Language of document : ECLI:EU:C:2005:542

Zaak C‑176/03

Commissie van de Europese Gemeenschappen

tegen

Raad van de Europese Unie

„Beroep tot nietigverklaring – Artikelen 29 EU, 31, sub e, EU, 34 EU en 47 EU – Kaderbesluit 2003/80/JBZ – Milieubescherming – Strafrechtelijke sancties – Bevoegdheid van Gemeenschap – Rechtsgrondslag – Artikel 175 EG”

Samenvatting van het arrest

Milieu – Bescherming – Bevoegdheid van Gemeenschap – Strafsancties – Kaderbesluit 2003/80 inzake bescherming van milieu door middel van strafrecht – Passende rechtsgrondslag – Artikel 175 EG – Besluit op grond van titel VI van Verdrag betreffende Europese Unie – Schending van artikel 47 EU

(Art. 135 EG, 175 EG en 280, lid 4, EG; Art. 47 EU; kaderbesluit 2003/80 van de Raad, art. 1-7)

Aangezien kaderbesluit 2003/80 inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht is gebaseerd op titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie, maakt het inbreuk op de bevoegdheden die artikel 175 EG aan de Gemeenschap toekent en is het wegens zijn ondeelbare karakter derhalve in zijn geheel in strijd met artikel 47 EU. De artikelen 1 tot en met 7 van dit kaderbesluit, die leiden tot een gedeeltelijke harmonisatie van de strafrechtelijke bepalingen van de lidstaten, in het bijzonder wat de bestanddelen van de verschillende strafbare feiten op milieugebied betreft, hadden immers geldig kunnen worden vastgesteld op de grondslag van artikel 175 EG voorzover zij wegens het doel en de inhoud ervan de bescherming van het milieu, welke een van de wezenlijke doelstellingen van de Gemeenschap is, als hoofddoel hebben.

Hoewel het dienaangaande juist is dat het strafrecht en het strafprocesrecht in beginsel niet tot de bevoegdheid van de Gemeenschap behoren, kan dit de gemeenschapswetgever evenwel niet beletten om, wanneer het gebruik van doeltreffende, evenredige en afschrikkende straffen door de bevoegde nationale instanties een onontbeerlijke maatregel is in de strijd tegen ernstige aantastingen van het milieu, maatregelen te nemen die verband houden met het strafrecht van de lidstaten en die hij noodzakelijk acht om de volledige doeltreffendheid van de door hem inzake milieubescherming vastgestelde normen te verzekeren. Deze bevoegdheid van de gemeenschapswetgever in het kader van de tenuitvoerlegging van het milieubeleid wordt niet in het gedrang gebracht door de omstandigheid dat de artikelen 135 EG en 280, lid 4, EG in het kader van de douanesamenwerking en de strijd tegen de aantasting van de financiële belangen van de Gemeenschap de toepassing van het nationale strafrecht en de rechtsbedeling aan de lidstaten voorbehouden.

(cf. punten 41‑42, 47-48, 51-53)