Language of document : ECLI:EU:C:2021:163

ARREST VAN HET HOF (Tiende kamer)

3 maart 2021 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Richtlijn 2008/118/EG – Algemene regeling inzake accijns – Artikel 1, lid 2 – Andere indirecte belastingen op accijnsgoederen – Richtlijn 2009/28/EG – Bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen – Artikel 1 en artikel 3, leden 1 en 2 en lid 3, onder a), dat laatste punt gelezen tegen de achtergrond van artikel 2, tweede alinea, onder k) – Richtlijn 2009/72/EG – Gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit – Belasting over de waarde van elektriciteitsproductie – Aard en structuur van de belasting – Belasting die zonder onderscheid wordt geheven op elektriciteit uit hernieuwbare bronnen en elektriciteit uit niet-hernieuwbare bronnen”

In zaak C‑220/19,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Tribunal Superior de Justicia de la Comunidad Valenciana (hoogste rechterlijke instantie van de autonome gemeenschap Valencia, Spanje) bij beslissing van 22 februari 2019, ingekomen bij het Hof op 11 maart 2019, in de procedure

Promociones Oliva Park SL

tegen

Tribunal Económico Administrativo Regional (TEAR) de la Comunidad Valenciana,

wijst

HET HOF (Tiende kamer),

samengesteld als volgt: M. Ilešič, kamerpresident, C. Lycourgos en I. Jarukaitis (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: E. Tanchev,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        Promociones Oliva Park SL, vertegenwoordigd door J. Terrón Díaz en S. J. Llopis Nadal, abogados,

–        de Spaanse regering, aanvankelijk vertegenwoordigd door A. Rubio González, vervolgens door S. Centeno Huerta als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door A. Armenia, O. Beynet en P. Arenas als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 1, lid 2, van richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van richtlijn 92/12/EEG (PB 2009, L 9, blz. 12), artikel 1, artikel 2, tweede alinea, onder k), en artikel 3, leden 1 en 2 en lid 3, onder a), van richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van richtlijn 2001/77/EG en richtlijn 2003/30/EG (PB 2009, L 140, blz. 16), en de artikelen 32 tot en met 34 van richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot intrekking van richtlijn 2003/54/EG (PB 2009, L 211, blz. 55).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Promociones Oliva Park SL (hierna: „Oliva Park”) en de Tribunal Económico Administrativo Regional de la Comunidad Valenciana (regionale rechter in economische en bestuurszaken, autonome gemeenschap Valencia, Spanje; hierna: „TEAR”) over de afwijzing van een verzoek om correctie van de aangiften inzake de belasting over de waarde van elektriciteitsproductie („impuesto sobre el valor de la producción de la energía eléctrica”; hierna: „IVPEE”) over de jaren 2013 tot en met 2016.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

 Richtlijn 2008/118

3        Artikel 1 van richtlijn 2008/118 bepaalt:

„1.      Bij deze richtlijn wordt de algemene regeling vastgesteld ter zake van de directe of indirecte heffing van accijns op het verbruik van de volgende goederen, hierna ,accijnsgoederen’ genoemd:

a)      energieproducten en elektriciteit vallende onder richtlijn 2003/96/EG [van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (PB 2003, L 283, blz. 51)];

[...]

2.      De lidstaten kunnen op accijnsgoederen nog andere indirecte belastingen met specifieke doeleinden heffen, mits daarbij de [Unie]belastingvoorschriften inzake de accijns of de btw in acht worden genomen wat betreft de vaststelling van de maatstaf van heffing en de berekening, de verschuldigdheid en de controle van de belasting, met dien verstande dat de bepalingen betreffende vrijstellingen niet tot die belastingvoorschriften behoren.

[...]”

 Richtlijn 2009/28

4        Artikel 1 van richtlijn 2009/28 heeft het opschrift „Voorwerp en toepassingsgebied” en luidt:

„In deze richtlijn wordt een gemeenschappelijk kader vastgesteld voor het bevorderen van energie uit hernieuwbare bronnen. Voorts worden bindende nationale streefcijfers vastgesteld voor het totale aandeel van energie uit hernieuwbare bronnen in het bruto-eindverbruik van energie en voor het aandeel van energie uit hernieuwbare bronnen in het vervoer. [...]”

5        In artikel 2 („Definities”) van deze richtlijn wordt in de tweede alinea, onder k), het begrip „steunregeling” gedefinieerd als: „een instrument, regeling of mechanisme, toegepast door een lidstaat of een groep lidstaten, [dat of] die het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen bevordert door de kosten van deze energievorm te verlagen, de verkoopprijs te verhogen of het volume aangekochte energie te vergroten door een verplichting tot het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen of op een andere wijze. Dit omvat, maar blijft niet beperkt tot, investeringssteun, belastingvrijstelling of -verlaging, terugbetaling van belasting, steunregelingen voor verplichting tot gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen met inbegrip van regelingen betreffende groenestroomcertificaten, en directe prijssteunregelingen met inbegrip van feed-in-tarieven en premiebetalingen”.

6        Artikel 3 van die richtlijn, met het opschrift „Bindende nationale algemene streefcijfers en maatregelen voor het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen”, bepaalt het volgende:

„1.      Elke lidstaat dient ervoor te zorgen dat zijn aandeel energie uit hernieuwbare bronnen, berekend in overeenstemming met de artikelen 5 tot en met 11, in het bruto-eindverbruik van energie in 2020 minstens gelijk is aan zijn nationaal algemeen streefcijfer voor het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen voor dat jaar, zoals uiteengezet in de derde kolom van de tabel in bijlage I, deel A. [...]

2.      De lidstaten nemen maatregelen die effectief bedoeld zijn om ervoor te zorgen dat hun aandeel energie uit hernieuwbare bronnen gelijk is aan of groter is dan het aandeel dat vermeld is in de indicatieve keten die is aangegeven in bijlage I, deel B.

3.      Teneinde de in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde streefcijfers te halen, kunnen de lidstaten onder meer de volgende maatregelen nemen:

a)      steunregelingen;

[...]”

 Richtlijn 2009/72

7        Artikel 1 van richtlijn 2009/72 heeft het opschrift „Werkingssfeer” en luidt:

„Bij deze richtlijn worden, met het oog op het verbeteren en integreren van concurrerende elektriciteitsmarkten in de [Europese Unie], gemeenschappelijke regels vastgesteld voor de productie, de transmissie, de distributie en de levering van elektriciteit, alsook regels voor de bescherming van de consumenten. De richtlijn stelt de regels vast met betrekking tot de organisatie en de werking van de elektriciteitssector, de open toegang tot de markt, de criteria en procedures voor aanbestedingen en voor de verlening van vergunningen en het beheer van systemen. [...]”

