Language of document : ECLI:EU:T:2005:57

BESCHIKKING VAN DE PRESIDENT VAN DE VIERDE KAMER VAN HET GERECHT

22 februari 2005 (*)

„Vertrouwelijk karakter – Betwisting”

In zaak T‑383/03,

Hynix Semiconductor Inc., gevestigd te Kyoungi-Do (Korea), vertegenwoordigd door M. Bronckers, Y. van Gerven, A. Gutermuth en A. Desmedt, advocaten, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verzoekster,

ondersteund door

Citibank, NA Seoul Branch (Korea), gevestigd te Seoul (Korea), vertegenwoordigd door F. Petillion, advocaat,

en

Korean Exchange Bank, gevestigd te Seoul, vertegenwoordigd door J. Bourgeois, advocaat,

interveniëntes,

tegen

Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door M. Bishop als gemachtigde, bijgestaan door G. Berrisch, advocaat,

verweerder,

ondersteund door

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door T. Scharf en K. Talabér‑Ricz als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

Infineon Technologies AG, gevestigd te München (Duitsland), vertegenwoordigd door M. Schütte, S. Cisnal de Ugarte en B. Montejo, advocaten,

Micron Europe Ltd, gevestigd te Berkshire (Verenigd Koninkrijk),

en

Micron Technology Italia Srl, gevestigd te Avezzano (Italië),

vertegenwoordigd door B. O’Connor, solicitor, en D. Luff, advocaat,

interveniëntes,

betreffende een beroep tot nietigverklaring van verordening (EG) nr. 1480/2003 van de Raad van 11 augustus 2003 tot instelling van een definitief compenserend recht op de invoer van bepaalde micro-elektronische schakelingen, DRAM’s genaamd, uit de Republiek Korea en tot definitieve inning van het voorlopige compenserende recht (PB L 212, blz. 1),

geeft

DE PRESIDENT VAN DE VIERDE KAMER VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

de navolgende

Beschikking

 Procesverloop

1        Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 14 november 2003, heeft Hynix Semiconductor Inc. (hierna: „Hynix”), een vennootschap naar Koreaans recht, gevestigd te Kyoungi-Do (Korea), beroep ingesteld tot nietigverklaring van verordening (EG) nr. 1480/2003 van de Raad van 11 augustus 2003 tot instelling van een definitief compenserend recht op de invoer van bepaalde micro-elektronische schakelingen, DRAM’s genaamd, uit de Republiek Korea en tot definitieve inning van het voorlopige compenserende recht (PB L 212, blz. 1; hierna: „bestreden verordening”). Hynix concludeert tot volledige nietigverklaring, subsidiair gedeeltelijke nietigverklaring van de bestreden verordening.

2        Bij brieven, ontvangen ter griffie van het Gerecht op respectievelijk 28 januari, 16 februari en 11 maart 2004, hebben Micron Europe Ltd, een vennootschap naar Engels recht, gevestigd te Berkshire (Verenigd Koninkrijk), en Micron Technology Italia Srl, een vennootschap naar Italiaans recht, gevestigd te Avezzano (Italië) (hierna gezamenlijk: „Micron”), de Commissie en Infineon Technologies AG (hierna: „Infineon”), een vennootschap naar Duits recht, gevestigd te München (Duitsland), verzocht om toelating tot interventie aan de zijde van de Raad.

3        Bij brieven, ontvangen ter griffie van het Gerecht op 11 maart 2004, hebben Citibank, NA Seoul Branch (Korea) (hierna: „Citibank”), een vennootschap naar Koreaans recht, gevestigd te Seoul (Korea), en Korean Exchange Bank (hierna: „KEB”), een vennootschap naar Koreaans recht, gevestigd te Seoul, verzocht om toelating tot interventie aan de zijde van Hynix.

4        Deze interventieverzoeken zijn aan partijen betekend, die hun schriftelijke opmerkingen hebben ingediend.

5        Bij afzonderlijke akten, ontvangen ter griffie van het Gerecht op 13 en 14 april en 19 mei 2004, heeft Hynix verzocht dat bepaalde geheime of vertrouwelijke stukken en gegevens worden geschrapt uit het afschrift van het inleidend verzoekschrift dat aan Infineon, Micron, Citibank en KEB wordt gezonden ingeval zij toelating tot interventie krijgen. Zij heeft een niet-vertrouwelijke versie van dit processtuk overgelegd.

6        De Raad heeft op 1 juni 2004 zijn verweerschrift ter griffie van het Gerecht neergelegd.

7        Bij beschikkingen van 14 juli 2004 heeft de president van de Vierde kamer de interventieverzoeken van de Commissie, Infineon en Micron ingewilligd en de beslissing over de gegrondheid van de verzoeken om vertrouwelijke behandeling van het inleidend verzoekschrift ten aanzien van Infineon en Micron aangehouden.

8        Bij brief, ontvangen ter griffie van het Gerecht op 15 juli 2004, heeft Hynix verzocht dat bepaalde geheime of vertrouwelijke stukken en gegevens worden geschrapt uit het afschrift van het verweerschrift dat aan Infineon, Micron en, ingeval zij toelating tot interventie krijgen, Citibank en KEB wordt gezonden. Zij heeft een niet-vertrouwelijke versie van dit processtuk overgelegd. De president heeft de beslissing over de gegrondheid van dit verzoek aangehouden.

9        Bij brieven, ontvangen ter griffie van het Gerecht op 16 september 2004, hebben Infineon en Micron binnen de termijn die hun daarvoor was gesteld, schriftelijke opmerkingen ingediend over de verzoeken van Hynix om vertrouwelijke behandeling.

10      Bij brief, ontvangen ter griffie van het Gerecht op 21 september 2004, heeft Hynix het Gerecht gemeld dat, ofschoon zij had verzocht om vertrouwelijke behandeling van bijlage B 3 bij het verweerschrift, zij had nagelaten de vertrouwelijke versie van dit stuk te verwijderen uit de niet-vertrouwelijke versie van het verweerschrift die zij op 15 juli 2004 had overgelegd en aan Infineon en Micron had toegezonden. Zij heeft verzocht hen te gelasten dit document aan het Gerecht terug te sturen, in afwachting van de te nemen beslissing over de gegrondheid van haar verzoek om vertrouwelijke behandeling. De president heeft dit verzoek ingewilligd.

