Language of document : ECLI:EU:T:2008:40

ARREST VAN HET GERECHT (Vijfde kamer)

14 februari 2008 (*)

„Europees Sociaal Fonds – Communautaire financiële bijstand op gebied van innovatieve acties in het kader van artikel 6 van verordening (EG) nr. 1784/1999 – Oproep tot indienen van voorstellen – Afwijzing van voorstel”

In zaak T‑351/05,

Provincia di Imperia (Italië), vertegenwoordigd door S. Rostagno en K. Platteau, advocaten,

verzoekster,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door D. Martin en A. Weimar als gemachtigden,

verweerster,

betreffende een beroep tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 30 juni 2005 houdende afwijzing van voorstel 2005/VP021/20293 dat Provincia di Imperia had ingediend in antwoord op de oproep tot het indienen van voorstellen VP/2003/021 inzake „innovatieve acties in het kader van artikel 6 van de verordening betreffende het Europees Sociaal Fonds: ‚Innovatieve benaderingen van het beheer van veranderingen’”, en van alle daarmee verbonden handelingen,

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: M. Vilaras, kamerpresident, E. Martins Ribeiro en K. Jürimäe, rechters,

griffier: K. Pocheć, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 6 maart 2007,

het navolgende

Arrest

 Toepasselijke bepalingen

1        Artikel 22 van verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad van 21 juni 1999 houdende algemene bepalingen inzake de structuurfondsen (PB L 161, blz. 1) luidt als volgt:

„1. Op initiatief van de Commissie kunnen uit de fondsen, na advies van de comités van de artikelen 48 tot en met 51 over de richtsnoeren voor de verschillende soorten innovatieve acties, binnen de grens van [0,40 %] van hun respectieve jaarlijkse toewijzing, innovatieve acties op communautair niveau worden gefinancierd. Deze acties omvatten studies, proefprojecten en uitwisselingen van ervaring.

De innoverende acties dragen bij tot de uitwerking van innovatieve methoden en praktijken die tot doel hebben de kwaliteit van de bijstandspakketten in het kader van de doelstellingen 1, 2 en 3 te verbeteren. Zij worden op een eenvoudige en doorzichtige wijze en in overeenstemming met een goed financieel beheer uitgevoerd.

2. Elk actieterrein voor proefprojecten wordt door één enkel fonds gefinancierd. Om de maatregelen te bestrijken die voor de uitvoering van het betrokken proefproject nodig zijn, kan bij de beschikking over de bijdrage van de fondsen het in de specifieke verordening betreffende elk fonds vastgestelde toepassingsgebied worden verruimd, zonder dat daarbij verder kan worden gegaan dan op grond van die specifieke bepalingen mogelijk is.”

2        Artikel 24 van deze verordening bepaalt:

„1. Na de betrokken lidstaten te hebben ingelicht over de innovatieve acties beoordeelt de Commissie de in het kader van de artikelen 22 en 23 ingediende aanvragen om een bijdrage van de fondsen aan de hand van de volgende elementen:

a)      een beschrijving van het voorgestelde bijstandspakket, van het toepassingsgebied ervan, met inbegrip van de geografische werkingssfeer, en van de specifieke doelstellingen ervan,

b)       de voor de uitvoering van het bijstandspakket verantwoordelijke instanties en de begunstigden,

c)      het tijdschema en het financieringsplan, inclusief de bijdrage uit andere communautaire financieringsbronnen,

d)      de voorzieningen die een doeltreffende uitvoering in overeenstemming met de voorschriften garanderen,

e)      alle elementen die nodig zijn om de verenigbaarheid met de takken van communautair beleid en met de indicatieve richtsnoeren overeenkomstig artikel 10, lid 3, te verifiëren.

De Commissie keurt de bijdrage van de fondsen goed wanneer deze gegevens het mogelijk maken de aanvraag te beoordelen.

2. Wanneer een aanvraag wordt goedgekeurd, stelt de Commissie de betrokken lidstaten daar onverwijld van in kennis.

3. De financiële verantwoordelijkheid van de lidstaten in de zin van deze verordening geldt niet voor de in artikel 22 bedoelde innovatieve acties en de in artikel 23 bedoelde maatregelen met betrekking tot technische hulp, onverminderd hun verplichtingen die voortvloeien uit de specifieke institutionele regelingen van de afzonderlijke lidstaten.”

3        Verordening (EG) nr. 1784/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 1999 betreffende het Europees Sociaal Fonds (PB L 213, blz. 5) beoogt de ondersteuning van maatregelen ter voorkoming van en bestrijding van werkloosheid en van maatregelen inzake de ontwikkeling van menselijke hulpbronnen en de sociale integratie in de arbeidsmarkt ter bevordering van een hoog peil van werkgelegenheid, gelijke kansen voor mannen en vrouwen, duurzame ontwikkeling en economische en sociale samenhang.

4        Artikel 6 van verordening nr. 1784/1999 machtigt de Commissie om voorbereidings‑, toezicht‑ en evaluatiemaatregelen te financieren die nodig zijn voor de uitvoering van de in deze verordening bedoelde activiteiten.

5        Op 12 januari 2001 heeft de Commissie een mededeling [COM(2000) 894 def.] over de uitvoering van innovatieve acties uit hoofde van artikel 6 van de verordening betreffende het Europees Sociaal Fonds voor de programmeringsperiode 2000-2006 vastgesteld.

6        In punt 6 van deze mededeling wordt gesteld dat innovatieve acties de volgende acties omvatten:

–        procesgerichte innovaties: zij omvatten de ontwikkeling van nieuwe methoden, instrumenten of benaderingswijzen en de verbetering van bestaande methoden;

–        doelgerichte innovaties: zij staan in het teken van de formulering van nieuwe doelstellingen (methoden om nieuwe en veelbelovende kwalificaties op te sporen, het ontginnen van nieuwe segmenten van de arbeidsmarkt, enz.);

–        contextgerichte innovaties: zij houden verband met politieke en institutionele structuren en hebben betrekking op de ontwikkeling van systemen in verband met de arbeidsmarkt.

7        In punt 43 van deze mededeling wordt voorts gewezen op het volgende: „Om ervoor te zorgen dat het verlenen van steun via innovatieve acties transparant verloopt, zal de Commissie in het Publicatieblad en op de Europa-website openbare oproepen tot het indienen van voorstellen publiceren. Of projecten voor steun in aanmerking komen, hangt af van de reikwijdte en het onderwerp van de gepubliceerde oproepen.”

8        Verder bepaalt punt 44 van deze mededeling: „Het handboek voor initiatiefnemers, dat bij elke oproep tot het indienen van voorstellen wordt gevoegd, zal de initiatiefnemers van projecten in staat stellen hun subsidieaanvragen overeenkomstig de criteria en de voorwaarden van verordening [...] nr. 1784/1999 in te dienen.”

9        Op basis daarvan werd op 31 oktober 2003 een oproep tot het indienen van voorstellen met als kenmerk VP/2003/021 en als titel „Begrotingsonderdeel B2‑1630 – Innovatieve acties in het kader van artikel 6 van de verordening betreffende het Europees Sociaal Fonds: ‚Innovatieve benaderingen van het beheer van veranderingen’” gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (PB C 262, blz. 22).

10      In deze oproep tot het indienen van voorstellen wordt onder het opschrift „Thematische aanpak” het volgende gesteld: „[v]oor de periode 2004–2006 zal uit hoofde van artikel 6 [van verordening nr. 1784/1999] steun worden verleend aan het ontwikkelen en uittesten van innovatieve acties die zich bezighouden met anticipatie en veranderingsmanagement. Het overkoepelende thema is ‚Innovatieve benaderingen van veranderingsmanagement’.”

11      Onder hetzelfde opschrift wordt erop gewezen dat in het kader van dit overkoepelende thema de innovatieve acties aandacht moeten besteden aan twee specifieke subthema’s, te weten demografisch veranderingsmanagement en herstructureringsmanagement.

