Language of document : ECLI:EU:C:2023:979


 


 



Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 13 december 2023 –
[Avdzhilov] (i)

(Zaak C319/23)

„Prejudiciële verwijzing – Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Antwoord dat duidelijk uit de rechtspraak kan worden afgeleid – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken – Verordening (EU) nr. 1215/2012 - Artikel 7, punt 1, onder b), tweede streepje – Internationale en territoriale bevoegdheid ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst – Verordening (EG) nr. 261/2004 – Verzoek tot toekenning van een compensatie aan luchtreizigers voor de annulering van een vlucht – Artikel 5, lid 1, onder c) – Artikel 7, lid 1, onder a) – Nationale wetgeving die voorziet in andere bevoegde gerechten ten behoeve van consumenten”

Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken – Verordening nr. 1215/2012 – Bijzondere bevoegdheden – Bevoegdheid inzake verbintenissen uit overeenkomst – Gerecht waarbij een vordering op grond van verordening nr. 261/2004 aanhangig is gemaakt – Omvang – Toekenning van zowel internationale als territoriale bevoegdheid – Nationale wetgeving die voorziet in andere bevoegde gerechten ten behoeve van consumenten – Niet-toepasselijkheid

[Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 47; verordening nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad en verordening nr. 1215/2012, overweging 16 en art. 7, lid 1, b), tweede streepje]

(zie punten 2530 en dictum)

Dictum

Artikel 7, punt 1, onder b), tweede streepje, van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees parlement en van de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken

moet aldus worden uitgelegd dat

wanneer deze bepaling van toepassing is, een gerecht van een lidstaat waarbij een vordering tot schadevergoeding is ingesteld op grond van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91, zijn internationale en territoriale bevoegdheid in het licht van deze bepaling moet beoordelen, ongeacht het eventuele bestaan, in de nationale wetgeving, van andere gerechten die ten behoeve van consumenten bevoegd zijn.


i      Dit is een fictieve naam, die niet overeenkomt met de werkelijke naam van enige partij in de procedure.