8        De artikelen 32 tot en met 34 van richtlijn 2009/72, die zijn opgenomen in hoofdstuk VIII met het opschrift „Organisatie van de toegang tot het systeem”, regelen de voorwaarden voor die toegang.

9        Artikel 32 van deze richtlijn, met als opschrift „Toegang van derden”, bepaalt in lid 1 dat de lidstaten zorg dragen voor de invoering van een systeem voor toegang van derden tot de netwerken voor de transmissie en distributie van elektriciteit dat objectief wordt toegepast zonder onderscheid te maken tussen de gebruikers van een netwerk.

10      Artikel 33 van deze richtlijn, met het opschrift „Openstelling van de markt en wederkerigheid”, heeft betrekking op de openstelling van de elektriciteitsmarkt en wederkerigheid. Artikel 34 van deze richtlijn, met het opschrift „Directe lijnen”, betreft maatregelen waarmee gewaarborgd wordt dat alle op het grondgebied van een betrokken lidstaat gevestigde elektriciteitsproducenten, elektriciteitsleveranciers en in aanmerking komende afnemers gebruik kunnen maken van directe lijnen.

 Spaans recht

11      In de preambule van Ley 15/2012 de medidas fiscales para la sostenibilidad energética (wet 15/2012 betreffende belastingmaatregelen ter bevordering van duurzame energievoorziening) van 27 december 2012 (BOE nr. 312 van 28 december 2012, blz. 88081) is het volgende uiteengezet:

„I.      Deze wet heeft tot doel ons belastingstelsel aan te passen met het oog op een efficiënter en milieuvriendelijker gebruik en duurzame ontwikkeling [...].

[...]

De grondslag van deze wet is voornamelijk artikel 45 van de grondwet [...]. Een van de hoofddoelstellingen van deze fiscale hervorming is dus het internaliseren van de uit de productie van elektriciteit voortvloeiende milieukosten [...]. Op deze wijze moet deze wet aanzetten tot het verbeteren van onze energie-efficiëntieniveaus en tegelijkertijd zorgen voor een beter beheer van natuurlijke hulpbronnen en voor ondersteuning van het nieuwe model voor duurzame ontwikkeling, zowel vanuit economisch en sociaal oogpunt als vanuit milieuoogpunt.

[...]

Daartoe worden door deze wet drie nieuwe belastingen ingevoerd: de [IVPEE] [...].

II.      In die zin, en ook om het begrotingsevenwicht te bevorderen, voorziet titel I van deze wet in een directe en zakelijke belasting op de waarde van elektriciteitsproductie die wordt geheven op het opwekken van elektriciteit en de afgifte daarvan aan het Spaanse elektriciteitsnet.

Deze belasting wordt geheven over het economische potentieel van elektriciteitsproducenten. Hun installaties vergen ten eerste aanzienlijke investeringen in de transmissie- en distributienetwerken om de elektriciteit die zij daaraan afgeven te kunnen wegleiden, en hebben ten tweede ofwel zelf ofwel vanwege het bestaan en de uitbreiding van deze netwerken onbetwistbaar gevolgen voor het milieu, en leiden tegelijkertijd tot aanzienlijke kosten die onvermijdelijk zijn om de levering te kunnen blijven waarborgen. De belasting is verschuldigd over de productie van alle installaties voor elektriciteitsopwekking. [...]”

12      Artikel 1 van deze wet bepaalt:

„De [IVPEE] is een directe en zakelijke belasting die wordt geheven op het opwekken van elektriciteit en de afgifte daarvan (netto-energieproductie) aan het elektriciteitsnet via elk van de in artikel 4 van deze wet bedoelde installaties.”

13      Artikel 2 van deze wet heeft betrekking op de territoriale werkingssfeer van de IVPEE en bepaalt dat deze belasting van toepassing is op het gehele Spaanse grondgebied.

14      In artikel 4, leden 1 en 2, van wet 15/2012 wordt het belastbare feit voor de IVPEE als volgt vastgesteld:

„1.      Het belastbare feit is het opwekken van elektriciteit en de afgifte daarvan (netto-energieproductie) aan het elektriciteitsnet van het Spaanse vasteland, de eilanden en de buiten het Spaanse schiereiland gelegen gebieden, in een van de installaties die worden bedoeld in titel IV van Ley 54/1997 del Sector Eléctrico [(wet 54/1997 betreffende de elektriciteitssector) van 27 november 1997 (BOE nr. 285 van 28 november 1997, blz. 35097)].

2.      De nettoproductie in de zin van deze wet komt overeen met energie die wordt gemeten aan de aansluitpunten van de generatoren, verminderd met het verbruik voor de elektriciteitsopwekking en de verliezen tot aan het netwerkaansluitpunt.”

15      In artikel 5 van wet 15/2012 is het volgende bepaald:

„Belastingplichtig zijn natuurlijke en rechtspersonen en de in artikel 35, lid 4, van Ley 58/2003 General Tributaria [(wet 58/2003 houdende het algemeen belastingwetboek) van 17 december 2003 (BOE nr. 302 van 18 december 2003, blz. 44987)] bedoelde entiteiten die de in artikel 4 vermelde activiteiten uitvoeren.”

16      Artikel 6 van wet 15/2012 bepaalt het volgende:

„1.      De belasting wordt geheven over het volledige bedrag dat de belastingplichtige in het belastingtijdvak ontvangt voor het opwekken van elektriciteit (nettoproductie) en de afgifte ervan aan het elektriciteitsnet via elke elektriciteitscentrale.

Daartoe wordt voor de berekening van het volledige bedrag rekening gehouden met de vergoedingen die tijdens het betrokken belastingtijdvak worden verkregen onder alle economische regelingen zoals vastgesteld bij [wet 54/1997], en met de vergoedingen die worden verkregen onder de specifieke economische regeling betreffende elektriciteitsopwekking en de afgifte ervan aan het elektriciteitsnet in de eilandgebieden en de gebieden buiten het Spaanse schiereiland.”