11      Bij brief, ontvangen ter griffie van het Gerecht op 11 oktober 2004, heeft de Raad verzocht om vertrouwelijke behandeling van de bijlagen B 3, B 15, B 18, B 26, B 27 en B 38 bij het verweerschrift ten aanzien van Infineon, Micron en, ingeval zij toelating tot interventie krijgen, Citibank en KEB. De president heeft de beslissing over de gegrondheid van dit verzoek aangehouden.

12      Bij dezelfde brief heeft de Raad tevens verzocht Infineon en Micron, waaraan de betrokken stukken zijn toegezonden omdat vóór die toezending geen verzoek om vertrouwelijke behandeling van zijn kant of van de kant van Hynix was ingediend, te gelasten deze aan het Gerecht terug te sturen, in afwachting van de te nemen beslissing over de gegrondheid van zijn verzoek om vertrouwelijke behandeling. De president heeft dit verzoek ingewilligd.

13      Bij beschikking van 29 oktober 2004 heeft de president de interventieverzoeken van Citibank en KEB ingewilligd en de beslissing over de gegrondheid van de verzoeken om vertrouwelijke behandeling van de processtukken ten aanzien van hen aangehouden.

14      Bij brieven, ontvangen ter griffie van het Gerecht op 25 en 28 oktober 2004, hebben Infineon en Micron schriftelijke opmerkingen ingediend over het verzoek van de Raad om vertrouwelijke behandeling.

15      Citibank heeft geen schriftelijke opmerkingen ingediend over de verzoeken om vertrouwelijke behandeling.

16      KEB heeft schriftelijke opmerkingen ingediend die zijn beperkt tot sommige van de in het verzoek van de Raad om vertrouwelijke behandeling bedoelde stukken.

 Verzoeken om vertrouwelijke behandeling

17      Artikel 116, lid 2, eerste zin, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht bepaalt dat de interveniënt afschriften ontvangt van alle aan partijen betekende processtukken; volgens de tweede zin kan de president evenwel op verzoek van een partij toezending van afschriften van geheime of vertrouwelijke stukken weigeren.

18      Deze bepaling stelt het beginsel dat alle aan de partijen betekende processtukken aan de interveniëntes moeten worden toegezonden en voorziet enkel als afwijking in de mogelijkheid om bepaalde geheime of vertrouwelijke stukken of gegevens niet toe te zenden (beschikking Gerecht van 4 april 1990, Hilti/Commissie, T‑30/89, Jurispr. blz. II‑163, gedeeltelijke publicatie, punt 10, en beschikking president Eerste kamer van het Gerecht van 5 augustus 2003, Glaxo Wellcome/Commissie, T‑168/01, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 34).

19      In casu dient afzonderlijk te worden nagegaan of op grond van het verzoek van Hynix om vertrouwelijke behandeling en op grond van dat van de Raad van dit beginsel kan worden afgeweken.

 Verzoek van Hynix om vertrouwelijke behandeling

 Voorwerp en motivering van het verzoek

20      Hynix verzoekt dat bepaalde stukken en gegevens in het inleidende verzoekschrift en in het verweerschrift worden geschrapt uit de afschriften van de processtukken die aan Infineon, Micron, Citibank en KEB worden gezonden.

21      De in dit verzoek bedoelde stukken en gegevens zijn de volgende:

(omissis)

 Opmerkingen van interveniëntes

22      Infineon betwist het verzoek in zijn geheel.

23      Ten eerste bevat dit verzoek volgens haar van het grootste deel van de betrokken stukken en gegevens geen algemene beschrijving en biedt het haar derhalve niet de mogelijkheid, vast te stellen of de vertrouwelijke behandeling daarvan gerechtvaardigd is, terwijl sommige ervan van belang zouden kunnen zijn in het kader van sommige van de 17 door Hynix aangevoerde middelen en nodig zouden kunnen zijn voor de uitoefening van haar rechten. Dat is het geval bij de volgende gegevens waarvoor om vertrouwelijke behandeling wordt verzocht:

(omissis)

24      Ten tweede voldoet het verzoek volgens Infineon niet aan het motiveringsvereiste dat is neergelegd in punt VIII.3 van de Praktische aanwijzingen voor de partijen (PB 2002, L 87, blz. 48), omdat het verzoek weliswaar de inhoud van de betrokken stukken en gegevens weergeeft, maar voor de meeste ervan niet aangeeft waarom zij als geheim of vertrouwelijk moeten worden aangemerkt. Dat is het geval bij de volgende gegevens waarvoor om vertrouwelijke behandeling wordt verzocht:

(omissis)

25      Ten derde stelt Infineon dat het feit dat de Commissie tijdens de administratieve procedure sommige van de in het verzoek genoemde stukken en gegevens vertrouwelijk heeft behandeld, en het feit dat een overeenkomst tussen verzoekster en een derde buiten het geding bepaalt dat sommige van deze gegevens vertrouwelijk worden behandeld, op zich niet rechtvaardigen dat deze stukken en gegevens worden geschrapt uit de afschriften van de processtukken die aan interveniëntes worden meegedeeld. Zij verklaart zich bereid, zich ertoe te verbinden deze stukken en gegevens niet te openbaren en ze niet te gebruiken voor andere doeleinden dan voor het geding. Derhalve is vertrouwelijke behandeling niet noodzakelijkerwijs gerechtvaardigd voor:

(omissis)

26      Ten vierde zijn volgens Infineon sommige van de in het verzoek genoemde gegevens niet meer actueel en/of achterhaald en zijn andere gegevens toegankelijk voor het publiek of voor gespecialiseerde kringen. Derhalve lijkt vertrouwelijke behandeling niet gerechtvaardigd voor:

(omissis)

27      Ten vijfde betoogt Infineon dat volgens punt VIII.2 van de Praktische aanwijzingen voor de partijen een verzoek om vertrouwelijke behandeling moet worden beperkt tot het strikt noodzakelijke en slechts in uitzonderlijke gevallen betrekking kan hebben op een volledige bijlage. Zij betwijfelt met name of het verzoek om vertrouwelijke behandeling van de gehele bijlage LII bij het inleidend verzoekschrift en de gehele bijlagen B 30 en B 31 bij het verweerschrift gerechtvaardigd is.