12      Onder het opschrift „Tijdschema” wordt gewezen op het volgende:

„Er zijn drie termijnen voor de indiening van een aanvraag in het kader van deze oproep tot het indienen van voorstellen, te weten:

–        [...]

–        De termijn voor de tweede ronde voor de indiening van aanvragen is 26 januari 2005. De subsidieovereenkomsten zullen in beginsel in september 2005 worden ondertekend. De projecten kunnen starten tussen 1 oktober 2005 en 30 november 2005, maar niet voordat de subsidieovereenkomst is ondertekend. De maximale looptijd van de projecten bedraagt 24 maanden en de projecten moeten tussen 30 september 2007 en 29 november 2007 worden voltooid.

–        De termijn voor de derde ronde voor de indiening van aanvragen is 25 januari 2006. De subsidieovereenkomsten zullen in beginsel in september 2006 worden ondertekend. De projecten kunnen starten tussen 1 oktober 2006 en 30 november 2006, maar niet voordat de subsidieovereenkomst is ondertekend. De maximale looptijd van de projecten bedraagt 24 maanden en de projecten moeten tussen 30 september 2008 en 29 november 2008 worden voltooid.”

13      Op 15 oktober 2004 werd in het kader van de tweede ronde voor de indiening van aanvragen een herinneringsbericht inzake de oproep tot het indienen van voorstellen VP/2003/021 met als opschrift „Begrotingsrubriek 04.021000.00.11 – Innovatieve acties in het kader van artikel 6 van de verordening betreffende het Europees Sociaal Fonds: ‚Innovatieve benaderingen van het beheer (management) van verandering’” gepubliceerd in het Publicatieblad (PB C 255, blz. 11). Dit bericht herinnert er in het bijzonder aan dat de volgende termijn voor het indienen van aanvragen in het kader van deze oproep 26 januari 2005 is en dat meer gedetailleerde informatie over de indieningsprocedure, de beschikbare middelen, de geldigheids‑, selectie‑ en toekenningscriteria, alsook de handleiding voor aanvragers, kunnen worden teruggevonden op de vermelde website.

14      De handleiding voor aanvragers bevat verschillende bijlagen, waaronder bijlage 2 „Technische en financiële bijlage”, bijlage 6 „Aanvraagformulier – Projectbeschrijving” en bijlage 7 „Begrotingsraming”.

15      Punt 34 van bijlage 2 preciseert:

„Elke aanvraag die de [in de punten 27, 29 en 31 bedoelde] controles doorstaat, zal worden geëvalueerd met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en de haalbaarheid van de voorgestelde acties op grond van de volgende criteria:

–        [...]

–        innovatieve aspecten van het voorstel, met name wat betreft de doelstellingen en de tenuitvoerlegging van het project, inclusief de mate waarin het voorstel verschilt van of voortbouwt op de normale activiteiten van de betrokken organisaties;

–        [...]

–        mate van overeenstemming tussen de kosten van de in de begrotingsraming gedetailleerde posten en de activiteiten in de projectbeschrijving en het werkprogramma van de subsidieaanvraag.”

 Feiten van het geding

16      Op 21 januari 2005 heeft verzoekster, Provincia di Imperia, in het kader van de tweede ronde voor de indiening van aanvragen een subsidieaanvraag bij de Commissie ingediend voor haar voorstel 2005/VP021/20293 met als opschrift „Flores”, dat als doel heeft op te treden in de bloemensector in Italië, Frankrijk en Spanje ter bestrijding van de negatieve gevolgen van de herstructureringsprocessen en ter bevordering van de ontwikkeling.

17      Bij brief van 29 juni 2005 heeft de Commissie verzoekster kennis gegeven van haar besluit tot afwijzing van de subsidieaanvraag.

18      Dit besluit werd bevestigd bij brief van 30 juni 2005 (hierna: „bestreden besluit”).

19      In haar besluit heeft de Commissie verzoekster gewezen op het volgende:

„Wij zijn van oordeel dat uw voorstel niet voldoet aan de beoordelingscriteria van de oproep tot het indienen van voorstellen. In het bijzonder om de volgende redenen: in het voorstel wordt niet uiteengezet op welke wijze de voordien in Ligurië opgedane ervaring ter zake verder wordt uitgewerkt en in aanmerking genomen. Er zijn ernstige inconsistenties tussen de begrotingsgegevens in de bijlagen 6 en 7.”

20      Bij brief van 1 juli 2005 heeft verzoekster de twee gronden voor afwijzing van haar aanvraag door het bestreden besluit betwist en heeft zij de Commissie verzocht, haar voorstel opnieuw te evalueren en in aanmerking te nemen voor communautaire financiering. Met betrekking tot de grond, volgens welke de voordien in Ligurië opgedane ervaring in het voorstel niet in aanmerking wordt genomen, heeft verzoekster meer in het bijzonder beklemtoond dat „in bijlage 6, bladzijde 57 tot bladzijde 89, nauwgezet de situatie, de ervaringen en de beleidsvormen van de sector op internationaal, regionaal en provinciaal niveau worden uiteengezet uit economisch, sociaal en territoriaal oogpunt”.

21      Bij brief van 4 juli 2005 heeft de Commissie haar vorige antwoord verduidelijkt door de argumenten uiteen te zetten die hebben geleid tot afwijzing van verzoeksters subsidieaanvraag. Zij heeft met name gewezen op het volgende:

„1. Wat het eerste punt betreft, is het juist dat de ‚cluster’ bloementeelt in 32 bladzijden wordt beschreven, maar op basis van deze beschrijving alleen is het voor ons niet duidelijk op welke wijze u erin slaagt, uw nieuwe project op te bouwen en te ontwikkelen vanuit uw vroegere ervaringen, en innovatie voor te stellen.

2. De documenten die u binnen de termijnen heeft toegezonden (de enige documenten die bij de selectieprocedure in aanmerking worden genomen), bevatten incoherenties wat de financiële gegevens betreft. In bijlage 6 is sprake van een totaal bedrag van 2 029 599,19 EUR, terwijl in bijlage 7 een totaal bedrag van 2 109 599,99 EUR wordt vermeld (een aanzienlijk verschil van 80 000 EUR).”

22      Bij brief van 11 juli 2005 is verzoekster opgekomen tegen deze aanvullende preciseringen.

23      Bij brief van 15 juli 2005 heeft de Commissie laten weten dat zij bij de inhoud van haar vorige mededelingen bleef en dat zij verzoekster suggereerde, na te denken over het feit dat het aanzienlijke verschil van 80 000 EUR als administratiekosten kon worden opgenomen.

 Procesverloop en conclusies van partijen

24      Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 7 september 2005, heeft verzoekster het onderhavige beroep ingesteld.

25      Op rapport van de rechter-rapporteur werd besloten tot de mondelinge behandeling over te gaan. Bij wijze van maatregel tot organisatie van de procesgang werd verzoekster verzocht een document over te leggen en een schriftelijke vraag van het Gerecht te beantwoorden. Verzoekster heeft aan die verzoeken voldaan.

26      Partijen zijn ter terechtzitting van 6 maart 2007 in hun pleidooien en hun antwoorden op de mondelinge vragen van het Gerecht gehoord.

27      Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

–        het bestreden besluit en alle daarmee verbonden handelingen nietig te verklaren;

–        de Commissie te verwijzen in de kosten.

28      De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:

–        het beroep te verwerpen;

–        over de kosten te beslissen naar recht.

 Ontvankelijkheid van het beroep

 Argumenten van partijen

29      Verzoekster betoogt dat het onderhavige beroep ontvankelijk is, aangezien het binnen de wettelijke termijn werd ingesteld en strekt tot nietigverklaring van een besluit van de Commissie dat tot haar is gericht en dat haar vermogensrechtelijk raakt gelet op de omvang van het personeel en van de financiële middelen die werden ingeschakeld bij de voorbereiding van haar aanvraag.

