Language of document :

Beroep ingesteld op 4 februari 2014 – PT Musim Mas/Raad

(Zaak T-80/14)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: PT Perindustrian dan Perdagangan Musim Semi Mas (Medan, Indonesië) (vertegenwoordigers: J. García-Gallardo Gil-Fournier, advocaat, C. Humpe, Solicitor en A. Verdegay Mena, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

de artikelen 1 en 2 van uitvoeringsverordening (EU) nr. 1194/2013 van de Raad van 19 november 2013 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op biodiesel van oorsprong uit Argentinië en Indonesië (PB L 315, blz. 2) nietig verklaren voor zover deze betrekking hebben op verzoekster; en

verweerder verwijzen in de kosten van verzoeker.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.

Eerste middel: schending door de Raad van de Europese Unie van (i) de artikelen 1, lid 1, 7, lid 2, en 9, lid 3, van verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB L 343, blz. 51), en (ii) de beginselen van behoorlijk bestuur, evenredigheid en non-discriminatie bij het gelasten van de definitieve inning van de voorlopige aan verzoekster opgelegde antidumpingmaatregelen, aangezien:

op basis van artikel 1, lid 1, van verordening (EG) nr. 1225/2009 geen antidumpingmaatregelen kunnen worden opgelegd aan exporteurs, zoals verzoekster, wier producten niet worden gedumpt. Er is derhalve geen rechtsgrondslag voor het opleggen van voorlopige antidumpingmaatregelen aan verzoekster, laat staat voor het gelasten van de inning van dergelijke rechten;

de Raad artikel 7, lid 2, van verordening (EG) nr. 1225/2009 heeft geschonden door een voorlopig antidumpingrecht van 2,8 % op te leggen aan en te innen van verzoekster bovenop haar correct voorlopig vastgestelde dumpingmarge;

artikel 9, lid 3, van verordening (EG) nr. 1225/2009 de Commissie verbiedt om voorlopige dumpingrechten op te leggen wanneer de voorlopig vastgestelde dumpingmarge minder dan 2 % bedraagt. De Raad heeft artikel 9, lid 3, van verordening (EG) nr. 1225/2009 geschonden door de definitieve inning van aan verzoekster opgelegde voorlopige rechten te gelasten;

gelet op de fouten die de Europese Commissie heeft gemaakt bij de berekening van verzoeksters voorlopige dumpingmarge, de Raad tot de conclusie had moeten komen dat de Commissie had verzuimd alle relevante aspecten van de zaak zorgvuldig en onpartijdig te onderzoeken. Een dergelijk verzuim vormt een schending van het beginsel van behoorlijk bestuur;

de handelingen van de Raad bij de definitieve inning van de onjuist opgelegde voorlopige rechten van verzoekster moeten worden beschouwd als onevenredig met de doelstelling van verordening (EG) nr. 1225/2009 en, bijgevolg, als een schending van het evenredigheidsbeginsel;

door te gelasten om verzoeksters onjuist berekende voorlopige dumpingrechten definitief te innen en door P.T. Cilandra Perkase niet te verzoeken om voorlopige dumpingrechten te betalen, de Raad twee ondernemingen wier situatie vergelijkbaar is ongelijk heeft behandeld. Bijgevolg voert verzoekster aan dat de Raad het non-discriminatiebeginsel heeft geschonden.

Tweede middel: schending van de artikelen 20, lid 2, 2, lid 5, 2, lid 8 en 2, lid 10, sub i, van verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap, aangezien de Raad van de Europese Unie:

in strijd met artikel 20, lid 2, van verordening (EG) nr. 1225/2009 heeft nagelaten om de essentiële feiten in verband met het beweerde bestaan van een „bijzondere marktsituatie” mee te delen;

verzoeksters productiekosten ten gevolge van het beweerde bestaan van een „bijzondere marktsituatie” heeft aangepast in het kader van artikel 2, lid 5, van verordening (EG) nr. 1225/2009;

geen rekening heeft gehouden met verzoeksters gebruik van Palm Fatty-distillaten als grondstof;

geen rekening heeft gehouden met de dubbel tellende premie als onderdeel van verzoeksters exportprijs en aldus artikel 2, lid 8, van verordening (EG) nr. 1225/2009 heeft geschonden;

verzoekster en de met haar verbonden ondernemingen niet als één enkele economische entiteit heeft beschouwd onder schending van artikel 2, lid 10, sub i, van verordening (EG) nr. 1225/2009.