28      Ten zesde merkt zij op dat bijlage XXXVIII bij het inleidend verzoekschrift de vertrouwelijke versie bevat van het antwoord van de Koreaanse autoriteiten op een tijdens de administratieve procedure door de Commissie toegezonden vragenlijst, dat dit document niet door de Commissie aan de partijen bij die procedure is verstrekt en dat het door de Koreaanse autoriteiten zelf aan Hynix lijkt te zijn gegeven. Infineon maakt er bezwaar tegen dat deze vertrouwelijke versie is verwijderd uit het haar toegezonden dossier en is vervangen door een niet-vertrouwelijke versie. Zelfs al bevat dit stuk geheime of vertrouwelijke gegevens, het moet haar in ieder geval op grond van het beginsel van de procedurele gelijkheid in zijn geheel worden toegezonden.

29      Ten zevende uit zij in wezen twijfel of het volgende geheim of vertrouwelijk is:

(omissis)

30      Micron beperkt haar bezwaren tot bijlage B 3 bij het verweerschrift. Volgens haar is dit stuk van bijzonder belang in het kader van het middel dat betrekking heeft op het door de Raad aan Hynix verweten gebrek aan medewerking en de mogelijkheid die deze instelling had om zich te baseren op de beschikbare feiten en gegevens, en in het kader van de middelen inzake de kwalificatie van het bestaan van een financiële bijdrage van de overheid en de berekening van het bedrag van de subsidies. Zij betwijfelt dus of het verzoek dienaangaande in zijn geheel kan worden ingewilligd.

 Beoordeling door de president

31      In de eerste plaats staat het aan de partij die een verzoek om vertrouwelijke behandeling indient, om de bedoelde stukken of gegevens nauwkeurig aan te duiden en naar behoren aan te geven waarom zij vertrouwelijk zijn [beschikkingen president Eerste kamer (uitgebreid) van het Gerecht van 8 november 2000, Tirrenia di Navigazione e.a./Commissie, T‑246/99, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 20, en Glaxo Wellcome/Commissie, punt 18 hierboven, punten 36 en 37]. Deze vereisten zijn overgenomen in artikel 5, lid 4, eerste alinea, van de Instructies voor de griffier van het Gerecht van eerste aanleg (PB 1994, L 78, blz. 32), zoals laatstelijk gewijzigd (PB 2002, L 160, blz. 1), evenals in punt VIII.3 van de Praktische aanwijzingen voor de partijen.

32      In casu voldoet het verzoek aan het vereiste van nauwkeurigheid, behalve met betrekking tot de bijlagen XII, XXII, XXVII, XXXV, XXXVIII, XXXIX, XL en XLI bij het inleidend verzoekschrift. Voor deze stukken wordt in het verzoek immers niet nauwkeurig aangeduid welke gegevens moeten worden geschrapt uit de afschriften van de processtukken die aan interveniëntes worden gezonden. Bovendien is in de niet-vertrouwelijke versie van dit stuk die aan deze is toegezonden, een aanzienlijk gedeelte van de betrokken gegevens geschrapt, zonder dat deze weglatingen op welke manier dan ook zijn aangegeven. Interveniëntes zijn derhalve niet in staat om vast te stellen om welke gegevens het gaat en, a fortiori, om hun opmerkingen te maken over het vertrouwelijke karakter ervan en over de vraag of het noodzakelijk zou kunnen zijn om ze aan hen mee te delen.

33      Uit individueel onderzoek van deze stukken blijkt echter dat de betrokken gegevens, waarvan er een vrij groot aantal is, in twee categorieën kunnen worden ingedeeld. De eerste is die van geheime of vertrouwelijke gegevens die elders in de memories worden genoemd en waarvoor Hynix om vertrouwelijke behandeling heeft gevraagd, en gegevens van precies dezelfde aard. De tweede omvat gegevens die in ieder geval niet geheim of vertrouwelijk zijn. In deze zeer bijzondere omstandigheden dient om redenen van proceseconomie reeds in dit stadium te worden beslist op het verzoek voor zover dat op deze stukken betrekking heeft. Er zal echter noodzakelijkerwijs rekening moeten worden gehouden met de onnauwkeurigheid en de algemene en beknopte motivering van het verzoek voor zover het op deze stukken betrekking heeft.

34      Of aan het motiveringsvereiste is voldaan, moet worden beoordeeld in het licht van de aard van elk van de betrokken stukken en gegevens. Volgens de rechtspraak kan immers onderscheid worden gemaakt tussen, enerzijds, gegevens die naar hun aard geheim zijn, zoals bedrijfsgeheimen van commerciële, de mededinging betreffende, financiële of boekhoudkundige aard [zie in die zin beschikkingen president Vijfde kamer (uitgebreid) van het Gerecht van 26 februari 1996, Atlantic Container Line e.a./Commissie, T‑395/94, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 4; president Vierde kamer (uitgebreid) van het Gerecht van 6 februari 1997, Union Carbide/Commissie, T‑322/94, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 24; president Vierde kamer (uitgebreid) van het Gerecht van 4 maart 1997, DSG/Commissie, T‑234/95, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 15, en president Vijfde kamer van het Gerecht van 23 april 2001, Esat Telecommunications/Commissie, T‑77/00, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 84], of vertrouwelijk zijn, zoals zuiver interne gegevens [beschikkingen president Tweede kamer van het Gerecht van 21 maart 1994, Compagnie maritime belge transports en Compagnie maritime belge/Commissie, T‑24/93, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 12, en president Vierde kamer (uitgebreid) van het Gerecht van 25 juni 1997, Telecom Italia/Commissie, T‑215/95, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 18], en, anderzijds, andere stukken of gegevens die om een door de verzoeker aan te voeren reden geheim of vertrouwelijk kunnen zijn (zie in die zin beschikkingen Gerecht van 13 november 1996, BAI/Commissie, T‑14/96, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 14, en Esat Telecommunications/Commissie, reeds aangehaald, punten 27, 45, 50, 80 en 87).

