Language of document :

Beroep ingesteld op 15 december 2008 - Bactria en Gutknecht / Commissie

(Zaak T-561/08)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Bactria Industriehygiene-Service Verwaltungs GmbH (Kirchheimbolanden, Duitsland), Jürgen Gutknecht (Kirchheimbolanden, Duitsland) (vertegenwoordigers: K. Van Maldegem en C. Mereu, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

het beroep ontvankelijk en gegrond verklaren;

de Europese Gemeenschap veroordelen tot betaling van de schade die verzoeksters hebben geleden ten gevolge van (i) de onwettige vaststelling van artikel 6, lid 2, van de Eerste beoordelingsverordening, de Tweede beoordelingsverordening en verordening nr. 1451/2007 van de Commissie; of, subsidiair (ii) het nalaten van de Commissie om de nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat tijdens het beoordelingsprogramma verzoeksters' rechten inzake bescherming van gegevens krachtens de biocidenrichtlijn werden gehandhaafd, en free riding werd voorkomen, welke schade wordt geraamd op een totaalbedrag van 3 912 569 EUR, of enig ander in de loop van het geding door verzoeker dan wel door het Hof ex aequo et bono bepaald bedrag;

subsidiair, de Europese Gemeenschap bij tussenarrest veroordelen tot vergoeding van de geleden schade en de partijen gelasten binnen een redelijke termijn na de datum van het arrest de cijfers met betrekking tot de tussen partijen overeengekomen schadevergoeding aan het Gerecht mede te delen, of, bij gebreke van een dergelijke overeenkomst, binnen dezelfde termijn hun met gedetailleerde cijfers onderbouwde opmerkingen aan het Gerecht over te leggen;

de Europese Gemeenschap veroordelen tot betaling van verzoeksters' compensatoire rente tegen de standaardrentevoet vanaf de datum waarop de verliezen zijn geleden;

de Europese Gemeenschap veroordelen tot betaling van de standaardrentevoet van 8 % of een andere gepaste, door het Gerecht vast te stellen rentevoet, berekend over het bedrag dat is verschuldigd vanaf de datum van het arrest van het Gerecht tot de daadwerkelijke betaling; en

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeksters vorderen krachtens artikel 235 EG vergoeding van de schade die zij stellen te hebben geleden ten gevolge van de vaststelling van artikel 6, lid 2, van verordening nr. 1896/2000 van de Commissie van 7 september 20001 inzake de eerste fase van het in artikel 16, lid 2, van richtlijn 98/8 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van biociden bedoelde programma2, en van de verordeningen nrs. 2032/20033 en 1451/20074 van de Commissie.

Subsidiair vorderen verzoeksters vergoeding van de schade die zij stellen te hebben geleden ten gevolge van het feit dat de Commissie heeft nagelaten om te garanderen dat de krachtens artikel 12 van richtlijn 98/8 aan kennisgevers verleende rechten inzake de bescherming van gegevens worden beschermd. Voorts stellen verzoeksters dat de schade die zij hebben geleden ten gevolge van het onrechtmatige gedrag van de Commissie bestaat in een significante vermindering van de waarde van de handelsactiviteiten van de eerste verzoekster en de derving van de winst (lucrum cessans) die de eerste verzoekster zonder het handelen van de Gemeenschap zou hebben behaald met de verkoop van de betrokken biociden en de werkzame stoffen in die biociden.

Naast de schade die de tweede verzoekster stelt te hebben geleden als aandeelhouder van en daarmee eigenaar van de handelsactiviteiten van de eerste verzoekster, wordt betoogd dat de tweede verzoekster tevens haar middelen van bestaan heeft verloren. Ten slotte vorderen verzoeksters compensatoire rente tegen de standaardrentevoet vanaf de datum waarop de gestelde verliezen hebben geleden.

____________

1 - Verordening (EG) nr. 1896/2000 van de Commissie van 7 september 2000 inzake de eerste fase van het in artikel 16, lid 2, van richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende biociden bedoelde programma (PB L 228, blz. 6).

2 - Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (PB L 123, blz. 1).

3 - Verordening (EG) nr. 2032/2003 van de Commissie van 4 november 2003 inzake de tweede fase van het in artikel 16, lid 2, van richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van biociden bedoelde tienjarige werkprogramma en houdende wijziging van verordening (EG) nr. 1896/2000 (PB L 307, blz. 1).

4 - Verordening (EG) nr. 1451/2007 van de Commissie van 4 december 2007 betreffende de tweede fase van het in artikel 16, lid 2, van richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van biociden bedoelde tienjarige werkprogramma (PB L 325, blz. 3).