17      Volgens artikel 8 van wet 15/2012 bedraagt het belastingtarief voor de IVPEE 7 %.

18      Artikel 10 van deze wet bepaalt:

„1.      De belastingplichtigen zijn verplicht om zelf aangifte te doen en het belastingbedrag te betalen in de loop van de maand november die volgt op de maand waarin de belasting verschuldigd wordt [...].

2.      Tussen 1 en 20 mei, september, november en februari van het volgende jaar moeten belastingplichtigen waarbij het belastbare feit plaatsvindt, een termijnbetaling verrichten die overeenkomt met het tijdvak van drie, zes, negen of twaalf maanden van elk kalenderjaar [...].

3.      De termijnbetalingen worden berekend over de waarde van de netto opgewekte elektriciteit sinds het begin van het belastingtijdvak tot aan het einde van de periode van drie, zes, negen of twaalf maanden bedoeld in het voorgaande lid en vastgesteld op basis van het in artikel 8 van deze wet bedoelde belastingtarief [...].

Als waarde van de opgewekte elektriciteit geldt daarbij het volledige bedrag dat de belastingplichtige in het belastingtijdvak ontvangt voor het opwekken van elektriciteit (nettoproductie) en de afgifte ervan aan het elektriciteitsnet via elke elektriciteitscentrale.

[...]”

19      In de tweede aanvullende bepaling van deze wet is het volgende vastgesteld:

„Elk jaar wordt in de wet op de algemene staatsbegroting bepaald dat voor de kosten van het elektriciteitsnet als bedoeld in artikel 13 van [wet 54/1997], een bedrag wordt uitgetrokken dat gelijk is aan de som van de volgende elementen:

a)      de raming van de jaarlijks op grond van deze wet geïnde belastingen en heffingen;

[...]”

20      In zijn antwoord op het verzoek om verduidelijkingen dat het Hof overeenkomstig artikel 101 van zijn Reglement voor de procesvoering aan de verwijzende rechter heeft gericht, heeft deze rechter met betrekking tot de voor het opwekken van elektriciteit geldende vergoeding die krachtens artikel 6 van wet 15/2012 de heffingsgrondslag van de IVPEE vormt, uiteengezet dat deze vergoeding aanvankelijk was geregeld in artikel 16 van wet 54/1997, dat gedeeltelijk is gewijzigd bij Real Decreto-ley 9/2013 por el que se adoptan medidas urgentes para garantizar la estabilidad financiera del sistema eléctrico (koninklijk wetsbesluit 9/2013 betreffende dringende maatregelen om de financiële stabiliteit van het elektriciteitsnet te waarborgen), van 12 juli 2013 (BOE nr. 167 van 13 juli 2013, blz. 52106), en dat deze wet is vervangen door Ley 24/2013 del Sector Eléctrico (wet 24/2013 betreffende de elektriciteitssector) van 26 december 2013 (BOE nr. 310 van 27 december 2013, blz. 105198), die op 28 december 2013 in werking is getreden.

21      De verwijzende rechter heeft in dit antwoord verduidelijkt dat zolang de voor de toepassing van enkele voorschriften van wet 24/2013 noodzakelijke uitvoeringsbepalingen nog niet waren vastgesteld, op grond van lid 1 van de eerste overgangsbepaling van deze wet de overeenkomstige bepalingen van wet 54/1997 van toepassing zijn gebleven. Daarom waren de regelingen van wet 54/1997 van toepassing op de vergoeding voor de elektriciteitsproductie in de zin van wet 15/2012 voor de jaren 2013 tot en met 2016 met betrekking tot alle punten waarvoor uitvoeringsbepalingen nodig waren en waarvoor dergelijke bepalingen niet vóór het verstrijken van die boekjaren waren vastgesteld. In dit verband blijkt uit de op de vragen van het Hof gegeven antwoorden van de belanghebbenden die aan de onderhavige procedure hebben deelgenomen, dat de bestanddelen van deze vergoeding zoals bedoeld in wet nr. 15/2012 en wet nr. 54/1997, in wezen dezelfde zijn.

22      Artikel 14, leden 5 tot en met 7, van wet 24/2013 luidt:

„5.      De productievergoeding omvat de volgende elementen:

a)      elektriciteit die wordt verhandeld op de day-ahead- en de intradaymarkt. De elektriciteit die op de day-ahead- en de intradayveilingmarkten wordt verhandeld, wordt vergoed op basis van de door de ingevoerde mechanismen tot stand gekomen evenwichtsprijs tussen vraag naar en aanbod van elektriciteit op die markten.

De op bilaterale of fysieke markten of termijnmarkten verhandelde elektriciteit wordt vergoed op basis van de prijs van de transacties die op de betrokken markten definitief overeengekomen zijn. Bij de vaststelling van dit vergoedingselement wordt rekening gehouden met de verliezen die zich op de netwerken voordoen en met de kosten als gevolg van verstoringen van de normale werking van het aanbodsysteem;

b)      balanceringsdiensten, waaronder weinig frequente diensten en systeembalanceringsdiensten die noodzakelijk zijn om voor de consument een adequate voorziening te waarborgen;

[...]

c)      indien van toepassing, de vergoeding op grond van het capaciteitsmechanisme [...].

d)      indien van toepassing, de in lid 6 bedoelde aanvullende vergoeding voor het opwekken van elektriciteit ten behoeve van de elektriciteitsnetten van de buiten het Spaanse schiereiland gelegen gebieden;

e)      indien van toepassing, de in lid 7 bedoelde specifieke vergoeding voor het opwekken van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen, hoogrenderende warmte-krachtkoppeling en reststoffen.

6.      De regering kan een aanvullend vergoedingselement vaststellen ter dekking van het verschil tussen de investerings- en exploitatiekosten voor het opwekken van elektriciteit in de elektriciteitscentrales in de gebieden buiten het Spaanse schiereiland en de inkomsten uit deze productieactiviteit [...].

7.      Bij wijze van uitzondering kan de regering een specifieke vergoedingsregeling vaststellen ter bevordering van de opwekking uit hernieuwbare energiebronnen, hoogrenderende warmte-krachtkoppeling en reststoffen, wanneer er een verplichting bestaat om de in de richtlijnen of andere bepalingen van het Unierecht bedoelde energiedoelstellingen te bereiken of wanneer de invoering van een dergelijke regeling een vermindering van de energiekosten en van de externe energieafhankelijkheid met zich meebrengt [...].

[...]”

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

23      Oliva Park heeft bij de Oficina Gestora de Impuestos Especiales de Valencia (accijnskantoor Valencia, Spanje) verzocht om correctie van de IVPEE-aangiften voor de jaren 2013 tot en met 2016 en om terugbetaling van een bedrag van 12 609,58 EUR.