30      De Commissie merkt om te beginnen op dat verzoekster geen aanspraak kan maken op een vermogensrechtelijk belang bestaande in een „recht op subsidie”, aangezien zij niet verplicht is om de bij haar ingediende voorstellen en projecten te subsidiëren. Verder wijst zij met klem erop dat de indiening van een voorstel op vrijwillige basis gebeurt, dat alle aanvragers dezelfde inspanningen moesten leveren en dat zij had gezorgd voor een billijke en transparante behandeling van alle aanvragers.

31      In het kader van haar dupliek trekt de Commissie het procesbelang van verzoekster in twijfel. Op dit punt merkt zij op dat dit procesbelang moet worden beoordeeld naar de dag waarop het beroep is ingesteld, namelijk in casu 7 september 2005. Volgens de Commissie kon verzoekster op dat ogenblik nog een nieuw aangepast dossier indienen, en wel tot 25 januari 2006 in het kader van de derde ronde voor de indiening van aanvragen. Zonder bewijs van een belang bij nietigverklaring van het bestreden besluit kan verzoekster geen beroep tot nietigverklaring van dit besluit instellen. De Commissie voert aan dat het beroep op niet-ontvankelijkheid, op grond dat verzoekster geen procesbelang heeft, een middel van openbare orde is dat de gemeenschapsrechter ambtshalve moet onderzoeken en dat de verwerende partij op elk moment van de procedure kan opwerpen.

 Beoordeling door het Gerecht

32      Met betrekking tot verzoeksters procesbelang dient eraan te worden herinnerd dat volgens vaste rechtspraak een door een natuurlijke of rechtspersoon ingesteld beroep tot nietigverklaring slechts ontvankelijk is wanneer de verzoeker doet blijken van een belang bij nietigverklaring van de bestreden handeling (arresten Gerecht van 14 september 1995, Antillean Rice Mills e.a./Commissie, T‑480/93 en T‑483/93, Jurispr. blz. II‑2305, punt 59; 25 maart 1999, Gencor/Commissie, T‑102/96, Jurispr. blz. II‑753, punt 40, en 30 januari 2002, Nuove Industrie Molisane/Commissie, T‑212/00, Jurispr. blz. II‑347, punt 33). Dit belang moet reëel en daadwerkelijk zijn (arrest Gerecht van 17 september 1992, NBV en NVB/Commissie, T‑138/89, Jurispr. blz. II‑2181, punt 33) en moet worden beoordeeld naar de dag waarop het beroep is ingesteld (arrest Hof van 16 december 1963, Forges de Clabecq/Hoge Autoriteit, 14/63, Jurispr. blz. 749, 780, en arrest Gerecht van 24 april 2001, Torre e.a./Commissie, T‑159/98, JurAmbt. blz. I‑A‑83 en II‑395, punt 28). Van dit belang is slechts sprake indien de uitslag van het beroep in het voordeel kan zijn van de partij die het heeft ingesteld (zie arrest Gerecht van 28 september 2004, MCI/Commissie, T‑310/00, Jurispr. blz. II‑3253, punt 44, en de aldaar aangehaalde rechtspraak).

33      Voor de beoordeling van verzoeksters procesbelang dient in casu te worden gekeken naar het voordeel dat verzoekster kan halen uit nietigverklaring van het bestreden besluit. Hoewel nietigverklaring van dit besluit in geen geval ertoe kan leiden dat verzoekster recht heeft op toekenning van een subsidie door de Commissie op grond van haar aanvraag tot financiële bijstand van het Europees Sociaal Fonds, die in het kader van de tweede ronde voor de indiening van aanvragen werd ingediend, neemt dit niet weg dat verzoekster bij een dergelijke nietigverklaring een extra kans op een dergelijke subsidie zou hebben. Bij nietigverklaring zou de Commissie immers verplicht zijn verzoeksters voorstel, zoals ingediend op 21 januari 2005, opnieuw in overweging te nemen en daarbij rekening te houden met de beoordeling van het Gerecht. Verzoekster zou dus haar voorstel niet moeten wijzigen noch up-to-date brengen, anders dan wanneer zij opnieuw een aanvraag moet indienen in het kader van de derde ronde voor de indiening van aanvragen.

34      Gelet op een en ander dient te worden geconcludeerd dat verzoekster een procesbelang heeft, zodat het onderhavige beroep ontvankelijk moet worden verklaard.

 Ten gronde

35      Tot staving van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan. Met het eerste middel wordt opgekomen tegen de in het bestreden besluit opgenomen overweging dat er „ernstige inconsistenties” zijn tussen de begrotingsgegevens die verzoekster in de bijlagen 6 en 7 bij haar voorstel heeft verstrekt. Met het tweede middel wordt opgekomen tegen de in dit besluit opgenomen overweging dat in verzoeksters voorstel niet wordt uiteengezet op welke wijze de voordien in Ligurië opgedane ervaring op het gebied van bloementeelt verder wordt uitgewerkt en in aanmerking genomen.

36      In het kader van het eerste middel voert verzoekster verschillende grieven aan, te weten respectievelijk schending van artikel 253 EG, van artikel 6 van verordening nr. 1784/1999, van de artikelen 22 en 24 van verordening nr. 1260/1999, van de regels in de mededeling van 12 januari 2001, van de regels in de oproep tot het indienen van voorstellen VP/2003/021 en in de handleiding voor aanvragers, de bijlagen 2, 6 en 7 daaronder begrepen, alsmede kennelijk onjuiste beoordeling van de feiten, misbruik van bevoegdheid en schending van het rechtszekerheidsbeginsel. In het kader van het tweede middel voert verzoekster dezelfde grieven aan, met uitzondering van de grief inzake schending van bijlage 7 bij de handleiding voor aanvragers.

37      Alvorens de eigenlijke analyse van de twee middelen aan te vatten, dient te worden opgemerkt dat elk van de twee gronden die in het bestreden besluit worden aangevoerd, op zich volstaat als rechtvaardiging van het besluit tot afwijzing van verzoeksters voorstel voor communautaire medefinanciering. In deze omstandigheden mag dit besluit in beginsel enkel worden nietig verklaard indien elk van deze gronden onrechtmatig is. Het bestreden besluit kan dus niet worden nietig verklaard louter op grond van een fout of andere onrechtmatigheid die slechts een van de pijlers van de redenering aantast, aangezien deze fout of onrechtmatigheid niet beslissend kan zijn geweest voor de weigering tot communautaire medefinanciering. In de onderhavige zaak heeft verzoekster elk van de twee gronden aangevochten met een afzonderlijk middel. In casu moeten dus beide middelen worden onderzocht om tot nietigverklaring te kunnen concluderen.

 Eerste middel

 Argumenten van partijen

–       Ontvankelijkheid van het middel

38      De Commissie merkt op dat volgens het Statuut van het Hof van Justitie en het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht het verzoekschrift met name het voorwerp van het geschil, de conclusies en een summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen moet bevatten. Deze dienen zo duidelijk en precies te zijn, dat de verweerder zijn verweer kan voorbereiden. In casu is dit niet het geval. De Commissie stelt immers dat verzoekster enkel opmerkingen formuleert onder het opschrift „Grieven”, zonder uiteen te zetten welke grief wordt aangevoerd en in welk verband. Verzoekster ontwikkelt geen enkel juridisch argument tot staving van haar conclusies. Meer in het bijzonder worden de grieven inzake kennelijk onjuiste beoordeling, misbruik van bevoegdheid en schending van het rechtszekerheidsbeginsel op volstrekt abstracte wijze geformuleerd en de uiteenzetting ervan is geenszins zo duidelijk en begrijpelijk dat de Commissie haar verweer doeltreffend kan voorbereiden. De Commissie is derhalve van mening dat deze grieven niet-ontvankelijk zijn.

