Language of document : ECLI:EU:C:2016:955

Gevoegde zaken C401/15 tot en met C403/15

Noémie Depesme e.a.

tegen

Ministre de l’Enseignement supérieur en de la Recherche

[verzoeken om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Cour administrative (Luxemburg)]

„Prejudiciële verwijzing – Vrij verkeer van personen – Rechten van de werknemers – Gelijke behandeling – Sociale voordelen – Studiefinanciering voor het volgen van hoger onderwijs – Verwantschapsvoorwaarde – Begrip ‚kind’ – Kind van de echtgenoot of van de geregistreerde partner – Bijdrage in het onderhoud van dat kind”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 15 december 2016

1.        Vrij verkeer van personen – Werknemers – Gelijke behandeling – Sociale voordelen – Begrip – Steun ter zake van levensonderhoud en opleiding, toegekend met het oog op een universitaire studie die wordt afgesloten met een beroepsdiploma – Daaronder begrepen – Begunstigden van het beginsel van gelijke behandeling – Kinderen van de migrerende werknemer

(Verordening nr. 1612/68 van de Raad, art 7, lid 2)

2.        Vrij verkeer van personen – Werknemers – Gelijke behandeling – Sociale voordelen –Begunstigden van het beginsel van gelijke behandeling – Kinderen van de migrerende werknemer – Begrip – Kinderen van de echtgenoot of van de geregistreerde partner van die werknemer – Daaronder begrepen

(Art. 45 VWEU; verordening nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad, art. 7, lid 2)

1.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punten 38‑40)

2.      Artikel 45 VWEU en artikel 7, lid 2, van verordening nr. 492/2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie moeten in die zin worden uitgelegd dat onder kind van een grensarbeider dat indirect aanspraak kan maken op de in laatstgenoemde bepaling bedoelde sociale voordelen, zoals de studiefinanciering die door een lidstaat wordt toegekend aan kinderen van werknemers die hun activiteiten in deze staat uitoefenen of hebben uitgeoefend, niet alleen moet worden verstaan het kind dat een bloedverwant van die werknemer is, maar ook het kind van de echtgenoot of geregistreerde partner van die werknemer, wanneer deze werknemer voorziet in het onderhoud van dat kind.

Dit laatste vereiste vloeit voort uit een feitelijke situatie en de beoordeling daarvan is de taak van de overheidsinstanties en, in voorkomend geval, van de nationale rechterlijke instanties, zonder dat de redenen voor deze bijdrage hoeven te worden bepaald of de exacte omvang ervan hoeft te worden berekend.

Eerder is immers al geoordeeld, in het kader van de uitlegging van artikel 10 van verordening nr. 1612/68 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap, dat de hoedanigheid van familielid ten laste in de zin van deze bepaling niet een recht op levensonderhoud veronderstelde. Anders zou de in die bepaling bedoelde familiehereniging afhangen van de nationale wettelijke regelingen, die van staat tot staat verschillen, hetgeen een eenvormige toepassing van het Unierecht onmogelijk zou maken. Artikel 10, leden 1 en 2, van verordening nr. 1612/68 is aldus in die zin uitgelegd dat de hoedanigheid van familielid ten laste voortvloeit uit een feitelijke situatie. Het gaat om een familielid dat door de werknemer wordt ondersteund, waarbij niet van belang is, waarom op die steun een beroep wordt gedaan en of de betrokkene in staat is om door betaalde arbeid zelf in zijn onderhoud te voorzien. Deze uitlegging vloeit logisch voort uit het beginsel dat de bepalingen waarin het vrije verkeer van werknemers, dat een van de grondslagen van de Unie vormt, verankerd ligt, ruim moeten worden uitgelegd.

Deze uitlegging dient ook te gelden wanneer het gaat om de bijdrage van een grensarbeider in het onderhoud van de kinderen van zijn echtgenoot of zijn erkende partner.

De hoedanigheid van familielid van een grensarbeider dat ten laste is van deze grensarbeider, kan, wanneer het gaat om de situatie van het kind van de echtgenoot of de erkende partner van die arbeider, dus blijken uit objectieve elementen, zoals een gemeenschappelijke woning van deze arbeider en de student.

(zie punten 58‑60, 64 en dictum)