24      Aangezien deze verzoeken niet werden ingewilligd, heeft Oliva Park bezwaar gemaakt bij de TEAR. Dit is bij besluit van 28 september 2017 afgewezen.

25      Oliva Park heeft tegen dit laatste besluit een bestuursrechtelijk beroep ingesteld bij de Tribunal Superior de Justicia de la Comunidad Valenciana (hoogste rechterlijke instantie van de autonome gemeenschap Valencia, Spanje).

26      Ter ondersteuning van haar beroep voert Oliva Park met name aan dat de IVPEE in strijd is met het Unierecht, in het bijzonder met de richtlijnen 2008/118, 2009/28 en 2009/72.

27      Wat meer in het bijzonder de strijdigheid van de IVPEE met richtlijn 2008/118 betreft, betoogt Oliva Park dat deze belasting, die boven op andere belastingen op hetzelfde goed of dezelfde dienst komt, in feite een indirecte belasting vormt die wordt geheven op het opwekken van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen, waardoor deze vorm van elektriciteitsopwekking wordt benadeeld ten opzichte van de opwekking ervan uit niet-hernieuwbare bronnen, zonder dat een onderscheid wordt gemaakt naargelang van de intensiteit en de milieuvervuiling. Deze vennootschap voert ook aan dat in de IVPEE geen gedragsdoelstelling is opgenomen en dat inbreuk wordt gemaakt op de marktvrijheid en de vrijheid van ondernemerschap.

28      De Spaanse regering betwist dit betoog met de stelling dat de IVPEE een directe belasting is op het opwekken van elektriciteit en de afgifte daarvan aan het elektriciteitsnet, die niet op de consument wordt afgewenteld en een specifieke milieudoelstelling nastreeft die geen verband houdt met het beginsel dat de vervuiler betaalt, aangezien de producenten van hernieuwbare energie bij de mogelijkheid om de kosten van de IVPEE terug te krijgen, niet worden gediscrimineerd. Deze belasting is dus niet in strijd met het Unierecht.

29      De verwijzende rechter benadrukt dat hij verschillende redenen heeft om het Hof prejudiciële vragen te stellen. Hoewel de IVPEE als een directe belasting is geregeld, zijn de aard en de voornaamste elementen ervan immers kenmerkend voor een indirecte belasting. Bovendien heeft deze belasting formeel weliswaar een milieudoelstelling, maar gaat het in wezen om een belasting zonder een specifiek oogmerk, gericht op het innen van inkomsten, en niet om een gedragsbelasting. Afgezien ervan dat de opwekking van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen wordt gediscrimineerd, verstoort de IVPEE ten slotte de interne markt voor elektriciteit en schendt zij de vrije mededinging.

30      De verwijzende rechter merkt op dat de IVPEE bij wet 15/2012 dan wel is opgevat als een directe belasting die, zoals in de preambule ervan is verduidelijkt, „de internalisering van de milieukosten die voortvloeien uit elektriciteitsproductie” tot doel heeft, maar dat deze aanduiding niet strookt met de ware aard ervan. In de eerste plaats houdt deze belasting immers geen rekening met de specifieke kenmerken van de belastingplichtige, de bron waaruit elektriciteit wordt opgewekt of de vraag hoe intensief de transmissie- en distributienetwerken worden gebruikt.

31      In de tweede plaats bestaat haar heffingsgrondslag, anders dan bij de directe belastingen, niet uit de netto-inkomsten, maar uit de bruto-inkomsten van de belastingplichtigen, aangezien deze belasting wordt geheven over alle economische vergoedingen voor het opwekken van elektriciteit en de afgifte ervan aan het elektriciteitsnet.

32      In de derde plaats bedraagt de IVPEE 7 % voor alle belastingplichtigen, terwijl het progressiebeginsel vereist dat de marktdeelnemer die meer vervuilt meer betaalt.

33      In de vierde plaats wordt er geen vrijstelling of bonus verstrekt naargelang van het gebruik van hernieuwbare energiebronnen voor het opwekken van elektriciteit of de milieugevolgen van de activiteiten van de belastingplichtigen. De marktdeelnemers die elektriciteit uit niet-hernieuwbare bronnen opwekken, worden daardoor bevoordeeld.

34      In de vijfde plaats wordt de vaststelling dat de IVPEE een indirecte belasting is, bevestigd door het feit dat de inning van deze belasting wordt uitgevoerd door de Dependencia de Aduanas e Impuestos Especiales de la Agencia Tributaria (directie douane en accijnzen van de belastingdienst, Spanje). Accijnzen zijn immers per definitie indirecte belastingen.

35      In de zesde plaats komt de belastingdruk van de IVPEE via de eindprijs van de elektriciteit voor rekening van de consument. Bovendien bevat de vergoedingsregeling voor installaties waarmee elektriciteit uit hernieuwbare bronnen wordt opgewekt, uitdrukkelijk ook deze belasting als exploitatiekosten die door de consument moeten worden gedragen.

36      Hieruit volgt volgens de verwijzende rechter dat de IVPEE de kenmerken van een verbruiksbelasting heeft, aangezien de wezenlijke elementen ervan stellig verband houden met het verbruik. De IVPEE belast immers de elektriciteit die ten behoeve van verbruik door andere marktdeelnemers dan de producent opgewekt en aan het elektriciteitsnet afgegeven wordt, terwijl het verbruik voor de elektriciteitsopwekking en de verliezen tot aan het netwerkaansluitpunt uitdrukkelijk buiten de belastbare grondslag vallen.

37      De verwijzende rechter is ook van oordeel dat de IVPEE in strijd is met het Unierecht wegens het ontbreken van een specifieke doelstelling. Hoewel in de preambule van wet 15/2012 staat vermeld dat deze belasting tot doel heeft het Spaanse belastingstelsel te harmoniseren met het oog op een efficiënter en milieuvriendelijker gebruik van elektriciteit, zou de inning ervan geen specifiek of gedragsmatig doel hebben en zou deze belasting niet bestemd zijn voor de financiering van specifieke milieubeleidsmaatregelen, maar alleen voor het verkrijgen van inkomsten. In dit verband dient de IVPEE ter dekking van de zeer hoge kosten die noodzakelijk zijn om de levering te blijven waarborgen en in het bijzonder om de opwekking, transmissie, distributie en verhandeling van elektriciteit te vergoeden. Voorts heeft de Tribunal Supremo (hoogste rechterlijke instantie, Spanje) geoordeeld dat geen van de structurele elementen van de IVPEE een milieudoelstelling weerspiegelt.