35      In casu blijkt uit individueel onderzoek van de gegevens met betrekking tot welke Infineon beweert dat het verzoek ongemotiveerd is, dat deze volledig bestaan uit cijfers of precieze inlichtingen van commerciële, de mededinging betreffende en financiële aard, waarvoor aan het motiveringsvereiste wordt voldaan wanneer zij kort worden beschreven doordat van geval tot geval wordt aangegeven of zij geheim of vertrouwelijk zijn, hetgeen Hynix heeft gedaan.

36      In de tweede plaats dient de president, wanneer een partij een verzoek krachtens artikel 116, lid 2, tweede zin, van het Reglement voor de procesvoering indient, uitsluitend uitspraak te doen over de stukken en gegevens waarvan het vertrouwelijke karakter wordt betwist (beschikkingen president Derde kamer van het Gerecht van 15 oktober 2002, Michelin/Commissie, T‑203/01, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 10, en 5 februari 2003, Bioelettrica/Commissie, T‑287/01, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 12).

37      In casu hebben de bezwaren van Infineon betrekking op het gehele verzoek, met inbegrip, al wordt daarover slechts twijfel uitgesproken, van de bijlagen XXIX (blz. 625 en 626), XXXI en XXXV bij het inleidend verzoekschrift, de bijlagen B 3 en B 36 bij het verweerschrift en bepaalde recente gegevens in de bijlagen XII, XIII (blz. 347 en 348), XVII (blz. 429), XVIII (blz. 433), XXII en XXIX (blz. 622 en 623) bij het inleidend verzoekschrift. Er dient dus uitspraak te worden gedaan over alle genoemde stukken en gegevens.

38      In de derde plaats moet de president, wanneer een krachtens artikel 116, lid 2, tweede zin, van het Reglement voor de procesvoering ingediend verzoek wordt betwist, eerst nagaan of de stukken en gegevens waarvan het vertrouwelijke karakter wordt betwist, geheim of vertrouwelijk zijn.

39      Bij dit onderzoek kan een eventuele overeenkomst van vertrouwelijkheid die de verzoeker heeft gesloten met een derde buiten het geding, over stukken of gegevens die deze derde betreffen en in de memories voorkomen, de president niet binden [beschikking president Vijfde kamer (uitgebreid) van het Gerecht van 3 juni 1997, Gencor/Commissie, T‑102/96, Jurispr. blz. II‑879, punten 17‑19). In het onderhavige geval is het dus niet nodig Hynix te verzoeken om overlegging van de overeenkomsten van vertrouwelijkheid waarop zij een beroep doet ter ondersteuning van haar verzoek.

40      Het feit dat de Commissie tijdens de administratieve procedure die heeft geleid tot de vaststelling van de bestreden handeling, bepaalde stukken en gegevens vertrouwelijk heeft behandeld, kan de president evenmin binden. Integendeel, het is zijn taak na te gaan of het betrokken stuk of gegeven inderdaad geheim of vertrouwelijk is (zie in die zin beschikking Gencor/Commissie, punt 39 hierboven, punt 67; beschikkingen president Tweede kamer van het Gerecht van 8 juni 1998, Kesko Oy/Commissie, T‑22/97, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 14, en president Vijfde kamer van het Gerecht van 2 maart 1999, Van den Bergh Foods/Commissie, T‑65/98, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 27, alsmede beschikking Tirrenia di Navigazione e.a./Commissie, punt 31 hierboven, punt 23).

41      In gedingen betreffende een handeling vastgesteld krachtens verordening (EG) nr. 2026/97 van de Raad van 6 oktober 1997 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn (PB L 288, blz. 1), kan het echter ter zake dienend blijken, rekening te houden met het feit dat de instellingen waarbij een naar behoren gemotiveerd verzoek was ingediend, in het kader van de administratieve procedure die heeft geleid tot de vaststelling van deze handeling, bereid zijn geweest om de door een partij verstrekte stukken of gegevens overeenkomstig artikel 29 van deze verordening vertrouwelijk of als vertrouwelijk verstrekt te behandelen.

42      In de vierde en laatste plaats dient de president, wanneer hij op grond van zijn onderzoek van oordeel is dat sommige van de stukken en gegevens waarvan het vertrouwelijke karakter wordt betwist, geheim of vertrouwelijk zijn, vervolgens voor elk van deze stukken en gegevens de betrokken belangen te beoordelen en af te wegen.

43      In dat opzicht verschilt de beoordeling van de omstandigheden waaronder gebruik kan worden gemaakt van de uitzondering van artikel 116, lid 2, tweede zin, van het Reglement voor de procesvoering, naargelang om vertrouwelijke behandeling wordt verzocht in het belang van de verzoeker of in het belang van een derde buiten het geding.

44      Indien in het belang van de verzoeker om vertrouwelijke behandeling wordt verzocht, dient de president voor elk betrokken stuk of gegeven een afweging te maken tussen het legitieme belang van deze partij bij voorkoming van ernstige schade aan haar belangen, en het even legitieme belang van de interveniëntes om over de gegevens te beschikken die zij nodig hebben om hun procedurele rechten uit te oefenen (beschikkingen Hilti/Commissie, punt 18 hierboven, punt 11, en Glaxo Wellcome/Commissie, punt 18 hierboven, punt 35).

45      Indien in het belang van een derde buiten het geding om vertrouwelijke behandeling wordt gevraagd, dient de president voor elk betrokken stuk of gegeven een afweging te maken tussen het belang van deze derde bij de bescherming van de hem betreffende geheime of vertrouwelijke stukken of gegevens, en het belang van de interveniëntes om daarover te beschikken teneinde hun procedurele rechten te kunnen uitoefenen (beschikkingen Gencor/Commissie, punt 39 hierboven, punt 18, en Glaxo Wellcome/Commissie, punt 18 hierboven, punt 50).

46      In ieder geval moet de verzoeker, gelet op de contradictoire en openbare aard van het gerechtelijk debat, rekening houden met de mogelijkheid dat sommige van de geheime of vertrouwelijke stukken of gegevens die hij aan het dossier heeft willen toevoegen, noodzakelijk lijken voor de uitoefening door de interveniëntes van hun procedurele rechten en derhalve aan deze moeten worden verstrekt (beschikking Gerecht van 29 mei 1997, British Steel/Commissie, T‑89/96, Jurispr. blz. II‑835, punt 24; zie in die zin ook beschikking president Tweede kamer van het Gerecht van 2 juni 1992, NALOO/Commissie, T‑57/91, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 16).

