Language of document : ECLI:EU:C:2016:774

Zaak C‑135/15

Republik Griechenland

tegen

Grigorios Nikiforidis

(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Bundesarbeitsgericht)

„Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Recht dat van toepassing is op de arbeidsovereenkomst – Verordening (EG) nr. 593/2008 – Artikel 28 – Werkingssfeer ratione temporis – Artikel 9 – Begrip ‚bepalingen van bijzonder dwingend recht’ – Toepassing van bepalingen van bijzonder dwingend recht van andere lidstaten dan de forumstaat – Wettelijke regeling van een lidstaat waarin is bepaald dat de salarissen in de publieke sector worden verlaagd vanwege een budgettaire crisis – Verplichting tot loyale samenwerking”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Grote kamer) van 18 oktober 2016

1.        Recht van de Europese Unie – Uitlegging – Bepaling die geen uitdrukkelijke verwijzing naar het recht van de lidstaten bevat – Autonome en uniforme uitlegging – Toepasselijkheid op het begrip „overeenkomsten die na 17 december 2009 zijn gesloten” in de zin van verordening nr. 593/2008

(Verordening nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad, art. 28)

2.        Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst – Verordening nr. 593/2008 – Temporele werkingssfeer – Overeenkomst die voor de inwerkingtreding van deze verordening is gesloten en later is gewijzigd – Daarvan uitgesloten – Grenzen – Wijzigingen die zo ingrijpend zijn dat zij een nieuwe overeenkomst tot stand hebben gebracht

(Verordening nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad, art. 28)

3.        Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst – Verordening nr. 593/2008 – Bepalingen van bijzonder dwingend recht – Inaanmerkingneming, als rechtsregels, van andere bepalingen van bijzonder dwingend recht dan die waarin bij deze verordening is voorzien – Ontoelaatbaarheid – Inaanmerkingneming van deze bepalingen als feitelijk element – Toelaatbaarheid – Schending van het beginsel van loyale samenwerking – Geen

(Art. 4, lid 3, VEU; verordening nr. 593/2008, van het Europees Parlement en de Raad art. 9, lid 3.)

1.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punten 28‑30)

2.      Artikel 28 van verordening nr. 593/2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) dient aldus te worden uitgelegd dat een contractuele arbeidsverhouding die vóór 17 december 2009 is ontstaan, slechts binnen de werkingssfeer van die verordening valt voor zover die verhouding als gevolg van een vanaf die datum tot uiting gekomen onderlinge toestemming van de contractpartijen, een wijziging heeft ondergaan die zo ingrijpend is dat moet worden aangenomen dat vanaf die datum een nieuwe arbeidsovereenkomst is gesloten, hetgeen de nationale rechter dient vast te stellen.

De Uniewetgever heeft immers een onmiddellijke toepasbaarheid van de Rome I-verordening waarbij de toekomstige gevolgen van vóór 17 december 2009 gesloten overeenkomsten binnen de werkingssfeer ervan zouden vallen, uitgesloten. Hieruit volgt dat niet elke instemming van de partijen bij de overeenkomst van na 16 december 2009 om de uitvoering van een daarvóór gesloten overeenkomst voort te zetten, er – zonder voorbij te gaan aan de duidelijk uitgesproken wens van de Uniewetgever – toe kan leiden dat de Rome I-verordening op die contractuele verhouding van toepassing wordt. Die keuze zou ter discussie worden gesteld als elke, zelfs minieme, wijziging die de partijen vanaf 17 december 2009 aanbrengen in een overeenkomst die oorspronkelijk vóór die datum was gesloten, zou volstaan om die overeenkomst binnen de werkingssfeer van die verordening te doen vallen, en dit in weerwil van de rechtszekerheid. Daarentegen kan niet worden uitgesloten dat een overeenkomst die vóór 17 december 2009 is gesloten, vanaf die datum een door de partijen bij de overeenkomst overeengekomen wijziging ondergaat die zo ingrijpend is dat deze niet uitloopt op louter een vernieuwing of aanpassing van die overeenkomst, maar tussen de contractpartijen een nieuwe rechtsverhouding in het leven roept, zodat de oorspronkelijke overeenkomst moet worden geacht te zijn vervangen door een nieuwe, vanaf die datum gesloten, overeenkomst in de zin van artikel 28 van de Rome I-verordening.

(zie punten 33‑37, 39, dictum 1)

3.      Artikel 9, lid 3, van verordening nr. 593/2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) dient aldus te worden uitgelegd dat het uitsluit dat andere bepalingen van bijzonder dwingend recht dan die van de forumstaat of van de staat waar de verbintenissen krachtens de overeenkomst moeten worden nagekomen of zijn nagekomen, door de aangezochte rechter als rechtsregels kunnen worden toegepast, maar er niet aan in de weg staat dat hij met dergelijke andere bepalingen van bijzonder dwingend recht rekening houdt als feitelijk element, voor zover het nationale recht dat krachtens de bepalingen van die verordening op de overeenkomst toepasselijk is, daarin voorziet.

De opsomming in artikel 9 van de Rome I-verordening van de bepalingen van bijzonder dwingend recht waaraan de aangezochte rechter gevolg kan verlenen, is namelijk limitatief. Zo zou de volledige verwezenlijking van de algemene doelstelling van de Rome I-verordening – die volgens overweging 16 van die verordening het zorgen voor rechtszekerheid in de Europese rechtsruimte is – in gevaar kunnen worden gebracht wanneer het de aangezochte rechter zou zijn toegestaan bepalingen van bijzonder dwingend recht toe te passen die deel uitmaken van de rechtsorde van andere lidstaten dan die welke uitdrukkelijk worden bedoeld in artikel 9, leden 2 en 3, ervan.

Aangezien de Rome I-verordening de collisieregels en niet de regels van materieel verbintenissenrecht harmoniseert, kan, voor zover bij die laatste is bepaald dat de aangezochte rechter als feitelijk element rekening houdt met een bepaling van bijzonder dwingend recht die behoort tot de rechtsorde van een andere lidstaat dan de forumstaat of de staat waar de uitvoering van de contractuele prestaties plaatsvindt, artikel 9 van die verordening er daarentegen niet aan in de weg staan dat de aangezochte rechterlijke instantie met dat feitelijke element rekening houdt.

Aan die uitlegging wordt niet afgedaan door het in artikel 4, lid 3, VEU vermelde beginsel van loyale samenwerking. Dit beginsel staat het een lidstaat namelijk niet toe, de verplichtingen te ontwijken die hem bij het Unierecht zijn opgelegd, en daardoor kan het de nationale rechter niet toestaan om buiten beschouwing te laten dat de opsomming in artikel 9 van de Rome I-verordening van de bepalingen van bijzonder dwingend recht waaraan hij werking kan verlenen, limitatief van aard is teneinde aan de bepalingen van bijzonder dwingend recht van een lidstaat werking als rechtsregels te verlenen.

(zie punten 46, 49, 52, 54, 55, dictum 2)