39      In antwoord op de argumenten van de Commissie preciseert verzoekster om te beginnen dat het onderhavige middel een geheel vormt en niet kan worden uitgesplitst op basis van de aangevoerde rechtsgrondslag. Verder heeft zij goed uitgelegd in welk opzicht de Commissie de feiten kennelijk onjuist heeft beoordeeld en haar bevoegdheid heeft misbruikt in het bestreden besluit. Ten slotte wijst zij met klem erop dat de schending van de oproep tot het indienen van voorstellen VP/2003/021 en van de handleiding voor aanvragers door dit besluit tot gevolg heeft dat de hogere normen krachtens welke deze oproep en handleiding werden vastgesteld, ook werden geschonden.

–       Ten gronde

40      Verzoekster betwist het bestaan van „ernstige inconsistenties” tussen de begrotingsgegevens in de bijlagen 6 en 7 van haar voorstel. Zij ontkent niet dat er een verschil is tussen de gegevens die in elk van de betrokken twee bijlagen worden verstrekt, maar zij preciseert dat dit het gevolg is van de structuur van deze bijlagen die zij moest volgen, en van het verschil tussen de gevraagde gegevens. Bijlage 6 („Aanvraagformulier”) omvat immers uitsluitend de subsidiabele directe kosten, zoals blijkt uit het gebruik van de hoofdletter „D” („personeel, reiskosten, activiteiten/diensten en administratiekosten”), terwijl in bijlage 7 („Begrotingsraming”) naast de subsidiabele directe kosten, zoals vermeld in bijlage 6, ook de subsidiabele indirecte kosten zijn opgenomen, zoals blijkt uit het gebruik van de hoofdletter „I”. Dit onderscheid rechtvaardigt het door de Commissie vastgestelde verschil van 80 000 EUR tussen de twee bijlagen.

41      Verzoekster stelt dus dat er geen incoherentie tussen de bijlagen 6 en 7 van haar voorstel kan bestaan, aangezien zij zich op alle punten heeft gehouden aan het model dat de Commissie in de handleiding voor aanvragers heeft opgelegd. Het bedrag van 80 000 EUR als vaste kosten in de administratiekosten onder rubriek „D4” van bijlage 6 opnemen, zoals de Commissie suggereerde in haar brief van 15 juli 2005, zou absurd zijn geweest en ertoe hebben geleid dat de subsidieaanvraag onjuist werd ingevuld en rubriek „I” in bijlage 7(b) bij de handleiding voor aanvragers overbodig was. Deze uitlegging van de Commissie is ofwel het gevolg van een kennelijk onjuiste beoordeling doordat de Commissie de totale kosten van het project verwart met het totaal van de subsidiabele directe kosten, ofwel het resultaat van een misbruik van bevoegdheid, doordat de Commissie de modellen van voorstellen die zij zelf heeft opgesteld, naar eigen goeddunken stuurt. Verzoekster is derhalve van mening dat het bestreden besluit de vooraf vastgestelde regels, zoals de handleiding voor aanvragers en de bijlagen 6 en 7 ervan, schendt. Bovendien schendt het bestreden besluit het vroegere besluit voortvloeiende uit de mededeling van 12 januari 2001, artikel 6 van verordening nr. 1784/1999, de artikelen 22 en 24 van verordening nr. 1260/1999 alsmede het rechtszekerheidsbeginsel.

42      In antwoord op het argument van de Commissie, dat verzoekster haar niet heeft verzocht om aanvullende informatie, merkt verzoekster voorts op dat een dergelijk verzoek overbodig was, aangezien er niet de minste twijfel bestond over de strekking van de vereiste financiële gegevens. De mathematische gelijkheid van de verschillende begrotingsposten is evident, zij het dat bijlage 7(b) bij de handleiding voor aanvragers verplicht om naast de in bijlage 6 opgenomen vermeldingen ook de indirecte kosten te vermelden.

43      Verder is het argument van de Commissie inzake het bestaan van „ernstige inconsistenties” volgens verzoekster ontoereikend gemotiveerd, aangezien pas laattijdig, in de brief van 4 juli 2005, werd gewezen op het verschil van 80 000 EUR en daarbij geen melding werd gemaakt van eventuele andere incoherenties op basis waarvan de Commissie het voorstel kon afwijzen. Bovendien moet volgens de rechtspraak inzake artikel 253 EG een bezwarend besluit de motivering duidelijk en ondubbelzinnig tot uitdrukking doen komen.

44      Ten slotte verwijst verzoekster naar het argument van de Commissie dat volgens de rechtspraak „de motiveringsplicht ten doel heeft, de geadresseerde van de beschikking op de hoogte te stellen van de feitelijke gronden en de rechtsgronden waarop deze is gebaseerd, zodat de betrokkene onder andere kan beoordelen of het opportuun is de beschikking ter beoordeling aan de bevoegde rechter voor te leggen”. Dit is in casu niet het geval, aangezien de bewering van de Commissie, dat er „ernstige inconsistenties tussen de begrotingsgegevens in de bijlagen 6 en 7” bestaan, verzoekster niet in staat stelt, de gronden voor afwijzing van haar voorstel te begrijpen. Voorts kan de aanvullende informatie die de Commissie a posteriori heeft verstrekt, het bestreden besluit niet wezenlijk wijzigen, aangezien de vereiste motivering had moeten zijn opgenomen in het besluit zelf of op hetzelfde ogenblik had moeten worden meegedeeld.

45      De Commissie merkt op dat verzoekster het verschil tussen de gegevens in de bijlagen 6 en 7 van haar voorstel niet betwist. Zij komt op tegen verzoeksters betoog dat dit verschil het gevolg is van de structuur van deze bijlagen. Volgens de Commissie moet bijlage 6, die de „activiteiten in de projectbeschrijving” omschrijft, volstrekt coherent zijn met bijlage 7, die de „begrotingsraming” voorstelt. Overeenkomstig punt 34 van de technische en financiële bijlage bij de handleiding voor aanvragers (bijlage 2) is deze coherentie een noodzakelijke voorwaarde voor inaanmerkingneming van een subsidieaanvraag. Volgens de Commissie blijkt voorts uit punt C8 van bijlage 6 dat in deze bijlage alle kosten inzake de begroting moeten worden opgenomen. De Commissie preciseert dat indien bijlage 6 verschilt van bijlage 7, zij dit moet melden en daarmee rekening moet houden bij de evaluatie van het project. Wat de structuur van bijlage 6 betreft, is de Commissie van mening dat elke aanvrager moet aantonen dat hij in staat is de financiële middelen en het personeel op coherente en functionele wijze te organiseren door de aard en de waarde van de geplande activiteiten en van de aan de betrokkenen toegekende taken toe te lichten.

46      Met betrekking tot verzoeksters argument inzake het gebruik van de letter „D” in bijlage 6 merkt de Commissie op dat niets de conclusie wettigt dat dit gebruik, dat een beter begrip door de aanvragers beoogt, de vaste kosten uitsluit van de kosten van bijlage 6. Volgens de Commissie worden deze doorgaans vermeld onder de post „D4”, „Management en coördinatie”. De Commissie preciseert dat zij tevens de vermelding ervan aanvaardt in een andere specifieke fase of in een afzonderlijke nota, maar dat zij in geen geval de niet-vermelding ervan kan aanvaarden gelet op de omvang ervan. De Commissie beklemtoont dat dit duidelijkheidsvereiste, los van mathematische juistheid, nochtans was gesteld in hoofdstuk 3.4 van de technische en financiële bijlage bij de handleiding voor aanvragers.

47      Verder stelt de Commissie dat verzoekster verplicht was haar te verzoeken om aanvullende informatie indien zij twijfels had over het vermelden van vaste kosten voor een bedrag van 80 000 EUR in bijlage 6. In dit verband merkt de Commissie op dat zij overigens was voorbereid op mogelijke uiteenlopende interpretaties, door te voorzien in een snel en gemakkelijk communicatiemiddel ter beantwoording van eventuele vragen. Zowel de technische en financiële bijlage bij de handleiding voor aanvragers als de oproep tot het indienen van voorstellen VP/2003/021 (gepubliceerd in het Publicatieblad van 31 oktober 2003) bevatte aldus de mogelijkheid, nadere inlichtingen te vragen via een website of per brief of telefoon.

