Language of document :

Beroep ingesteld op 6 oktober 2009 - HSE / Commissie

(Zaak T-399/09)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Holding Slovenske elektrarne d.o.o. (HSE) (Ljubljana, Slovenië) (vertegenwoordiger: F. Urlesberger, advocaat)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

artikel 1, sub g, van de bestreden beschikking nietig verklaren voor zover het verzoekster aansprakelijk heeft gesteld voor een inbreuk op artikel 81 EG en artikel 53 van de EER-overeenkomst;

artikel 2, sub i, van de bestreden beschikking nietig verklaren;

in voorkomend geval de in artikel 2, sub in aan verzoekster opgelegde geldboete verlagen;

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Met het onderhavige beroep vordert verzoekster nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 22 juli 2009 (Zaak COMP/39.396 - Reagentia op basis van calciumcarbide en magnesium voor de staal- en gasindustrie), voor zover de Commissie verzoekster aansprakelijk heeft gesteld voor een inbreuk op artikel 81 EG en artikel 53 van de EER-overeenkomst door marktverdeling, quota, toewijzing van afnemers, prijsbepaling en uitwisseling van gevoelige handelsinformatie tussen leveranciers van calciumcarbide- en magnesiumkorrels. Subsidiair vordert verzoekster verlaging van de haar opgelegde geldboete.

Tot staving van haar beroep stelt verzoekster dat de Commissie artikel 81 EG en verordening nr. 1/2003 heeft geschonden door het begaan van de volgende rechtsdwalingen:

In de eerste plaats betoogt verzoekster dat de Commissie de handelwijze van TDR Metalurgija d. d. (TDR) niet aan haar mag toerekenen, omdat HSE en TDR nooit één economische eenheid hebben gevormd. Bij gebreke van een weerlegbaar vermoeden van aansprakelijkheid van verzoekster (een dergelijk vermoeden zou enkel hebben gegolden indien HSE 100 % eigenaar van TDR zou zijn geweest), heeft de Commissie verzuimd aan te tonen dat HSE daadwerkelijk een beslissende controle uitoefende op TDR.

In de tweede plaats betoogt verzoekster dat de Commissie ten onrechte op alle partijen een verhoging van het basisbedrag van de geldboete met 17 % had toegepast met het oog op de afschrikkende werking. Volgens verzoekster had de Commissie in aanmerking moeten nemen dat de afschrikkende werking niet te rechtvaardigen is met betrekking tot HSE, aangezien de Commissie heeft besloten de rechtstreekse inbreukmaker TDR (waarvoor een afschrikking passend had kunnen zijn) niet te beboeten, en verzoekster niet rechtstreeks bij mededingingsbeperkend gedrag betrokken was.

In de derde plaats betoogt verzoekster dat de Commissie bij de berekening van de geldboete geen oog heeft gehad voor de verzachtende omstandigheden, aangezien zij niet in aanmerking heeft genomen dat verzoekster ten hoogste nalatig heeft gehandeld door het commerciële gedrag van TDR niet voldoende te controleren om te voorkomen dat de mededingingsregels werden geschonden. Voorts betoogt verzoekster dat de Commissie als verzachtende omstandigheid in aanmerking had moeten nemen dat TDR als vennootschap, samen met haar collusieve handelspraktijken, aan verzoekster was "opgelegd" bij een politieke beslissing van de Sloveense regering, en dat verzoeker niet heeft gekozen om TDR over te nemen en om het commerciële gedrag ervan te sturen in de richting van de deelneming aan een kartel.

____________