38      Bij deze belasting houdt het belastbare feit bovendien geen verband met de milieudoelstelling en evenmin maakt dit feit onderscheid naargelang van de milieugevolgen van de technologie waarmee de elektriciteit wordt opgewekt.

39      De verwijzende rechter twijfelt tevens aan de verenigbaarheid van de IVPEE met artikel 1, lid 2, van richtlijn 2009/28. Omdat de inning ervan niet in verhouding staat tot de kosten, kan de IVPEE de opwekking van energie uit hernieuwbare bronnen namelijk ontmoedigen.

40      Aangezien de in Spanje ingevoerde energie niet aan de IVPEE is onderworpen, begunstigt deze belasting bovendien elektriciteitsproducenten uit andere lidstaten en leidt zij dus tot een door artikel 107, lid 1, VWEU verboden verstoring van de mededinging. Het verschaffen van een dergelijk voordeel aan buitenlandse producenten heeft tevens gevolgen voor het vrij verkeer van goederen, de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten zoals geregeld in richtlijn 2009/72, waarin is bepaald dat de vrije toegang van derden tot het betrokken net op een objectieve en niet-discriminerende wijze moet worden gewaarborgd.

41      Tegen deze achtergrond heeft de Tribunal Superior de Justicia de la Comunidad Valenciana de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Moet artikel 1, lid 2, van richtlijn 2008/118/EG aldus worden uitgelegd dat deze bepaling in de weg staat aan een nominaal directe belasting zoals de IVPEE, die naar haar aard eigenlijk een indirecte belasting is zonder ander specifiek doel dan het innen van belastinggeld en waarvan de nationaalrechtelijke kwalificatie niet voorgaat op de door het Unierecht verstrekte uitlegging, die gebaseerd is op de doelstellingen die eigen zijn aan de rechtsorde van de Unie en op de objectieve eigenschappen van de heffing?

2)      Strekt de IVPEE ondanks de kwalificatie als milieubelasting in wezen enkel ertoe om belastinginkomsten te genereren, doordat het opwekken van elektriciteit en de afgifte ervan aan het elektriciteitsnet ongeacht de intensiteit en de milieugevolgen op dezelfde wijze worden belast, wat in strijd is met artikel 1, artikel 3, leden 1 en 2 en lid 3, onder a) – dit laatste punt gelezen in samenhang met artikel 2, tweede alinea, onder k), van richtlijn [2009/28]?

3)      Moet het beginsel van vrije mededinging en bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan de IVPEE, voor zover energie uit niet-hernieuwbare bronnen fiscaal op dezelfde manier wordt behandeld als energie uit hernieuwbare bronnen, waardoor deze laatste wordt gediscrimineerd en inbreuk wordt gemaakt op de steunregeling als bedoeld in artikel 2, tweede alinea, onder k), en overeenkomstige bepalingen van richtlijn 2009/28?

4)      Staan, tot slot, voornoemd beginsel van vrije mededinging en de artikelen [32 tot en met 34] [...] van richtlijn 2009/72 in de weg aan de IVPEE op basis van de overweging dat met deze belasting positieve discriminatie van buitenlandse elektriciteitsproducenten kan ontstaan waardoor Spaanse producenten worden benadeeld en de interne markt voor elektriciteit en de toegang tot het net worden verstoord?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Eerste vraag

42      Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 1, lid 2, van richtlijn 2008/118 aldus moet worden uitgelegd dat deze bepaling in de weg staat aan een nationale regeling waarbij op het opwekken van elektriciteit en de afgifte ervan aan het elektriciteitsnet op het nationale grondgebied een belasting wordt geheven met als heffingsgrondslag het totale bedrag van de inkomsten die het verrichten van die activiteiten de belastingplichtige oplevert.

43      Vooraf moet worden opgemerkt dat de IVPEE in de preambule van wet 15/2012 wordt aangemerkt als een directe belasting die wordt geheven op „het opwekken van elektriciteit en de afgifte daarvan aan het elektriciteitsnet”, en dus over „het economische potentieel van elektriciteitsproducenten”. De Spaanse regering verduidelijkt in dit verband dat deze belasting is opgevat als een directe belasting en dat de last ervan, gelet op de werking van de Spaanse elektriciteitsmarkt, niet op de eindverbruiker kan worden afgewenteld.

44      De verwijzende rechter is echter, evenals verzoekster in het hoofdgeding, van oordeel dat de IVPEE, ondanks deze kwalificatie als directe belasting en gelet op de kenmerken ervan, een indirecte belasting vormt waarvan de belastingdruk wordt afgewenteld op de eindverbruiker van elektriciteit en dat deze IVPEE als zodanig onder artikel 1, lid 2, van richtlijn 2008/118 valt.

45      Wanneer het Hof moet oordelen over de vraag of er sprake is van een belasting, recht of heffing vanuit Unierechtelijk oogpunt, dient het deze te kwalificeren aan de hand van de objectieve kenmerken ervan, onafhankelijk van de wijze waarop deze naar nationaal recht worden gekwalificeerd (arrest van 18 januari 2017, IRCCS – Fondazione Santa Lucia, C‑189/15, EU:C:2017:17, punt 29 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

46      Ter beantwoording van de gestelde vraag dient derhalve te worden bepaald of de IVPEE kan worden aangemerkt als een aanvullende indirecte belasting op accijnsgoederen, in casu elektriciteit, in de zin van artikel 1, lid 2, van richtlijn 2008/118.

47      Volgens de bewoordingen van artikel 1, lid 1, van deze richtlijn wordt daarin een algemene regeling vastgesteld ter zake van de directe of indirecte heffing van accijns op het verbruik van bepaalde accijnsgoederen, waartoe ook elektriciteit (vallende onder richtlijn 2003/96) behoort. De lidstaten kunnen op grond van artikel 1, lid 2, van richtlijn 2008/118 op accijnsgoederen nog andere indirecte belastingen met specifieke doeleinden heffen, mits daarbij de toepasselijke belastingvoorschriften van de Unie inzake de accijns of de belasting over de toegevoegde waarde in acht worden genomen.