47      Tot slot is het niet van belang dat een interveniënt, zoals in het onderhavige geval, aanbiedt zich ertoe te verbinden de stukken en gegevens waarvan wordt verzocht om schrapping uit de afschriften van de processtukken, niet te openbaren en enkel te gebruiken ten behoeve van zijn interventie. De partijen en interveniënten in een geding mogen immers de hun meegedeelde processtukken hoe dan ook uitsluitend gebruiken om hun respectieve procedurele rechten uit te oefenen (arrest Gerecht van 17 juni 1998, Svenska Journalistförbundet/Raad, T‑174/95, Jurispr. blz. II‑2289, punt 137, en beschikking Glaxo Wellcome/Commissie, punt 18 hierboven, punt 28).

48      Het verzoek van Hynix dient in het licht van deze beginselen te worden onderzocht, waarbij, gelet op de vaststellingen in punt 32 hierboven, de bijlagen XII, XXII, XXVII, XXXV, XXXVIII, XXXIX, XL en XLI bij het inleidend verzoekschrift apart worden behandeld.

–       Het verzoek voor zover het betrekking heeft op andere stukken en gegevens dan de bijlagen XII, XXII, XXVII, XXXV, XXXVIII, XXXIX, XL en XLI bij het inleidend verzoekschrift

49      In de eerste plaats is het vaste rechtspraak dat wanneer eenzelfde gegeven herhaaldelijk in de processtukken wordt weergegeven en een partij verzuimt om vertrouwelijke behandeling te verzoeken voor elk van de passages waarin het voorkomt, zodat dit gegeven hoe dan ook aan de interveniënten kenbaar zal worden gemaakt, het daarop betrekking hebbende verzoek moet worden afgewezen, omdat het zinloos is [beschikkingen president Tweede kamer (uitgebreid) van het Gerecht van 9 november 1994, Schöller Lebensmittel/Commissie, T‑9/93, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 11; president Vierde kamer van het Gerecht van 16 september 1998, Dürbeck/Commissie, T‑252/97, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 13, en Van den Bergh Foods/Commissie, punt 40 hierboven, punt 21].

50      In casu geldt dit voor een aanzienlijk aantal van de in het verzoek genoemde en in de memories zelf vervatte gegevens. Dat zijn de volgende gegevens:

(omissis)

51      Het verzoek moet derhalve worden afgewezen voor zover het betrekking heeft op deze gegevens.

52      Voor het overige deel van het verzoek dient te worden opgemerkt dat het inleidende verzoekschrift, de 63 daarbij in bijlage gevoegde stukken, het verweerschrift en de 38 daarbij in bijlage gevoegde stukken meer dan 4 000 bladzijden beslaan, en dat Hynix verzoekt om vertrouwelijke behandeling van een zeer groot aantal gegevens.

53      Onder dergelijke omstandigheden is het niet mogelijk om op systematische wijze te onderzoeken of elk van de in het verzoek genoemde gegevens op andere dan de door verzoekster genoemde plaatsten in de processtukken wordt genoemd. Er moet dan ook van worden uitgegaan dat de vertrouwelijke behandeling van bepaalde gegevens slechts effect sorteert voor zover later niet blijkt dat sommige van de vertrouwelijk behandelde gegevens worden herhaald in passages van de processtukken die aan interveniëntes zijn toegezonden.

54      In de tweede plaats blijkt uit individueel onderzoek van de stukken en gegevens die niet in punt 50 hierboven zijn genoemd, dat sommige ervan geheim noch vertrouwelijk zijn.

55      Dat is ten eerste het geval bij gegevens die betrekking hebben op interveniëntes en die noodzakelijkerwijs bij hen bekend zijn (beschikking Compagnie maritime belge transports en Compagnie maritime belge/Commissie, punt 34 hierboven, punten 13 en 14). In casu geldt dit voor:

(omissis)

56      Ten tweede is dat het geval bij gegevens waartoe zo niet het grote publiek, dan toch op zijn minst bepaalde gespecialiseerde kringen toegang hebben (beschikkingen Compagnie maritime belge transports en Compagnie maritime belge/Commissie, punt 34 hierboven, punt 14; British Steel/Commissie, punt 46 hierboven, punt 26, en Glaxo Wellcome/Commissie, punt 18 hierboven, punt 43). In casu geldt dit voor de gegevens waarvoor in punt 322 en voetnoot 269 van het inleidend verzoekschrift om vertrouwelijke behandeling wordt verzocht. Deze gegevens houden immers verklaringen in van Standard & Poor’s over haar besluit om in oktober 2001 de kredietwaardigheid van Hynix lager te beoordelen, die naar hun aard bestemd zijn om kenbaar te worden gemaakt aan beleggers die bij een dergelijk besluit belang hebben.

57      Ten derde is dat het geval bij gegevens waarvan interveniëntes reeds op geoorloofde wijze kennis hebben genomen of kunnen nemen (beschikkingen Telecom Italia/Commissie, punt 34 hierboven, punt 19, en Glaxo Wellcome/Commissie, punt 18 hierboven, punt 45) en gegevens die grotendeels volgen uit of kunnen worden afgeleid uit gegevens waarvan zij kennis hebben of die aan hen zullen worden meegedeeld [beschikking DSG/Commissie, punt 34 hierboven, punt 14; beschikking president Tweede kamer (uitgebreid) van het Gerecht van 3 juli 1998, Volkswagen en Volkswagen Sachsen/Commissie, T‑143/96, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punten 20 en 32, en beschikking Glaxo Wellcome/Commissie, punt 18 hierboven, punt 45]. In casu geldt dit voor:

(omissis)

58      Van bijlage B 3 bij het verweerschrift kunnen Infineon en Micron daarentegen niet worden geacht op geoorloofde wijze kennis te hebben genomen, aangezien Hynix, die van meet af aan heeft gevraagd om vertrouwelijke behandeling ervan, tijdig heeft verklaard dat de toezending ervan aan interveniëntes het gevolg was van een vergissing van haar kant, en heeft verzocht hen te gelasten dit stuk aan het Gerecht terug te zenden.