48      Wat de aangevoerde schending van artikel 253 EG betreft, is de Commissie van mening dat zij uiterst snel heeft geantwoord op de verzoeken om informatie van verzoekster (binnen drie dagen) en wijst zij op de rechtspraak volgens welke een summiere motivering volstaat en voldoet aan de vereisten van artikel 253 EG op dit gebied. In dit verband herinnert zij eraan dat de beknoptheid van de motivering het onvermijdelijke gevolg is van de behandeling van een groot aantal aanvragen. Bovendien heeft de motiveringsplicht vooral ten doel, de betrokkene in staat te stellen, te beoordelen of het instellen van een beroep bij de bevoegde rechter opportuun is. Volgens de Commissie werd in casu een dergelijke motivering gegeven.

49      Ten slotte meent de Commissie dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen de motiveringsplicht en de gegrondheid van de motivering. Gesteld dat een summiere motivering van het bestreden besluit in casu ontoereikend zou blijken te zijn, mag de Commissie volgens vaste rechtspraak in elk geval een aanvullende motivering geven, op voorwaarde dat deze aanvullende informatie wordt verstrekt voordat het beroep wordt ingesteld. Dit is in casu het geval. De Commissie heeft immers aanvullende preciseringen verstrekt in antwoord op verzoeken van verzoekster en het verstrekken van dergelijke preciseringen kan haar niet worden verweten.

 Beoordeling door het Gerecht

50      Met dit middel wordt opgekomen tegen de grond die de Commissie tot staving van het bestreden besluit heeft aangevoerd en volgens welke het voorstel „ernstige inconsistenties tussen de begrotingsgegevens in de bijlagen 6 en 7” bevat. De Commissie heeft deze grond in haar brief van 4 juli 2005 gepreciseerd door erop te wijzen dat „[d]e [door verzoekster overgelegde] documenten incoherenties [bevatten] wat de financiële gegevens betreft” en dat „[i]n bijlage 6 sprake [is] van een totaal bedrag van 2 029 599,[9]9 EUR, terwijl in bijlage 7 een totaal bedrag van 2 109 599,99 EUR wordt vermeld (een aanzienlijk verschil van 80 000 EUR)”.

51      Allereerst dient te worden opgemerkt dat verzoekster in het kader van dit middel verschillende grieven opwerpt die in punt 36 supra worden opgesomd. Zelfs indien bepaalde van deze grieven niet-ontvankelijk zouden zijn wegens de onnauwkeurige aard ervan, zoals de Commissie beweert, is dit zeker niet het geval wat de grieven inzake niet-nakoming van de motiveringsplicht en schending van de handleiding voor aanvragers betreft. Deze grieven werden zo duidelijk en precies geformuleerd dat de Commissie haar verweer kon voorbereiden en het Gerecht uitspraak kan doen over het beroep.

52      Wat ten gronde in de eerste plaats verzoeksters grief inzake niet-nakoming van de motiveringsplicht betreft, dient eraan te worden herinnerd dat volgens vaste rechtspraak de door artikel 253 EG vereiste motivering de redenering van de instelling die de handeling heeft verricht, duidelijk en ondubbelzinnig tot uitdrukking moet doen komen, opdat de belanghebbenden de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel kunnen kennen en de bevoegde rechter zijn toezicht kan uitoefenen (arresten Hof van 14 februari 1990, Delacre e.a./Commissie, C‑350/88, Jurispr. blz. I‑395, punt 15; 29 februari 1996, België/Commissie, C‑56/93, Jurispr. blz. I‑723, punt 86; 2 april 1998, Commissie/Sytraval en Brink’s France, C‑367/95 P, Jurispr. blz. I‑1719, punt 63, en 29 april 2004, Nederland/Commissie, C‑159/01, Jurispr. blz. I‑4461, punt 65).

53      Het is evenwel niet noodzakelijk dat alle relevante gegevens, feitelijk of rechtens, in de motivering worden gespecificeerd. Bij de vraag of de motivering van een besluit aan de eisen van artikel 253 EG voldoet, moet immers niet alleen acht worden geslagen op de bewoordingen ervan, doch ook op de context en op het geheel van rechtsregels die de betrokken materie beheersen (zie arrest Delacre e.a./Commissie, punt 52 supra, punt 16, en de aldaar aangehaalde rechtspraak).

54      Verder dient te worden opgemerkt dat het summiere karakter van de motivering van het besluit van de Commissie tot afwijzing van een subsidieaanvraag een onvermijdelijk gevolg is van de geautomatiseerde verwerking van vele honderden subsidieaanvragen, waarover de Commissie binnen korte tijd dient te beslissen. Indien zij ieder individueel besluit van een uitvoeriger motivering vergezeld zou doen gaan, zou afbreuk worden gedaan aan de rationele en efficiënte toekenning van financiële bijstand uit het Europees Sociaal Fonds (arrest Hof van 7 februari 1990, Gemeente Amsterdam en VIA/Commissie, C‑213/87, Jurispr. blz. I‑221, punt 28).

55      Anders dan verzoekster betoogt, moet in casu bij de beoordeling van de motiveringsplicht rekening worden gehouden met de aanvullende informatie die was vervat in de brief van de Commissie van 4 juli 2005 en waarover verzoekster op het tijdstip van het instellen van haar beroep beschikte. Wanneer, zoals in casu, een verzoeker de betrokken instelling nadere toelichtingen over een besluit vraagt alvorens beroep in te stellen, en deze toelichtingen krijgt, kan hij het Gerecht niet verzoeken hiermee geen rekening te houden bij de beoordeling of de motivering afdoende is, met dien verstande evenwel dat de instelling haar aanvankelijke motivering niet door een volledig nieuwe mag vervangen, hetgeen in casu niet het geval is (arrest Gerecht van 25 februari 2003, Strabag Benelux/Raad, T‑183/00, Jurispr. blz. II‑135, punt 58).

56      In het bijzonder gelet op de in de brief van 4 juli 2005 vervatte aanvullende informatie stelt de door het onderhavige middel aangevochten grond verzoekster in staat, duidelijk te begrijpen dat een van de twee redenen die hebben geleid tot afwijzing van haar subsidieaanvraag, berustte op de opvatting van de Commissie dat de aanvraag niet voldeed aan het in punt 34 van de technische en financiële bijlage bij de handleiding voor aanvragers vastgestelde laatste beoordelingscriterium op grond waarvan de kwaliteit en de haalbaarheid van de in het kader van de aanvraag voorgestelde acties kunnen worden beoordeeld.

57      Gelet op de concrete omstandigheden is dus niet aangetoond dat het bestreden besluit ontoereikend is gemotiveerd wat de door dit middel aangevochten grond betreft.

