Language of document : ECLI:EU:T:2013:258

Zaak T‑146/09

Parker ITR Srl
en

Parker-Hannifin Corp.

tegen

Europese Commissie

„Mededinging – Mededingingsregelingen – Europese markt voor slangen voor maritieme toepassingen – Beschikking tot vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG en artikel 53 van EER-Overeenkomst – Vaststelling van prijzen, marktverdeling en uitwisseling van commercieel gevoelige informatie – Toerekenbaarheid van inbreukmakend gedrag – Geldboeten – Richtsnoeren van 2006 voor berekening van geldboeten – Gewettigd vertrouwen – Plafond van 10 % – Verzachtende omstandigheden – Medewerking”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 17 mei 2013

1.      Mededinging – Regels van de Unie – Inbreuken – Toerekening – Criterium van „economische continuïteit” van onderneming – Voorwaarden

(Art. 81 EG en 82 EG)

2.      Mededinging – Regels van de Unie – Inbreuken – Toerekening – Moedermaatschappij en dochterondernemingen – Economische eenheid – Beoordelingscriteria – Vermoeden dat moedermaatschappij beslissende invloed uitoefent op haar 100 %-dochterondernemingen – Bewijslast van vennootschap die dat vermoeden wil weerleggen

(Art. 81 EG en 82 EG)

3.      Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Berekeningsmethode vastgesteld in richtsnoeren van de Commissie – Berekening van basisbedrag van geldboete – Bepaling van waarde van verkopen – Criteria

(Art. 81, lid 1, EG; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, leden 2 en 3; mededeling 2006/C 210/02 van de Commissie, punten 13 en 18)

4.      Unierecht – Beginselen – Bescherming van gewettigd vertrouwen – Voorwaarden – Nauwkeurige toezeggingen van administratie

5.      Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Maximumbedrag – Berekening – Omzet die in aanmerking moet worden genomen – Gecumuleerde omzet van alle vennootschappen die als onderneming handelende economische eenheid vormen – Grenzen

(Art. 81, lid 1, EG; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, lid 2)

6.      Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Zwaarte en duur van inbreuk – Beoordelingsvrijheid van de Commissie – Rechterlijke toetsing – Volledige rechtsmacht – Rechtsgevolg

(Art. 81, lid 1, EG en 229 EG; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, leden 2 en 3, en 31)

1.      Krachtens het beginsel van persoonlijke aansprakelijkheid en het beginsel van het persoonlijk karakter van straffen, die van toepassing zijn op het mededingingsrecht van de Unie, moet de natuurlijke of rechtspersoon die de betrokken onderneming leidde toen de inbreuk werd gepleegd aansprakelijk worden gehouden voor die inbreuk, ook al wordt deze onderneming niet meer onder de verantwoordelijkheid van die persoon geëxploiteerd op het ogenblik dat de Commissie haar inbreukbeschikking vaststelt. De aansprakelijkheid voor het inbreukmakende gedrag van de onderneming – of de entiteiten waaruit zij bestaat – volgt dus de natuurlijke of rechtspersoon die de betrokken onderneming leidde toen de inbreuk werd gepleegd, zelfs indien de materiële en menselijke factoren met behulp waarvan de inbreuk is gepleegd, na de inbreukperiode door een derde zijn overgenomen.

Niettemin kan een natuurlijke of rechtspersoon die niet zelf de inbreuk heeft gepleegd, voor die inbreuk bestraft worden wanneer de natuurlijke of rechtspersoon die de inbreuk heeft gepleegd rechtens of economisch gezien niet meer bestaat, dit om te vermijden dat ondernemingen aan sancties zouden kunnen ontsnappen door eenvoudigweg hun identiteit te veranderen door middel van herstructureringen, overdrachten of andere juridische of organisatorische wijzigingen. Het gaat hier om het criterium van de economische continuïteit. Dat een onderneming haar rechtsvorm en naam wijzigt, leidt er dus niet toe dat een nieuwe onderneming ontstaat die voor de mededingingsbeperkende gedragingen van de voorgaande niet aansprakelijk is, wanneer beide ondernemingen uit economisch oogpunt als een en dezelfde onderneming zijn te beschouwen.

Het feit dat een rechtspersoon nog als juridische eenheid bestaat, sluit bovendien uit het oogpunt van het mededingingsrecht van de Unie niet uit dat een deel van de activiteiten van die rechtspersoon kan worden overgedragen aan een andere, die dan verantwoordelijk wordt voor de handelingen van de eerstgenoemde rechtspersoon. Een dergelijke tenuitvoerlegging van de sanctie is namelijk toelaatbaar wanneer deze rechtspersonen onder de zeggenschap van dezelfde persoon stonden en, gelet op de nauwe economische en organisatorische banden die hen verenigen, in wezen dezelfde commerciële richtsnoeren hebben toegepast.

In een geval van twee bestaande en functionerende ondernemingen waarvan de ene een deel van haar activiteiten aan de andere heeft overgedragen en waartussen geen structurele band bestond, kan er daarentegen slechts sprake zijn van economische continuïteit indien de rechtspersoon die verantwoordelijk was voor de exploitatie van de onderneming, na de inbreuk in juridische zin heeft opgehouden te bestaan.

Dankzij het criterium van de economische continuïteit kan derhalve in strikt afgebakende uitzonderlijke gevallen de effectiviteit worden verzekerd van het beginsel dat de dader van de inbreuk persoonlijk aansprakelijk is en kan aan een rechtspersoon die weliswaar verschilt van de rechtspersoon die de inbreuk heeft gepleegd maar er wel structurele banden mee heeft, een sanctie worden opgelegd. Op grond van het criterium van de economische continuïteit mag de Commissie dus een sanctie opleggen aan een andere rechtspersoon dan die welke de inbreuk heeft gepleegd, niettegenstaande de juridische constructies die ertoe strekken om binnen een en dezelfde onderneming op kunstmatige wijze te verhinderen dat sancties worden opgelegd voor inbreuken op het mededingingsrecht die zijn gepleegd door één of meer van de rechtspersonen waaruit die onderneming is samengesteld.

Het criterium van de economische continuïteit heeft evenwel niet tot doel de mogelijkheid te bieden om een andere onderneming met terugwerkende kracht aansprakelijk te stellen voor de door de inbreukmakende onderneming gepleegde inbreuk wanneer rechtsregels – zoals verjaringsregels – eraan in de weg staan dat aan laatstgenoemde onderneming een sanctie wegens schending van het mededingingsrecht wordt opgelegd of wanneer de onderneming die de inbreukmakende rechtspersoon aan een onafhankelijke derde heeft overgedragen niet meer bestaat, tenzij die ondernemingen op economisch en organisatorisch vlak door structurele banden worden verenigd of de overdracht van de rechtspersoon die de inbreuk heeft gepleegd een manoeuvre vormt.

(cf. punten 85‑95, 98)

2.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 173‑178, 181, 184, 193)

3.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 205‑212)

4.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 217)

5.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 227)

6.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 246‑250)