Language of document :

Beroep ingesteld op 21 mei 2008 - Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk België

(Zaak C-222/08)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekster: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: H. van Vliet en A. Nijenhuis, gemachtigden)

Verweerder: Koninkrijk België

Conclusies

1.    voor recht te verklaren dat het Koninkrijk België, wegens de omzetting in nationaal recht van de bepalingen inzake de kostenberekening en de financiering van de universeledienstverplichtingen, de krachtens de artikelen 12, lid 1, 13, lid 1, en bijlage IV, deel A, van richtlijn 2002/22/EG op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

2.    het Koninkrijk België te veroordelen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Richtlijn 2002/22 heeft, onder andere, als doel maatregelen vast te stellen voor situaties waarin de markt niet op bevredigende wijze in de behoeften van eindgebruikers voorziet en bevat bepalingen ten aanzien van de beschikbaarheid van de universele dienst. Artikel 12, lid 1, van de richtlijn bepaalt dat wanneer de nationale regelgevende instanties van oordeel zijn dat het aanbieden van de universele dienst een onredelijke last kan vormen voor ondernemingen die zijn aangewezen om de universele dienst aan te wijzen, zij de nettokosten voor het aanbieden van de dienst berekenen op de in dat artikel aangewezen wijze. Bijlage IV, deel A, bevat bepalingen ten aanzien van de berekening van de nettokosten. Artikel 13, lid 1, bepaalt dat indien de nationale regelgevende instanties, op grond van de nettokostenberekening bedoeld in artikel 12 vaststellen dat een onderneming een onredelijke last wordt opgelegd, de lidstaten op verzoek van een aangewezen onderneming kunnen besluiten, een compensatie mechanisme in te voeren.

Volgens de Commissie heeft België de bepalingen van artikel 12, lid 1, en artikel 13, lid 1, en van bijlage IV, deel A, van de richtlijn niet correct omgezet. De Belgische regelgeving voorziet namelijk geen beoordeling van de vraag of het aanbieden van sociale tarieven in het kader van de verstrekking van de universele dienst, een onredelijke last vormt voor de aangewezen ondernemingen. Voorts voldoet de Belgische regelgeving niet aan de eis inzake de berekening van de nettokosten als met name neergelegd in het laatste deel van bijlage IV, deel A, van de richtlijn.

____________