58      Wat in de tweede plaats verzoeksters grief betreft, dat de handleiding voor aanvragers wordt geschonden door de met dit middel aangevochten grond dat „er [...] ernstige inconsistenties [zijn] tussen de begrotingsgegevens in de bijlagen 6 en 7” bij het voorstel, dient te worden vastgesteld dat de rubrieken D1 tot en met D4 van elk van deze twee bijlagen volstrekt overeenstemmen, aangezien in deze bijlagen strikt dezelfde totaalbedragen worden vermeld. Dit blijkt uit de tabellen hieronder:

Tabel 1 (kosten van de activiteiten in het aanvraagformulier, opgesteld volgens het model van bijlage 6 bij de handleiding voor aanvragers)

Fase

D 1

personeel

(in EUR)

D 2

reiskosten

(in EUR)

D 3

activiteiten diensten

(in EUR)

D 4

administratiekosten (in EUR)

D 1+D 2+D 3+D 4

Totaal

(in EUR)

1

395 012,46

22 160,00

34 200,00

 

451 372,46

2

185 856,75

12 540,00

51 840,00

 

250 236,75

3

161 292,86

15 820,00

73 840,00

 

250 952,86

4

255 457,85

12 560,00

116 000,00

 

384 017,85

5

226 150,62

25 600,00

 

50 356,00

302 106,62

6

67 474,05

15 420,00

32 000,00

 

114 894,05

7

64 574,40

19 950,00

191 495,00

 

276 019,40

Totaal

1 355 818,99

124 050,00

499 375,00

50 356,00

2 029 599,99


Tabel 2 (kosten van de in de begrotingsraming gedetailleerde posten, opgesteld volgens het model van bijlage 7 bij de handleiding voor aanvragers)

D 1

personeel (in EUR)

1 355 818,99

D 2

reiskosten (in EUR)

124 050,00

D 3

diensten/activiteiten (in EUR)

499 375,00

D 4

administratie (in EUR)

50 356,00

Totaal

directe kosten (D 1 - D 4)

2 029 599,99

Totaal

indirecte kosten (I.1)

80 000,00

Totale kosten

Volledig project - (D+I)

2 109 599,99


59      Uit deze twee tabellen blijkt dat, anders dan de Commissie aanvoert, verzoekster op coherente wijze heeft gehandeld door in de begrotingraming (bijlage 7) onder de rubriek „Subsidiabele indirecte kosten” een bedrag van 80 000 EUR als vaste kosten toe te voegen. De coherentie tussen de bijlagen 6 en 7 wordt immers verzekerd doordat de verschillende bedragen die overeenkomen met alle subsidiabele directe kosten in het aanvraagformulier (bijlage 6), worden herhaald in de rubriek „Subsidiabele directe kosten D1 - D4” van de begrotingsraming. In dit verband dient te worden opgemerkt dat deze coherentie volledig beantwoordt aan het vereiste van overeenstemming dat in punt 34 van de technische en financiële bijlage bij de handleiding voor aanvragers wordt gesteld als laatste beoordelingscriterium op grond waarvan de kwaliteit en de haalbaarheid van de in het kader van de aanvraag voorgestelde acties kunnen worden beoordeeld. De bewering in het bestreden besluit dat er „ernstige inconsistenties” tussen de begrotingsgegevens in de bijlagen 6 en 7” van verzoeksters voorstel zijn, is dus onjuist.

60      Aan deze conclusie wordt niet afgedaan door de suggestie van de Commissie om de in rubriek I van de begrotingsraming vermelde vaste kosten voor een bedrag van 80 000 EUR op te nemen in rubriek D4 van het aanvraagformulier. Hierdoor zou immers de bestaande overeenstemming tussen rubriek D4 van het aanvraagformulier en rubriek D4 van de begrotingsraming verdwijnen.

61      Dienaangaande moet nog worden opgemerkt dat de suggestie van de Commissie onverenigbaar is met de gegevens die zijn opgenomen in het vooraf vastgestelde model van de begrotingsraming in bijlage 7 bij de handleiding voor aanvragers. Volgens dit model maken de vaste kosten immers deel uit van de „subsidiabele indirecte kosten I”, een afzonderlijke categorie van kosten die verschilt van de categorie „subsidiabele directe kosten D1 - D4”. Verder wordt in dit model gewezen op het beginsel dat de vaste kosten niet meer dan 7 % van het totale bedrag van de „subsidiabele directe kosten D1 - D4” mogen bedragen, hetgeen noodzakelijkerwijs impliceert dat de vaste kosten niet kunnen worden opgenomen in rubriek D4 van de begrotingsraming.

62      Met betrekking tot de in punt C8 van bijlage 6 bij de handleiding voor aanvragers opgelegde verplichting waarnaar de Commissie verwijst en volgens welke „alle administratieve activiteiten en kosten, begrotingspost D.4, moeten [...] worden vermeld” in het aanvraagformulier met het oog op het projectmanagement en de projectcoördinatie, dient te worden gepreciseerd dat deze verplichting enkel betrekking kan hebben op de subsidiabele directe kosten. De vermelding „begrotingspost D.4” wijst er immers op dat het gaat om subsidiabele directe kosten inzake administratie. In dit verband dient te worden opgemerkt dat de vaste kosten daarvan geen deel uitmaken, aangezien in het model van de begrotingsraming expliciet wordt gepreciseerd dat dergelijke kosten als subsidiabele indirecte kosten moeten worden aangemerkt, zoals werd beklemtoond in het vorige punt.

63      Verzoekster heeft dus het aanvraagformulier en de begrotingsraming ingevuld in overeenstemming met de modellen van deze documenten die als bijlagen bij de handleiding voor aanvragers waren gevoegd. Daarentegen is de uitlegging van de Commissie, dat deze twee bijlagen moeten overeenstemmen, niet verenigbaar met deze modellen.

64      Gelet op een en ander heeft de Commissie de beginselen die in de modellen in de bijlagen 6 en 7 bij de handleiding voor aanvragers zijn geformuleerd, alsmede het in punt 34 van de technische en financiële bijlage bij de handleiding voor aanvragers vastgestelde laatste criterium niet juist toegepast.

65      Bijgevolg moet het eerste middel gegrond worden verklaard wegens schending van bijlagen 2, 6 en 7 bij de handleiding voor aanvragers, zonder dat de andere argumenten behoeven te worden onderzocht die verzoekster in het kader van dit middel heeft aangevoerd.

 Tweede middel

 Argumenten van partijen

–       Ontvankelijkheid van het middel

66      De Commissie voert aan dat de in het kader van dit middel aangevoerde grieven ontleend aan schending van verordeningen nrs. 1784/1999 en 1260/1999 en van het rechtszekerheidsbeginsel, alsmede aan misbruik van bevoegdheid niet-ontvankelijk zijn om dezelfde redenen als die welke in het kader van het eerste middel zijn opgeworpen.

67      Onder verwijzing naar haar uiteenzetting inzake de ontvankelijkheid van het eerste middel stelt verzoekster dat de Commissie ten onrechte aanvoert dat deze grieven niet-ontvankelijk zijn.

–       Ten gronde

68      Wat in de eerste plaats de bewering van de Commissie betreft, dat verzoekster onvoldoende de innovatieve aard van haar project naar voren heeft gebracht, merkt verzoekster op dat deze bewering slechts blijkt uit de brief van 4 juli 2005. Aangezien het gaat om een nieuw element ten opzichte van het bestreden besluit, mag het Gerecht daarmee geen rekening houden.

69      In deze omstandigheden zal verzoekster slechts subsidiair de innovatieve aard van haar voorstel aantonen. De innovatieve aard wordt duidelijk bij lezing van punt C3 in combinatie met punten C2, C4 en C8 van haar voorstel. Als bewijs dat de in punt C3 gedane vaststellingen en de in punten C2 en C4 voorgestelde concrete en innovatieve doelstellingen op elkaar afgestemd zijn, vermeldt verzoekster de verschillende projectfasen, die worden beschreven in punt C8, te weten „optreden op productiegebied”, „optreden op het gebied van samenwerking en dialoog binnen het grondgebied”, „herstel van gronden om deze te bestemmen voor woningbouw en toerisme” en „optreden op het gebied van verkoop en marketing”. In dit verband is verzoekster om te beginnen van mening dat de Commissie opzettelijk is voorbijgegaan aan de structuur die de aanvragers voor de indiening van hun aanvragen is opgelegd, door de voorstelling van de innovaties enkel te zoeken in punt C3. Verder wijst zij met klem erop dat de in punt 34 van de technische en financiële bijlage bij de handleiding voor aanvragers vermelde criteria van de Commissie voor beoordeling van de voorstellen erg ruim zijn geformuleerd, zonder verwijzing naar de vooraf vastgestelde structuur van het voorstel.

