Language of document : ECLI:EU:T:2010:534

ARREST VAN HET GERECHT (Kamer voor hogere voorzieningen)

16 december 2010

Zaak T‑175/09 P

Raad van de Europese Unie

tegen

Willem Stols

„Hogere voorziening — Openbare dienst — Bevordering — Vergelijking van verdiensten — Kennelijk onjuiste beoordeling — Verkeerde opvatting van bewijsmateriaal”

Betreft: Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Eerste kamer) van 17 februari 2009, Stols/Raad (F‑51/08, JurAmbt. blz. I-A-1-27 en II-A-1-119), en strekkende tot vernietiging van dat arrest.

Beslissing: Het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Eerste kamer) van 17 februari 2009, Stols/Raad (F‑51/08, JurAmbt. blz. I-A-1-27 en II-A-1-119), wordt vernietigd. De zaak wordt terugverwezen naar het Gerecht voor ambtenarenzaken. De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.

Samenvatting

1.      Hogere voorziening — Middelen — Onjuiste beoordeling van feiten — Niet-ontvankelijkheid — Controle door Gerecht van beoordeling van
bewijselementen — Uitgesloten, behoudens geval van onjuiste opvatting

(Art. 225 A, derde alinea, EG; Statuut van het Hof van Justitie, bijlage I, art. 11, lid 1)

2.      Ambtenaren — Bevordering — Vergelijking van verdiensten

(Art. 230 EG en 236 EG)

1.      Volgens artikel 225 A, derde alinea, EG en artikel 11, lid 1, van bijlage I bij het Statuut van het Hof, is de hogere voorziening voor het Gerecht beperkt tot rechtsvragen en kan zij worden gebaseerd op middelen ontleend aan onbevoegdheid van het Gerecht voor ambtenarenzaken, onregelmatigheden in de procedure voor het Gerecht waardoor afbreuk is gedaan aan de belangen van de betrokken partij en schending van het gemeenschapsrecht door het Gerecht voor ambtenarenzaken.

Uit deze bepalingen volgt dat de hogere voorziening enkel kan worden gebaseerd op middelen inzake de schending van het recht, met uitsluiting van elke feitelijke beoordeling. De rechter in eerste aanleg is als enige bevoegd om de feiten vast te stellen, tenzij uit de overgelegde stukken blijkt dat zijn bevindingen materieel onjuist zijn, en deze vervolgens te beoordelen. De beoordeling van de feiten levert — behoudens het geval van onjuiste opvatting van de aan de rechter in eerste aanleg overgelegde bewijselementen — geen rechtsvraag op die als zodanig vatbaar is voor toetsing door het Gerecht.

Een dergelijke onjuiste opvatting moet duidelijk uit de stukken van het dossier blijken, zonder dat de feiten en de bewijzen opnieuw beoordeeld moeten worden.

(cf. punten 20, 21 en 40)

Referentie:

Hof: 28 mei 1998, New Holland Ford/Commissie, C‑8/95 P, Jurispr. blz. I‑3175, punt 72; 6 april 2006, General Motors/Commissie, C‑551/03 P, Jurispr. blz. I‑3173, punt 54

Gerecht: 12 juli 2007, Beau/Commissie, T‑252/06 P, JurAmbt. blz. I-B-1-13 en II-B-1-63, punten 45 en 46; 12 maart 2008, Rossi Ferreras/Commissie, T‑107/07 P, JurAmbt. blz. I-B-1-5 en II-B-1-31, punt 29; 8 september 2008, Kerstens/Commissie, T‑222/07 P, JurAmbt. blz. I-B-1-37 en II-B-1-267, punt 62

2.      In het kader van een door een ambtenaar ingesteld beroep tot nietigverklaring moet de in beginsel soevereine beoordeling van de feiten door de rechter in eerste aanleg geschieden in het kader van de wettigheidscontrole die hij moet uitoefenen krachtens de artikelen 230 EG en 236 EG en, met name, met eerbiediging van het beginsel dat de gemeenschapsrechter (thans rechter van de Unie) zijn beoordeling niet in de plaats kan stellen van die van de administratie wanneer zij over een beoordelingsmarge beschikt. Bij de beoordeling van de verdiensten van de ambtenaren die in aanmerking komen voor bevordering beschikt het tot aanstelling bevoegd gezag over een grote beoordelingsvrijheid, en de controle door de rechter op dit gebied moet zich beperken tot de vraag of de administratie, gelet op de wijze waarop zij tot haar oordeel heeft kunnen komen, binnen redelijke grenzen is gebleven en haar bevoegdheid niet op kennelijk onjuiste wijze heeft gebruikt. De rechter kan zijn beoordeling van de kwalificaties en verdiensten van de kandidaten derhalve niet in de plaats stellen van die van het tot aanstelling bevoegd gezag.

(cf. punten 22 en 23)

Referentie:

Hof: 21 april 1983, Ragusa/Commissie, 282/81, Jurispr. blz. 1245, punten 9 en 13; 3 april 2003, Parlement/Samper, C‑277/01 P, Jurispr. blz. I‑3019, punt 35; 22 november 2007, Spanje/Lenzing, C‑525/04 P, Jurispr. blz. I‑9947, punten 56‑61; 29 juni 2010, Commissie/Alrosa, C‑441/07 P, Jurispr. blz. I-5949, punt 67; 2 september 2010, Commissie/Scott, C‑290/07 P, Jurispr. blz. I-7763, punten 67, 72, 79-81 en 84

Gerecht: 19 maart 2003, Tsarnavas/Commissie, T‑188/01–T‑190/01, JurAmbt. blz. I‑A‑95 en II‑495, punt 97; 15 september 2005, Casini/Commissie, T‑132/03, JurAmbt. blz. I‑A‑253 en II‑1169, punt 52