59      Ten vierde is dit het geval bij gegevens die niet voldoende specifiek of nauwkeurig zijn om geheim of vertrouwelijk te zijn [zie in die zin beschikking Gerecht van 10 februari 1995, CSF en CSMSE/Commissie, T‑154/94, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 32; beschikking president Vierde kamer (uitgebreid) van het Gerecht van 26 februari 1996, Union Carbide/Commissie, T‑322/94, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 34, en beschikking Gencor/Commissie, punt 39 hierboven, punt 40]. In casu geldt dit voor de volgende gegevens waarvoor om vertrouwelijke behandeling wordt verzocht:

(omissis)

60      Ten vijfde is dit het geval bij gegevens die geheim of vertrouwelijk zijn geweest, maar minstens vijf jaar oud zijn en daarom als niet meer actueel moeten worden aangemerkt, tenzij verzoekster bij wijze van uitzondering aantoont dat zij ondanks hun ouderdom nog steeds een wezenlijk onderdeel zijn van haar eigen commerciële positie of die van de betrokken derde (beschikking Glaxo Wellcome/Commissie, punt 18 hierboven, punt 39; zie in die zin ook beschikking president Gerecht van 16 juli 1997, BFM/Commissie, T‑126/96, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 25). In casu moeten de volgende gegevens als niet meer actueel worden aangemerkt:

(omissis)

61      Het verzoek dient derhalve te worden afgewezen voor zover het betrekking heeft op de in punten 55 tot en met 57, 59 en 60 genoemde gegevens.

62      In de derde plaats blijkt uit individueel onderzoek van de stukken en gegevens die niet in voornoemde punten zijn opgenoemd, dat deze alle geheim of vertrouwelijk zijn.

63      Dat is ten eerste het geval bij bepaalde cijfers en technische gegevens betreffende het commerciële beleid en de concurrentiepositie van verzoekster of van de derde waarop zij betrekking hebben. Voor zover deze gegevens specifiek, nauwkeurig en recent zijn, zijn zij immers naar hun aard bedrijfsgeheimen (beschikkingen Hilti/Commissie, punt 18 hierboven, punt 20, en Atlantic Container Lines e.a./Commissie, punt 34 hierboven, punt 4). In casu geldt dit voor:

(omissis)

64      Ten tweede is dit het geval bij bepaalde cijfers en technische gegevens betreffende de financiële situatie van verzoekster of verbintenissen die zij op dit gebied met derden buiten het geding is aangegaan. Voor zover deze gegevens specifiek, nauwkeurig en recent zijn, zijn zij immers naar hun aard bedrijfsgeheimen [zie in die zin beschikking president Derde kamer (uitgebreid) van het Gerecht van 20 oktober 1994, Shanghaï Bicycle/Raad, T‑170/94, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 11; beschikking van 26 februari 1996, Union Carbide/Commissie, punt 59 hierboven, punten 29 en 30, en beschikking DSG/Commissie, punt 34 hierboven, punt 15). In casu geldt dit voor:

(omissis)

65      Ten derde is dit het geval bij andere stukken of gegevens met betrekking tot welke verzoekster naar behoren heeft uitgelegd waarom zij in het onderhavige geval vertrouwelijk zijn.

66      Dat geldt allereerst voor bijlage LII bij het inleidend verzoekschrift, waarvan uit onderzoek blijkt dat dit stuk, dat het rapport Abbie Gregg bevat, bij wijze van uitzondering in zijn geheel als vertrouwelijk dient te worden beschouwd, met name omdat het een ondeelbaar geheel vormt van specifieke, nauwkeurige en recente commerciële gegevens die naar hun aard bedrijfsgeheimen van Hynix zijn, en beoordelingen van deze bedrijfsgeheimen die door de opstellers van het betrokken rapport op vertrouwelijke basis zijn uitgevoerd.

67      Dat geldt ook voor de bijlagen B 19 en B 31 bij het verweerschrift, waarvan uit onderzoek blijkt dat deze stukken, die het door Salomon Smith Barney Inc. in april 2001 gepresenteerde voorstel voor de herkapitalisatie van Hynix alsmede het in september 2001 door die firma opgestelde rapport bevatten, bij wijze van uitzondering in hun geheel als vertrouwelijk moeten worden beschouwd, met name omdat zij zijn gewijd aan een hoogst vertrouwelijke strategische en financiële planning voor de periode 2001-2005.

68      Dat geldt tot slot voor bijlage B 30 bij het verweerschrift. Dit stuk, dat het rapport Monitor Group betreffende de commerciële, financiële en concurrentiestrategie van Hynix bevat, maakt ook deel uit van het dossier als bijlage 3 bij bijlage XXXV bij het inleidend verzoekschrift. De bladzijden 471 tot en met 476 zijn vertrouwelijk, uitgezonderd in het geval van Infineon en Micron de hen betreffende gegevens op bladzijde 474, respectievelijk 475.

69      Bijlage B 3 bij het verweerschrift, waarvan beide partijen stellen dat die vertrouwelijk is, zal worden onderzocht in het kader van het verzoek van de Raad om vertrouwelijke behandeling (zie de punten 84‑89 hieronder).

70      In de vierde en laatste plaats blijkt uit de afweging van de betrokken belangen dat van de in de punten 63 tot en met 68 hierboven bedoelde geheime of vertrouwelijke gegevens, de in de voetnoten 186 en 284 van het inleidende verzoekschrift genoemde gegevens noodzakelijk lijken voor de uitoefening door interveniëntes van hun procedurele rechten. Indien deze cijfers hun niet bekend zijn, zullen zij immers tevergeefs ingaan op de middelen inzake de berekening van de voordelen waarop deze cijfers betrekking hebben.

71      Het verzoek dient derhalve te worden afgewezen voor zover het betrekking heeft op deze gegevens.

72      Daarentegen lijkt geen enkele van de overige betrokken geheime of vertrouwelijke gegevens noodzakelijk voor de uitoefening door interveniëntes van hun procedurele rechten, gelet met name op de samenvattingen die ervan in de memories van partijen worden gegeven en de overige in het dossier vermelde gegevens. Bovendien zou de bekendmaking aan derden van sommige van deze gegevens schadelijk voor Hynix kunnen blijken. Dat geldt in het bijzonder voor de als bijlage LII bij het inleidend verzoekschrift en als bijlagen B 19 en B 31 bij het verweerschrift gevoegde stukken.