48      Zoals blijkt uit de rechtspraak van het Hof, staat artikel 1, lid 2, van richtlijn 2008/118 – welke bepaling rekening beoogt te houden met het feit dat de fiscale tradities van de lidstaten op dit gebied sterk uiteenlopen en dat indirecte belastingen vaak worden aangewend als instrument van ander beleid dan begrotingsbeleid – de lidstaten toe om naast de minimumaccijns andere indirecte belastingen in te voeren waarmee specifieke doeleinden worden nagestreefd. Het begrip „andere indirecte belastingen” in de zin van deze bepaling ziet dus op indirecte belastingen op het verbruik van de in artikel 1, lid 1, van deze richtlijn genoemde producten die geen „accijns” zijn in de zin van laatstgenoemde bepaling en die voor specifieke doeleinden worden geheven (zie in die zin arrest van 4 juni 2015, Kernkraftwerke Lippe-Ems, C‑5/14, EU:C:2015:354, punten 58 en 59).

49      Om te bepalen of de IVPEE onder artikel 1, lid 2, van richtlijn 2008/118 kan vallen, moet dus worden nagegaan of deze belasting een indirecte belasting is die direct of indirect wordt geheven op het verbruik van de onder richtlijn 2003/96 vallende elektriciteit (zie naar analogie arrest van 4 juni 2015, Kernkraftwerke Lippe-Ems, C‑5/14, EU:C:2015:354, punt 60).

50      In het onderhavige geval blijkt uit het dossier waarover het Hof beschikt dat het belastbare feit van de IVPEE het opwekken van elektriciteit en de afgifte ervan aan het elektriciteitsnet is, in termen van netto-energieproductie, die in de zin van wet 15/2012 wordt gedefinieerd als de geproduceerde energie verminderd met het verbruik voor de elektriciteitsopwekking en de verliezen tot aan het netwerkaansluitpunt.

51      Bovendien staat vast dat de IVPEE niet rechtstreeks wordt geheven bij de elektriciteitsverbruikers, maar bij de marktdeelnemers die deze elektriciteit opwekken en afgeven aan het net (zie naar analogie arrest van 4 juni 2015, Kernkraftwerke Lippe-Ems, C‑5/14, EU:C:2015:354, punt 64).

52      In beginsel is het mogelijk dat de economische last van een belasting indirect volledig wordt gedragen door de eindverbruiker van elektriciteit, indien de producent het bedrag van deze belasting doorberekent in de prijs van iedere voor verbruik aangeboden hoeveelheid van het product, zodat deze belasting voor deze producent neutraal is (zie in die zin arrest van 4 juni 2015, Kernkraftwerke Lippe-Ems, C‑5/14, EU:C:2015:354, punt 64).

53      Dit is in casu echter niet het geval.

54      Ten eerste bestaat er, zoals de verwijzende rechter opmerkt, geen formeel mechanisme voor de afwenteling van de belasting. In een dergelijke situatie is het feit dat de toepassing van de IVPEE een verhoging van de energieprijs en daarmee van de elektriciteitsrekening voor alle eindverbruikers tot gevolg heeft, op zich niet voldoende voor de gevolgtrekking dat die belasting volledig aan die verbruikers wordt doorberekend. Anders zou elke van de elektriciteitsproducenten geheven belasting die zelfs maar minimaal van invloed is op de door de verbruikers betaalde eindprijs van elektriciteit, moeten worden beschouwd als een indirecte belasting in de zin van artikel 1, lid 2, van richtlijn 2008/118, ook al bestaat er geen rechtstreeks en onlosmakelijk verband tussen een dergelijke belasting en het elektriciteitsverbruik.

55      Ten tweede moet met betrekking tot de wijze van berekening van de IVPEE worden opgemerkt dat de heffingsgrondslag van deze belasting bestaat uit het volledige bedrag dat de belastingplichtige ontvangt voor het opwekken van elektriciteit en de afgifte ervan aan het elektriciteitsnet, op welk bedrag een uniform belastingtarief van 7 % wordt toegepast.

56      Zoals blijkt uit het dossier waarover het Hof beschikt, wordt krachtens artikel 6 van wet 15/2012 bij de berekening van dit bedrag de vergoeding voor de elektriciteitsproductie meegeteld. Volgens de relevante bepalingen van wet 54/1997 en wet 24/2013 omvat deze vergoeding de elektriciteit die op de day-ahead- en de intradaymarkt wordt verhandeld en die wordt vergoed op basis van de evenwichtsprijs tussen vraag en aanbod, de balanceringsdiensten die noodzakelijk zijn om een adequate voorziening voor de consument te waarborgen, de vergoeding op grond van de capaciteitsmechanismen en de aanvullende vergoedingen voor elektriciteitsproductie in gebieden buiten het Spaanse schiereiland dan wel voor elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare bronnen.

57      Alle belanghebbende partijen hebben in hun antwoorden op de vragen van het Hof uiteengezet dat bepaalde onderdelen van de heffingsgrondslag van de IVPEE, zoals opgesomd in het vorige punt, niet afhangen van de hoeveelheid elektriciteit die daadwerkelijk is opgewekt en afgegeven aan het net. Zoals de Spaanse regering heeft opgemerkt, is dit met name het geval voor balanceringsdiensten, waarbij de beschikbaarheid van een bepaalde productiecapaciteit wordt vergoed, en voor capaciteitsmechanismen, waarbij aan de betrokken producenten een vergoeding wordt geboden die wordt vastgesteld in EUR per megawatt en gebaseerd is op de terbeschikkingstelling van een bepaalde productiecapaciteit en op de omvang en de productiecapaciteit van de elektriciteitscentrale. Volgens de Spaanse regering is dat ook het geval voor de specifieke vergoeding voor het opwekken van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen, hoogrenderende warmte-krachtkoppeling en reststoffen, alsook voor de productie van elektriciteit in gebieden buiten het Spaanse schiereiland, waarvoor is bepaald dat een extra bedrag wordt betaald boven op de inkomsten die de betrokken producenten op de elektriciteitsmarkt ontvangen.

58      Uit een en ander volgt dat de IVPEE uitsluitend wordt opgelegd aan elektriciteitsproducenten en berekend wordt op basis van de gedeeltelijk vaste inkomsten van de belastingplichtigen en dus los van de daadwerkelijke hoeveelheid opgewekte en aan het elektriciteitsnet afgegeven elektriciteit. Daarom kan er geen rechtstreeks en onlosmakelijk verband worden vastgesteld tussen deze belasting en het elektriciteitsverbruik.

