Language of document :

Beroep ingesteld op 9 april 2009 - Trelleborg Industrie / Commissie

(Zaak T-147/09)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Trelleborg Industrie SAS (Clermont-Ferrand, Frankrijk) (vertegenwoordigers: J. Joshua, Barrister, en E. Aliende Rodríguez, lawyer)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

artikel 1 van de bestreden beschikking nietig verklaren voor zover dit betrekking heeft op verzoekster, althans voor zover verzoekster daarin een inbreuk met betrekking tot de periode vóór 21 juni 1999 ten laste wordt gelegd;

de in artikel 2 aan verzoekster opgelegde geldboete te verlagen om de gevolgen van de kennelijke fouten in de beschikking op te heffen;

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster vordert nietigverklaring van beschikking C (2009) 428 def. van de Commissie van 28 januari 2009 inzake een procedure op grond van artikel 81 EG en artikel 53 EER (zaak COMP/39406 - Olieslangen voor maritieme toepassingen) voor zover haar daarin deelneming aan één enkele, voortdurende inbreuk in de sector olieslangen voor maritieme toepassingen in de EER, die bestaat in toewijzing van opdrachten, vaststelling van prijzen, vaststelling van quota, vaststelling van verkoopvoorwaarden, geografische verdeling van de markten en uitwisseling van gevoelige gegevens over prijzen, verkoophoeveelheden en opdrachten, ten laste wordt gelegd. Verder vordert zij verlaging van de haar opgelegde geldboete.

Ter ondersteuning van haar vorderingen voert verzoekster drie middelen aan.

Zij betoogt allereerst dat de bevoegdheid van de Commissie om geldboeten op te leggen voor een periode vóór 21 juni 1999 is verjaard krachtens artikel 25, lid 1, van verordening nr. 1/2003, daar de Commissie op basis van een kennelijk onjuiste opvatting van het recht en van de feiten heeft geoordeeld dat verzoekster één enkele voortdurende inbreuk had gemaakt.

Ten tweede stelt zij dat de Commissie geen rechtmatig belang heeft bij de vaststelling van een inbreuk met betrekking tot de eerste periode, die in mei 1997 is geëindigd.

Ten derde en subsidiair voert verzoekster aan dat de Commissie haar heeft gediscrimineerd door haar ter zake van de aansprakelijkheid voor handelingen van een rechtsvoorganger anders te behandelen dan een andere adressaat van de beschikking, en dienaangaande inbreuk heeft gemaakt op verzoeksters recht om te worden gehoord en haar motiveringsplicht niet is nagekomen.

____________