73      Het verzoek kan derhalve worden toegewezen voor zover het betrekking heeft op deze gegevens.

–       Het verzoek voor zover het betrekking heeft op de bijlagen XII, XXII, XXVII, XXXV, XXXVIII, XXXIX, XL en XLI bij het inleidend verzoekschrift

74      Zoals is opgemerkt in de punten 32 en 33 hierboven, is het verzoek voor zover het deze stukken betreft, onnauwkeurig en zowel algemeen als beknopt gemotiveerd.

75      Uit individueel onderzoek van deze stukken, waarbij deze omstandigheden niet buiten beschouwing kunnen worden gelaten, blijkt dat van het grote aantal gegevens waarvoor om vertrouwelijke behandeling wordt gevraagd, sommige geheim noch vertrouwelijk zijn, omdat zij betrekking hebben op interveniëntes en hun noodzakelijkerwijs bekend zijn, of omdat zij voor het publiek of voor gespecialiseerde kringen toegankelijk zijn, of omdat zij grotendeels volgen uit of kunnen worden afgeleid uit gegevens waarvan interveniëntes reeds kennis hebben of die aan hen zullen worden meegedeeld, of omdat zij onvoldoende specifiek of nauwkeurig zijn, of omdat zij als niet meer actueel kunnen worden aangemerkt (zie de punten 55‑57, 59 en 60 hierboven), of omdat zij van dien aard zijn dat zij interveniëntes in twijfel laten over de door Hynix genomen of te nemen strategische beslissingen en hun de inhoud daarvan niet onthullen (beschikking British Steel/Commissie, punt 46 hierboven, punt 31).

76      De volgende gegevens zijn daarentegen geheim of vertrouwelijk, omdat zij nauwkeurige, specifieke en recente gegevens van commerciële, de mededinging betreffende of financiële aard zijn:

(omissis)

77      Het verzoek dient derhalve te worden afgewezen voor zover het betrekking heeft op andere dan de in het vorige punt opgenoemde gegevens.

78      Uit de afweging van de betrokken belangen blijkt dat de in dat punt genoemde geheime of vertrouwelijke gegevens niet noodzakelijk lijken voor de uitoefening door interveniëntes van hun procedurele rechten.

79      Dienaangaande stelt Infineon ten onrechte dat het in strijd met het beginsel van de procedurele gelijkheid zou zijn om haar de niet-vertrouwelijke versie van bijlage XXXVIII bij het inleidend verzoekschrift te verstrekken, terwijl Hynix beschikt over haar vertrouwelijke versie. Aangezien de geheime of vertrouwelijke gegevens die in dit stuk worden vermeld, niet noodzakelijk lijken voor de uitoefening door interveniëntes van hun procedurele rechten, kunnen zij als zodanig worden geschrapt uit de afschriften van de processtukken die deze interveniëntes worden meegedeeld, zonder dat het van enig belang is of de opsteller van het betrokken stuk heeft besloten, zoals het hem vrij stond, dit stuk aan één van de partijen bij het geding, en alleen aan die partij, mee te delen.

80      Het verzoek kan derhalve worden toegewezen voor zover het betrekking heeft op deze gegevens.

 Verzoek van de Raad om vertrouwelijke behandeling

 Voorwerp en motivering van het verzoek

81      De Raad verzoekt dat de bijlagen B 3, B 15, B 18, B 26, B 27 en B 38 bij het verweerschrift in hun geheel worden geschrapt uit de afschriften van de processtukken die aan Infineon, Micron, Citibank en KEB worden meegedeeld. Ter ondersteuning van zijn verzoek stelt de Raad onder andere dat bijlage B 3 vertrouwelijke gegevens bevat die tijdens de administratieve procedure aan de Commissie zijn verstrekt door Hynix en door sommige van de bankinstellingen die de in de bestreden verordening als subsidies aangemerkte maatregelen hadden verstrekt. Hij verklaart tevens dat de overige genoemde bijlagen stukken bevatten voor de overlegging waarvan door de Raad de respectieve opstellers toestemming hebben gegeven, op voorwaarde dat zij uitsluitend aan Hynix en aan de Commissie zouden worden meegedeeld.

 Opmerkingen van interveniëntes

82      Alleen Micron en KEB uiten bezwaren tegen het verzoek. De bezwaren van Micron hebben betrekking op bijlage B 3 bij het verweerschrift. Die van KEB hebben in wezen betrekking op de stukken en gegevens die het optreden van KEB tegenover Hynix en de Koreaanse autoriteiten betreffen.

 Beoordeling door de president

83      De president dient uitsluitend uitspraak te doen over de stukken en gegevens waarvan het vertrouwelijke karakter, waarop een partij beroep doet, door de andere partij of door een interveniënt wordt betwist (zie punt 36 hierboven).

84      In de eerste plaats bevat bijlage B 3 bij het verweerschrift, waarvoor zowel Hynix als de Raad om vertrouwelijke behandeling vraagt, een dienstverslag dat door ambtenaren van de Commissie is opgesteld na afloop van controlebezoeken die krachtens de artikelen 11 en 26 van verordening nr. 2026/97 tussen 2 en 12 december 2002 in Korea zijn uitgevoerd bij Hynix, bij bepaalde instellingen die hebben deelgenomen aan de in de bestreden verordening als subsidies aangemerkte maatregelen, en bij de Koreaanse autoriteiten. De betrokken instellingen zijn Korea Deposit Insurance Corp., Korea Export Insurance Corp., Financial Supervisory Commission en Financial Supervisory Service, KEB, Korea Development Bank, Woori Bank en Chohung Bank.