70      Wat in de tweede plaats de bewering van de Commissie betreft, dat het op basis van de beschrijving van de „cluster” bloementeelt alleen niet duidelijk is op welke wijze verzoekster erin slaagt, haar nieuwe project op te bouwen en te ontwikkelen vanuit haar vroegere ervaringen, erkent verzoekster dat de voorstelling van de context (punt C3) van haar subsidieaanvraag beschrijvend is. Zij stelt evenwel dat zij gewoon het model heeft gevolgd dat de Commissie in bijlage 6 bij de handleiding voor aanvragers heeft opgelegd. In elk geval wordt in deel C3 melding gemaakt van de in Ligurië opgedane ervaring, zowel op positieve wijze, door haar sterke punten te benadrukken, als op negatieve wijze, door te wijzen op de op te vullen leemtes en de te corrigeren gebreken.

71      In de derde plaats werd de technische en financiële bijlage bij de handleiding voor aanvragers, waarin het systeem van beoordeling van de aanvragen in vier stappen wordt voorgesteld, niet in acht genomen. Op dit punt merkt verzoekster op dat de Commissie haar aanvraag heeft onderzocht tot de laatste stap, hetgeen betekent dat zij de voorgaande drie stappen met succes heeft genomen, te weten de controle van de subsidiabiliteit van de aanvrager (eerste stap), de controle van de subsidiabiliteit van de aanvraag (tweede stap) en de beoordeling van het vermogen van de aanvrager om de voorgestelde acties uit te voeren, met name op basis van de bewezen deskundigheid en ervaring op het gebied van de voorgestelde acties (derde stap). Door in het kader van de controle van de kwaliteit van de aanvraag (vierde stap) de motivering van het bestreden besluit te baseren op een criterium dat betrekking heeft op de derde stap, heeft de Commissie de technische en financiële bijlage bij de handleiding voor aanvragers en het rechtszekerheidsbeginsel geschonden.

72      In de vierde plaats stelt verzoekster dat geen rekening is gehouden met het alternatieve criterium dat in punt 34 van de technische en financiële bijlage bij de handleiding voor aanvragers wordt vermeld. Innovaties kunnen haars inziens immers worden beschouwd als het „resultaat van het afwijken van de normale activiteiten of van de voortzetting van die activiteiten”. De Commissie heeft de innovatieve aard van verzoeksters project evenwel alleen beoordeeld uit het oogpunt van de voortzetting van de normale activiteiten, zonder rekening te houden met de innovatieve aard van het project uit het oogpunt van het verschil met de normale activiteiten. Aldus heeft zij de bepalingen van de technische en financiële bijlage bij de handleiding voor aanvragers en het rechtszekerheidsbeginsel geschonden.

73      In de vijfde plaats schendt de Commissie artikel 253 EG door te beweren dat er geen verband bestaat met de voordien in Ligurië opgedane ervaring ter zake. Verzoekster is van mening dat de aanvullende motivering die de Commissie in haar brief van 4 juli 2005 heeft gegeven, niet kan worden toegelaten in het kader van het onderhavige geding, aangezien zij niet is opgenomen in het bestreden besluit zelf. In elk geval heeft de Commissie de feiten kennelijk onjuist beoordeeld en zij heeft artikel 253 EG geschonden door het bestreden besluit niet toereikend te motiveren.

74      In de zesde plaats merkt verzoekster op dat de uitleg van de Commissie, volgens welke verzoeksters project niet werd geselecteerd in het kader van een vergelijkend onderzoek dat enkel de selectie van de beste projecten beoogde, een nieuw element is. De Commissie heeft immers verzoeksters voorstel afgewezen wegens het niet-begrijpen van het project als gevolg van de structuur ervan, en niet wegens de intrinsieke waarde van het project, en in elk geval preciseert zij niet welke fouten verzoekster heeft gemaakt zodat deze laatste deze afwijzing zou kunnen begrijpen. De ruime beoordelingsbevoegdheid van de Commissie ter zake verhindert de gemeenschapsrechter niet om zijn rechterlijke toetsing te verrichten.

75      De Commissie wijst met klem erop dat, gelet op het grote aantal aanvragen waarmee zij werd geconfronteerd en de beperkte begrotingsmiddelen, zij zeer streng moest zijn door bepaalde projecten uit te sluiten die zeer goed konden zijn, maar waarvan de kwaliteit niettemin lager was dan die van de geselecteerde projecten. Hoewel een afwijzing geen beoordeling van de kwaliteit van het geleverde werk inhoudt, kan de kleinste fout, incoherentie of onnauwkeurigheid de uiteindelijke keuze beïnvloeden in het kader van een vergelijkend onderzoek. Uit vaste rechtspraak blijkt dat een summiere motivering ter zake volstaat en dat aanvullende informatie mag worden verstrekt tot de datum waarop het beroep wordt ingesteld. Volgens de Commissie mag de aanvullende informatie inzake de innovatieve aard van het project niet worden beschouwd als een nieuw element, aangezien deze informatie voortvloeit uit de tekst van de technische en financiële bijlage bij de handleiding voor aanvragers. Verder stelt zij dat volgens vaste rechtspraak gemeenschapsinstanties over een ruime beoordelingsbevoegdheid beschikken wanneer zij bij de vervulling van hun taken ingewikkelde beoordelingen dienen te verrichten, zoals het geval is in het kader van structuurfondsen. De gemeenschapsrechter moet zich dus beperken tot het onderzoek van de feitelijke grondslag en de juridische kwalificatie van de feiten. Met name dient hij na te gaan of bij het optreden van die instanties geen sprake is van een kennelijke dwaling of misbruik van bevoegdheid, dan wel of die instanties de grenzen van hun beoordelingsbevoegdheid niet klaarblijkelijk hebben overschreden.

76      Wat vervolgens verzoeksters grief inzake misbruik van bevoegdheid betreft, stelt de Commissie dat, voor zover dit betoog ontvankelijk is, verzoekster niet heeft aangetoond dat de Commissie bij de vaststelling van het bestreden besluit een ander doel heeft nagestreefd dan het door de betrokken regeling beoogde doel of dat er objectieve, ter zake dienende en onderling overeenstemmende aanwijzingen bestaan dat dit besluit is genomen ter bereiking van andere doeleinden dan die welke worden aangevoerd.

77      Wat de aangevoerde kennelijk onjuiste beoordeling betreft, wijst de Commissie met klem op de door verzoekster zelf erkende beschrijvende aard van de voorstelling van het project. Met een beschrijving alleen, zonder elementen die de innoverende aard ten opzichte van de voorgaande ervaringen valoriseren, is verzoekster niet erin geslaagd het evaluatiecomité en de bevoegde ordonnateur te overtuigen van de toegevoegde waarde van dit project in het kader van een vergelijkend onderzoek waarin alle aanvragers op voet van gelijkheid met elkaar stonden.

78      Wat ten slotte de grief inzake schending van artikel 253 EG betreft, is de Commissie van mening dat verzoekster de motiveringsplicht onjuist uitlegt. Om dezelfde redenen als die welke in het kader van het eerste middel werden opgeworpen, heeft zij voldaan aan de motiveringseisen door het verstrekken van aanvullende informatie.

 Beoordeling door het Gerecht

79      Met dit middel wordt opgekomen tegen de grond die de Commissie tot staving van het bestreden besluit heeft aangevoerd en volgens welke „in het voorstel [niet] wordt [...] uiteengezet op welke wijze de voordien in Ligurië opgedane ervaring ter zake verder wordt uitgewerkt en in aanmerking genomen”. De Commissie heeft deze grond gepreciseerd in haar brief van 4 juli 2005 door te stellen dat het „[op basis van de beschrijving alleen van de cluster bloementeelt in 32 bladzijden] [...] niet duidelijk [is] op welke wijze [verzoekster] erin slaagt, [haar] nieuwe project op te bouwen en te ontwikkelen vanuit [haar] vroegere ervaringen, en innovatie voor te stellen”.

