Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 19 december 2008 door de Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 14 oktober 2008 in zaak F-74/07, Meierhofer / Commissie

(Zaak T-560/08 P)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. Currall en B. Eggers)

Andere partij bij de procedure: S. Meierhofer (München, Duitsland)

Conclusies

Rekwirante concludeert tot:

vernietiging van het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 14 oktober 2008 in zaak F-74/07, Meierhofer / Commissie;

verwijzing van elke partij in de eigen kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De hogere voorziening is gericht tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie van 14 oktober 2008 in zaak F-74/07, Meierhofer/Commissie, waarbij het Gerecht het besluit van de jury van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/26/05 van 19 juni 2007 wegens schending van de motiveringsplicht nietig heeft verklaard.

Bij het litigieuze besluit was het door de kandidaat ingediende verzoek om een heronderzoek van het besluit van de jury dat hij voor het mondeling examen van het vergelijkend onderzoek was gezakt, afgewezen. De kandidaat had in het mondeling examen op een half punt na niet het vereiste minimumaantal punten gehaald. Overeenkomstig de aankondiging van vergelijkend onderzoek werd het mondeling examen met één totaalcijfer beoordeeld.

De hogere voorziening is gericht tegen de eisen die aan de motiveringsplicht van de jury worden gesteld en tegen de omvang van de door de gemeenschapsrechter uitgeoefende controle. Er wordt met name bezwaar gemaakt tegen de conclusie van het Gerecht voor ambtenarenzaken dat onder "bijzondere omstandigheden", bijvoorbeeld bij een cijfer dat net onder het minimumaantal punten ligt, niet aan de motiveringsplicht wordt voldaan door slechts één tot uitsluiting leidend deelcijfer aan de voor het mondeling examen gezakte kandidaat mee te delen.

Tot staving van de hogere voorziening voert verzoekster aan dat dit standpunt tot rechtsonzekerheid leidt:

In de eerste plaats moet de motiveringsplicht volgens vaste rechtspraak in evenwicht worden gebracht met het waarborgen van de geheimhouding die volgens artikel 6 van bijlage III bij het Statuut voor de werkzaamheden van de jury geldt en op grond waarvan het verboden is, de opvattingen van de individuele juryleden alsmede van gegevens, verband houdende met beoordelingen die betrekking hebben op de kandidaten persoonlijk of in vergelijking met andere kandidaten, bekend te maken.

In de tweede plaats is de vergelijking die het Gerecht heeft gemaakt met zaken waarin het om de toegang van documenten ging, mogelijkerwijs onjuist, aangezien voor artikel 6 van bijlage III bij het Statuut geen uitzonderingsregeling of belangenafweging is voorzien.

In de derde plaats heeft het Gerecht geen rekening gehouden met de rechtspraak dat de motiveringsplicht in een juiste verhouding moet staan tot de betrokken maatregel en het Gerecht slechts moet kunnen controleren of het besluit rechtmatig is. Aangezien de controle achteraf van een mondeling examen door de gemeenschapsrechter uiteraard onmogelijk is, heeft die rechter tot nu toe zijn controle in wezen beperkt tot de eerbiediging van de procesregels en van de aankondiging van vergelijkend onderzoek.

Het arrest creëert voorts rechtsonzekerheid over het onderscheid tussen twee soorten procesmaatregelen, wat het verzoek aan een instelling betreft om vertrouwelijke stukken over te leggen en de omstandigheden waaronder de weigering om dat te doen tegen de betrokkene kan worden gebruikt (maatregelen tot organisatie van de procesgang en maatregelen van instructie). In casu heeft het Gerecht bovendien de handelwijze van de Commissie in beginsel verkeerd uitgelegd, daar zij helemaal niet heeft geweigerd die stukken over te leggen. De Commissie heeft juist verklaard dat de betrokken stukken niet op grond van door het Gerecht gelaste maatregelen tot organisatie van de procesgang konden worden overgelegd, maar op grond van een maatregel van instructie.

____________