85      Bij lezing van dit dienstverslag, dat aan de bestreden verordening voorafging en ter voorbereiding daarvan diende, blijkt dat daarin gedachtewisselingen worden weergegeven die hebben plaatsgevonden tussen de ambtenaren van de Commissie die de betrokken controlebezoeken hebben uitgevoerd, en de derden die daarvan het doelwit waren, over de vele gegevens die deze derden hebben verstrekt. De ambtenaren van de Commissie hadden zich ertoe verbonden de betrokken gegevens krachtens artikel 29 van verordening nr. 2026/97 als vertrouwelijk verstrekt te behandelen, gelet op de geldige redenen die de belanghebbenden hadden aangevoerd, en uit individueel onderzoek ervan blijkt dat al deze gegevens inderdaad geheim of vertrouwelijk zijn. Tevens blijkt dat deze gegevens zodanig zijn weergegeven dat zij niet kunnen worden gescheiden van de gedachtewisselingen die daarop betrekking hebben.

86      Onder voorbehoud van de bijzondere situatie van KEB bevat dit stuk dus niet alleen een ondeelbaar geheel van gegevens die geheim of vertrouwelijk zijn voor Hynix en voor verschillende derden buiten het geding (zie in die zin beschikking president Tweede kamer van het Gerecht van 31 maart 1992, NALOO/Commissie, T‑57/91, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 10), maar is het ook een intern werkdocument van de Commissie. Een dergelijk document kan niet worden meegedeeld aan de verzoekende partij zelf, tenzij zij op overtuigende wijze weet aan te tonen dat het in de uitzonderlijke omstandigheden van het geval noodzakelijk is dat zij daarvan in kennis wordt gesteld (beschikking Hof van 18 juni 1986, BAT en Reynolds/Commissie, 142/84 en 156/84, Jurispr. blz. 1899, punt 11, en arrest Gerecht van 8 juli 2003, Euroalliages e.a./Commissie, T‑132/01, Jurispr. blz. II‑2359, punt 94), tenzij en voor zover de instelling die het document heeft opgesteld, anders beslist. In casu blijkt uit het verzoek van de Raad, dat op dit punt niet wordt betwist, dat de Commissie de vertrouwelijkheid van dit stuk alleen heeft willen opheffen ten opzichte van Hynix.

87      De afweging van de betrokken belangen wijst uit dat, onder voorbehoud van de bijzondere situatie van KEB, de toezending van dit stuk niet noodzakelijk lijkt voor de uitoefening door interveniëntes van hun procedurele rechten, gelet op in het bijzonder de motivering van de bestreden verordening, de door partijen besproken middelen, het gebruik dat zij in hun memories van dit stuk maken en de samenvattingen van de daarin behandelde vragen die worden verstrekt in andere stukken in het dossier.

88      De situatie van KEB is daarentegen bijzonder. Een gedeelte van het dienstverslag is immers gewijd aan de bijeenkomst op 5 december 2002 tussen de Commissie en vertegenwoordigers van KEB en aan de door deze laatste bij deze gelegenheid overgelegde stukken (punten 77‑131 van het dienstverslag). Voor zover dit gedeelte melding maakt van feitelijke gegevens die KEB betreffen en dus noodzakelijkerwijs bij haar bekend zijn, moet worden vastgesteld dat dit gedeelte ten opzichte van haar geheim noch vertrouwelijk is (zie punt 55 hierboven). Voor zover dit gedeelte de gedachtewisselingen over het gedrag van KEB tegenover Hynix en de Koreaanse autoriteiten weergeeft, die een vertrouwelijk karakter hebben, kan na afweging van de betrokken belangen worden vastgesteld dat de toezending ervan noodzakelijk is voor de uitoefening door KEB van haar rechten en in het bijzonder voor haar bespreking van de middelen inzake de kwalificatie van een financiële bijdrage van de Koreaanse overheid, hetgeen één van de centrale vragen van het geding is.

89      Het verzoek kan derhalve worden toegewezen voor zover het betrekking heeft op bijlage B 3 bij het verweerschrift; in het geval van KEB echter met uitzondering van de punten 77 tot en met 131 van het dienstverslag, die haar zullen moeten worden toegezonden.

90      In de tweede plaats blijkt uit onderzoek van de bijlagen B 15 (overeenkomst tussen Korea Credit Guarantee Fund en de Raad van Crediteurbanken van Hynix, waartoe KEB behoorde) en B 18 (document dat KEB tijdens de administratieve procedure aan de Commissie heeft verstrekt) bij het verweerschrift dat deze stukken KEB betreffen en ten aanzien van haar geheim noch vertrouwelijk zijn (zie punt 55 hierboven).

91      Het verzoek dient derhalve te worden afgewezen voor zover het betrekking heeft op deze stukken.

92      In de derde plaats blijkt uit onderzoek van de bijlagen B 26, B 27 en B 38 bij het verweerschrift dat deze stukken niet KEB betreffen en dat haar bezwaren dus niet daartegen zijn gericht. Voor zover het verzoek daarop betrekking heeft, wordt het dus niet door interveniëntes betwist. Derhalve behoeft hierover geen uitspraak te worden gedaan.

93      Tot slot wordt akte genomen van de schriftelijke verklaringen van Infineon en Micron dat zij geen kopie hebben gehouden van de vertrouwelijke versies van de bijlagen bij het verweerschrift die hun zijn toegezonden als gevolg van de vergissing van Hynix, en van de tijd die de Raad heeft genomen om zijn verzoek om vertrouwelijke behandeling in te dienen.

DE PRESIDENT VAN DE VIERDE KAMER VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

beschikt:

1)      Over het verzoek om vertrouwelijke behandeling van de bijlagen B 26, B 27 en B 38 bij het verweerschrift behoeft geen uitspraak te worden gedaan.

2)      De verzoeken om vertrouwelijke behandeling van de in de bijlage bij de onderhavige beschikking genoemde stukken en gegevens ten opzichte van Citibank, NA Seoul Branch (Korea), Infineon Technologies AG, Korea Exchange Bank, Micron Europe Ltd en Micron Technology Italia Srl worden toegewezen.

3)      De verzoeken om vertrouwelijke behandeling worden voor het overige afgewezen.

4)      De niet-vertrouwelijk versie van de processtukken zal worden overgelegd door de partij die daarvan de opsteller is en zal door de griffier worden betekend aan de in punt 2 van het dictum genoemde interveniëntes.

5)      De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.

Luxemburg, 22 februari 2005.

De griffier

 

      De president van de Vierde kamer

H. Jung

 

      H. Legal


* Procestaal : Engels.