80      Wat in de eerste plaats verzoeksters grief inzake niet-nakoming van de motiveringsplicht betreft, dient om dezelfde redenen als die welke in de punten 52 tot en met 55 supra werden uiteengezet en gelet op de concrete omstandigheden te worden geconcludeerd dat het bestreden besluit toereikend is gemotiveerd wat de in het kader van dit middel aangevochten grond betreft.

81      De in het bestreden besluit opgenomen informatie, zoals aangevuld door de in de brief van 4 juli 2005 vervatte informatie, stelt immers verzoekster in staat, duidelijk te begrijpen dat een van de twee redenen die hebben geleid tot afwijzing van de subsidieaanvraag, berustte op het derde criterium van punt 34 van de technische en financiële bijlage bij de handleiding voor aanvragers, op grond waarvan de kwaliteit en de haalbaarheid van de in het kader van de aanvraag voorgestelde acties kunnen worden beoordeeld.

82      Anders dan verzoekster aanvoert, vormt de precisering in de brief van de Commissie van 4 juli 2005, volgens welke in het voorstel niet wordt uiteengezet op welke wijze verzoekster erin slaagt innovatie voor te stellen, geen volledig nieuwe motivering, aangezien zij enkel het derde criterium van punt 34 van de technische en financiële bijlage bij de handleiding voor aanvragers nader toelicht.

83      In de tweede plaats is het argument dat de Commissie is voorbijgegaan aan de structuur die de aanvragers is opgelegd, door de voorstelling van de innovatie enkel te zoeken in punt C3 van de subsidieaanvraag, niet ter zake dienend. Verzoekster kan de Commissie immers niet verwijten dat zij zich in haar brief van 4 juli 2005 heeft toegespitst op de 32 bladzijden van de subsidieaanvraag die overeenkomen met punt C3, aangezien deze brief slechts een antwoord vormt op verzoeksters brief van 1 juli 2005, waarin enkel wordt verwezen naar deze bladzijden. Anders dan verzoekster aanvoert, dient bovendien te worden opgemerkt dat het model van bijlage 6 bij de handleiding voor aanvragers niet belet dat de aanvrager van een subsidie toelicht op welke wijze zijn voorstel voortbouwt op zijn normale activiteiten, en in het bijzonder op zijn vroegere ervaringen. Anders gezegd, de structuur van de subsidieaanvraag, zoals opgelegd door bijlage 6 bij de handleiding voor aanvragers, belet niet dat de aanvrager van een subsidie ervoor zorgt dat zijn aanvraag voldoet aan het derde criterium van punt 34 van de technische en financiële bijlage bij de handleiding voor aanvragers. Dit argument moet dus worden afgewezen.

84      Wat in de derde plaats verzoeksters argument betreft, dat de motivering van het bestreden besluit was gebaseerd op een criterium dat betrekking heeft op een stap die zij reeds met succes had genomen, dient te worden opgemerkt dat de voordien opgedane ervaring, waarnaar werd verwezen tot staving van het besluit, moet worden begrepen in de zin van de normale activiteiten, zoals bedoeld in het derde criterium van punt 34 van de technische en financiële bijlage bij de handleiding voor aanvragers. Door te oordelen dat in het voorstel niet wordt uiteengezet op welke wijze verzoekster erin slaagt haar nieuwe project op te bouwen en te ontwikkelen vanuit haar vroegere ervaringen, onderzoekt de Commissie dus enkel of het voorstel voldoet aan het derde criterium van punt 34 van de technische en financiële bijlage bij de handleiding voor aanvragers. Hierdoor doet de Commissie dus niet af aan de conclusies waartoe zij in het kader van de derde stap van het onderzoek van het voorstel was gekomen, volgens welke verzoekster de voor de uitvoering van haar voorstel vereiste financiële draagkracht en operationele capaciteit bezit op basis van haar bewezen deskundigheid en ervaring op het gebied van de voorgestelde acties alsmede op basis van de bewezen beroepscompetenties en ervaring van de projectleider. Door in het bestreden besluit te verwijzen naar de voordien opgedane ervaring schendt de Commissie derhalve het rechtszekerheidsbeginsel niet. Bijgevolg faalt dit argument van verzoekster.

85      In de vierde plaats faalt verzoeksters argument dat de Commissie geen rekening heeft gehouden met de alternatieve aard van het criterium in punt 34 van de technische en financiële bijlage bij de handleiding voor aanvragers, door het voorstel niet te onderzoeken uit het oogpunt van het verschil met de normale activiteiten. Dienaangaande moet immers worden vastgesteld dat verzoekster niet heeft aangetoond of zelfs aangevoerd dat haar voorstel verschilde van haar normale activiteiten. Gesteld al dat de Commissie het project niet heeft onderzocht uit het oogpunt van het verschil met de normale activiteiten, kan een dergelijk gebrek in deze omstandigheden het bestreden besluit niet aantasten.

86      Wat in de vijfde plaats het argument betreft, dat de Commissie de feiten kennelijk onjuist heeft beoordeeld, dient eraan te worden herinnerd dat de Commissie op het gebied van de toekenning van communautaire financiële bijstand beschikt over een ruime beoordelingsbevoegdheid ten aanzien van de vraag, of de voorwaarden die recht geven op toekenning van een dergelijke bijstand, zijn vervuld (arrest Hof van 7 mei 1992, Pesquerías De Bermeo en Naviera Laida/Commissie, C‑258/90 en C‑259/90, Jurispr. blz. I‑2901, punt 25, en arrest Gerecht van 19 mei 1994, Consorzio gruppo di azione locale „Murgia Messapica”/Commissie, T‑465/93, Jurispr. blz. II‑361, punt 46). Verzoekster heeft geen feitelijke elementen aangedragen die kunnen aantonen dat de beoordeling van het ontbreken van een verband tussen het voorstel en de ervaring die zij voordien had opgedaan, kennelijk onjuist is. In deze omstandigheden moet dit argument worden afgewezen.

87      Wat in de zesde plaats de in het kader van dit middel aangevoerde grieven betreft die respectievelijk zijn ontleend aan misbruik van bevoegdheid, schending van artikel 6 van verordening nr. 1784/1999, van de artikelen 22 en 24 van verordening nr. 1260/1999, van de regels in de mededeling van 12 januari 2001, van de regels in de oproep tot het indienen van voorstellen VP/2003/021 en in de handleiding voor aanvragers, de bijlagen 2 en 6 daaronder begrepen, dient te worden vastgesteld dat verzoekster zich ertoe beperkt, schending van deze bepalingen op abstracte wijze in het opschrift van dit middel op te sommen. Volgens artikel 21, eerste alinea, van het Statuut van het Hof, dat overeenkomstig artikel 53, eerste alinea, van dit Statuut van toepassing is op de procedure voor het Gerecht, alsook volgens artikel 44, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering, moet het verzoekschrift onder meer een summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen bevatten. Het moet duidelijk laten uitkomen, op welke middelen het beroep is gebaseerd, en de blote opsomming daarvan voldoet niet aan de vereisten van het Statuut van het Hof en het Reglement voor de procesvoering (arrest Gerecht van 12 januari 1995, Viho/Commissie, T‑102/92, Jurispr. blz. II‑17, punt 68). Deze grieven zijn dus niet-ontvankelijk.

88      Derhalve moet het tweede middel ten dele irrelevant, ten dele ongegrond en ten dele niet-ontvankelijk worden verklaard. Om de in punt 37 supra uiteengezette redenen dient het beroep dus in zijn geheel te worden verworpen.

 Kosten

89      Ingevolge artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten te worden verwezen.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vijfde kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      Het beroep wordt verworpen.

2)      Provincia di Imperia wordt verwezen in haar eigen kosten en die van de Commissie.

Vilaras

Martins Ribeiro

Jürimäe

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 14 februari 2008.

De griffier

 

      De president van de Vijfde kamer

E. Coulon

 

      M. Vilaras


* Procestaal: Frans.