59      Bijgevolg kan de IVPEE, die geen indirecte belasting is en direct noch indirect wordt geheven op het verbruik van elektriciteit in de zin van richtlijn 2003/96, niet onder artikel 1, lid 2, van richtlijn 2008/118 vallen (zie naar analogie arrest van 4 juni 2015, Kernkraftwerke Lippe-Ems, C‑5/14, EU:C:2015:354, punt 66).

60      Gelet op een en ander moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 1, lid 2, van richtlijn 2008/118 aldus moet worden uitgelegd dat deze bepaling niet in de weg staat aan een nationale regeling waarbij op het opwekken van elektriciteit en de afgifte ervan aan het elektriciteitsnet op het nationale grondgebied een belasting wordt geheven met als heffingsgrondslag het totale bedrag van de inkomsten die het verrichten van die activiteiten de belastingplichtige oplevert, zonder dat rekening wordt gehouden met de daadwerkelijke hoeveelheid opgewekte en aan het net afgegeven elektriciteit.

 Tweede en derde vraag

61      Met zijn tweede en zijn derde vraag, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 1 en artikel 3, leden 1 en 2 en lid 3, onder a), van richtlijn 2009/28 – dit laatste punt gelezen in samenhang met artikel 2, tweede alinea, onder k), van deze richtlijn – aldus moeten worden uitgelegd dat deze bepalingen in de weg staan aan een nationale regeling waarbij een belasting op het opwekken van elektriciteit en de afgifte ervan aan het elektriciteitsnet wordt ingevoerd die volgens één enkel tarief wordt geheven dat ook geldt wanneer de elektriciteit uit hernieuwbare bronnen wordt opgewekt en die niet bedoeld is om het milieu te beschermen, maar om de begrotingsontvangsten te verhogen.

62      In dat verband moet in herinnering worden gebracht dat richtlijn 2009/28 blijkens artikel 1 ervan beoogt een gemeenschappelijk kader voor het bevorderen van energie uit hernieuwbare bronnen vast te stellen door onder meer bindende nationale streefcijfers voor het aandeel van energie uit dergelijke bronnen in het bruto-eindverbruik van energie vast te leggen.

63      Aldus dienen de lidstaten er volgens artikel 3, lid 1, van deze richtlijn voor te zorgen dat het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen in het eindverbruik aan energie gedurende 2020 minstens gelijk is aan het in bijlage I, deel A, bij deze richtlijn bedoelde nationaal algemeen streefcijfer, dat het doel moet weergeven om minstens 20 % van het bruto-eindverbruik aan energie in de Unie uit hernieuwbare bronnen te halen.

64      Voorts dienen de lidstaten overeenkomstig artikel 3, lid 2, van richtlijn 2009/28 maatregelen te nemen die effectief bedoeld zijn om ervoor te zorgen dat hun aandeel energie uit hernieuwbare bronnen gelijk is aan of groter is dan het aandeel dat vermeld is in de „indicatieve keten” die is aangegeven in bijlage I, deel B, bij deze richtlijn.

65      Om deze streefcijfers te halen kunnen de lidstaten volgens artikel 3, lid 3, onder a), van richtlijn 2009/28 steunregelingen in de zin van artikel 2, tweede alinea, onder k), ervan instellen, die kunnen bestaan in het verlenen van investeringssteun, het toestaan van belastingvrijstelling of -verlaging, terugbetaling van belasting of kunnen zij de verplichting opleggen om energie uit hernieuwbare bronnen te gebruiken.

66      De verwijzende rechter is van oordeel dat de IVPEE het opwekken van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen kan ontmoedigen, aangezien deze belasting alle nationale producenten treft en wordt berekend zonder dat rekening wordt gehouden met de productiekosten.

67      In dit verband moet worden opgemerkt dat geen van de in de punten 62 tot en met 65 van dit arrest genoemde bepalingen van richtlijn 2009/28 de lidstaten verbiedt om een belasting als de IVPEE in te voeren die wordt geheven op het opwekken van elektriciteit en de afgifte ervan aan het net, ook niet wanneer deze elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen wordt opgewekt (zie naar analogie arrest van 20 september 2017, Elecdey Carcelen e.a., C‑215/16, C‑216/16, C‑220/16 en C‑221/16, EU:C:2017:705, punt 30).

68      Uit de bewoordingen zelf van artikel 3, lid 3, van richtlijn 2009/28, en in het bijzonder uit het woord „kunnen”, blijkt immers dat de lidstaten helemaal niet verplicht zijn om ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen steunregelingen vast te stellen en, a fortiori, wanneer zij beslissen om dergelijke regelingen in te voeren, evenmin verplicht zijn om dat in de vorm van belastingvrijstellingen of -verlagingen te doen. De lidstaten beschikken dus over een beoordelingsmarge bij de keuze van de maatregelen die zij passend achten om de bindende nationale algemene streefcijfers als bedoeld in artikel 3, leden 1 en 2, van deze richtlijn, gelezen in samenhang met bijlage I erbij, te behalen (zie in die zin arresten van 20 september 2017, Elecdey Carcelen e.a., C‑215/16, C‑216/16, C‑220/16 en C‑221/16, EU:C:2017:705, punten 31 en 32, en 11 juli 2019, Agrenergy en Fusignano Due, C‑180/18, C‑286/18 en C‑287/18, EU:C:2019:605, punt 27).

69      De door artikel 3, lid 3, van richtlijn 2009/28 aan de lidstaten geboden mogelijkheid om steunregelingen vast te stellen die het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen moeten bevorderen, in voorkomend geval in de vorm van belastingvrijstellingen of -verminderingen, houdt bijgevolg geenszins in dat de lidstaten de ondernemingen die dergelijke energiebronnen ontwikkelen, niet zouden kunnen belasten (arrest van 20 september 2017, Elecdey Carcelen e.a., C‑215/16, C‑216/16, C‑220/16 en C‑221/16, EU:C:2017:705, punt 33).

70      Bijgevolg moet op de tweede en de derde vraag worden geantwoord dat artikel 1 en artikel 3, leden 1 en 2 en lid 3, onder a), van richtlijn 2009/28 – dit laatste punt gelezen in samenhang met artikel 2, tweede alinea, onder k), van deze richtlijn – aldus moeten worden uitgelegd dat deze bepalingen niet in de weg staan aan een nationale regeling waarbij een belasting op het opwekken van elektriciteit en de afgifte ervan aan het elektriciteitsnet wordt ingevoerd die volgens één enkel tarief wordt geheven dat ook geldt wanneer de elektriciteit uit hernieuwbare bronnen wordt opgewekt en die niet bedoeld is om het milieu te beschermen, maar om de begrotingsontvangsten te verhogen.

 Vierde vraag

71      Met zijn vierde vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 107, lid 1, VWEU en de artikelen 32 tot en met 34 van richtlijn 2009/72 aldus moeten worden uitgelegd dat deze bepalingen in de weg staan aan een nationale regeling waarbij een belasting wordt geheven op het opwekken van elektriciteit en de afgifte ervan aan het elektriciteitsnet op het grondgebied van een lidstaat, terwijl deze belasting niet van toepassing is op de afgifte aan dit net van elektriciteit die in andere lidstaten is opgewekt.

72      De verwijzende rechter zet in dit verband uiteen dat de IVPEE de in andere lidstaten gevestigde elektriciteitsproducenten bevoordeelt, aangezien deze belasting alleen de nationale producenten treft, en leidt daaruit af dat er sprake is van verstoring van de mededinging in strijd met artikel 107, lid 1, VWEU.

73      Voor zover uit het antwoord op de eerste vraag blijkt dat de IVPEE een directe belasting op het opwekken van elektriciteit en de afgifte ervan aan het elektriciteitsnet vormt, dient eraan te worden herinnerd dat de lidstaten, hoewel de directe belastingen tot hun bevoegdheid behoren, niettemin verplicht zijn deze bevoegdheid in overeenstemming met het Unierecht uit te oefenen (arrest van 22 december 2010, Tankreederei I, C‑287/10, EU:C:2010:827, punt 14).

74      In dit verband volgt aangaande, in de eerste plaats, artikel 107, lid 1, VWEU, uit de vaste rechtspraak van het Hof dat heffingen niet binnen de werkingssfeer van de VWEU-bepalingen betreffende staatssteun vallen, tenzij daarmee een steunmaatregel wordt gefinancierd, zodat zij integrerend onderdeel uitmaken van deze maatregel (arrest van 20 september 2018, Carrefour Hypermarchés e.a., C‑510/16, EU:C:2018:751, punt 14 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

75      In het onderhavige geval blijkt uit het dossier waarover het Hof beschikt niet dat met de inkomsten uit de inning van de IVPEE een steunmaatregel in de zin van die rechtspraak wordt gefinancierd. Hieruit volgt dat deze belasting niet kan worden geacht binnen de werkingssfeer van de VWEU-bepalingen betreffende staatssteun te vallen.

76      Wat in de tweede plaats richtlijn 2009/72 betreft, moet worden vastgesteld dat de artikelen 32 tot en met 34 van deze richtlijn betrekking hebben op het algemene beginsel van non-discriminatie op het gebied van de interne markt voor elektriciteit, want zij regelen op objectieve en niet-discriminerende wijze de toegang van derden tot het net.

77      In het onderhavige geval merkt de verwijzende rechter op dat als gevolg van de regeling van de IVPEE positieve discriminatie van buitenlandse elektriciteitsproducenten kan ontstaan waardoor Spaanse producenten worden benadeeld en de interne markt voor elektriciteit en de toegang tot het net worden verstoord.

78      In dit verband kan worden volstaan met op te merken dat, aangezien richtlijn 2009/72 geen maatregel inzake de onderlinge aanpassing van de fiscale bepalingen van de lidstaten vormt, het in de artikelen 32 tot en met 34 van deze richtlijn neergelegde non-discriminatiebeginsel niet van toepassing is op een nationale regeling waarbij een belasting wordt ingesteld op het opwekken van elektriciteit en de afgifte daarvan aan het elektriciteitsnet op het grondgebied van een lidstaat (zie naar analogie arrest van 7 november 2019, UNESA e.a., C‑80/18–C‑83/18, EU:C:2019:934, punt 51).

79      Gelet op een en ander moet op de vierde vraag worden geantwoord dat artikel 107, lid 1, VWEU en de artikelen 32 tot en met 34 van richtlijn 2009/72 aldus moeten worden uitgelegd dat deze bepalingen niet in de weg staan aan een nationale regeling waarbij een nationale belasting wordt geheven op het opwekken van elektriciteit en de afgifte ervan aan het elektriciteitsnet op het grondgebied van een lidstaat, terwijl deze belasting niet van toepassing is op de afgifte aan dit net van elektriciteit die in andere lidstaten is opgewekt.

 Kosten

80      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Tiende kamer) verklaart voor recht:

1)      Artikel 1, lid 2, van richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van richtlijn 92/12/EEG, moet aldus worden uitgelegd dat deze bepaling niet in de weg staat aan een nationale regeling waarbij op het opwekken van elektriciteit en de afgifte ervan aan het elektriciteitsnet op het nationale grondgebied een belasting wordt geheven met als heffingsgrondslag het totale bedrag van de inkomsten die het verrichten van die activiteiten de belastingplichtige oplevert, zonder dat rekening wordt gehouden met de daadwerkelijke hoeveelheid opgewekte en aan het net afgegeven elektriciteit.

2)      Artikel 1 en artikel 3, leden 1 en 2 en lid 3, onder a), van richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van richtlijn 2001/77/EG en richtlijn 2003/30/EG – dit laatste punt gelezen in samenhang met artikel 2, tweede alinea, onder k), van deze richtlijn –, moeten aldus worden uitgelegd dat deze bepalingen niet in de weg staan aan een nationale regeling waarbij een belasting op het opwekken van elektriciteit en de afgifte ervan aan het elektriciteitsnet wordt ingevoerd die volgens één enkel tarief wordt geheven dat ook geldt wanneer de elektriciteit uit hernieuwbare bronnen wordt opgewekt en die niet bedoeld is om het milieu te beschermen, maar om de begrotingsontvangsten te verhogen.

3)      Artikel 107, lid 1, VWEU en de artikelen 32 tot en met 34 van richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot intrekking van richtlijn 2003/54/EG, moeten aldus worden uitgelegd dat deze bepalingen niet in de weg staan aan een nationale regeling waarbij een nationale belasting wordt geheven op het opwekken van elektriciteit en de afgifte ervan aan het elektriciteitsnet op het grondgebied van een lidstaat, terwijl deze belasting niet van toepassing is op de afgifte aan dit net van elektriciteit die in andere lidstaten is opgewekt.

ondertekeningen


*      Procestaal: Spaans.