Language of document :

Arrest van het Gerecht van 14 juli 2016 – Parker Hannifin Manufacturing en Parker-Hannifin/Commissie

(Zaak T-146/09 RENV)1

(„Mededinging – Mededingingsregelingen – Europese markt voor slangen voor maritieme toepassingen – Overeenkomsten houdende vaststelling van prijzen, verdeling van markten en uitwisseling van commercieel gevoelige informatie – Toerekenbaarheid van het inbreukmakende gedrag – Beginsel van economische continuïteit – Beginsel van persoonlijke aansprakelijkheid – Geldboeten – Verzwarende omstandigheden – Leidinggevende rol – Plafond van 10 % – Volledige rechtsmacht”)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Parker Hannifin Manufacturing Srl, voorheen Parker ITR Srl (Corsico, Italië) en Parker-Hannifin Corp. (Mayfield Heights, Ohio, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: B. Amory, F. Marchini Camia en É. Barbier de La Serre, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: V. Bottka, S. Noë en R. Sauer, gemachtigden)

Voorwerp

Primair een op artikel 263 VWEU gebaseerd verzoek tot nietigverklaring van beschikking C(2009) 428 definitief van de Commissie van 28 januari 2009 in een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/39.406 Olieslangen voor maritieme toepassingen), voor zover die beschikking verzoeksters betreft, en subsidiair een op artikel 263 VWEU gebaseerd verzoek tot intrekking of aanzienlijke verlaging van de geldboete die hun bij die beschikking is opgelegd

Dictum

Artikel 2, eerste alinea, onder e), van beschikking C(2009) 428 definitief van de Commissie van 28 januari 2009 in een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/39.406 – Olieslangen voor maritieme toepassingen) wordt nietig verklaard, voor zover het hoofdelijk door Parker-Hannifin Corp. te betalen bedrag van de geldboete daarbij is verhoogd met 30 % op grond van de verzwarende omstandigheid dat ITR SpA tussen 11 juni 1999 en 30 september 2001 een leidinggevende rol heeft gespeeld en voor zover de Europese Commissie – wat het gedeelte van de geldboete betreft waarvoor Parker ITR Srl als enige aansprakelijk is gesteld met betrekking tot de periode vóór 1 januari 2002 – het plafond van 10 % van de omzet als bedoeld in artikel 23, lid 2, van verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 [EG] en 82 [EG] niet heeft berekend op basis van enkel de omzet van Parker ITR.

Het bedrag van de aan Parker Hannifin Manufacturing Srl (voorheen Parker ITR) opgelegde geldboete wordt vastgesteld op 19 945 728 EUR, en Parker-Hannifin wordt hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de betaling hiervan ten belope van 6 400 000 EUR.

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

Parker Hannifin Manufacturing, Parker-Hannifin en de Commissie dragen elk hun eigen kosten.

____________

1     PB C 141 van 20.6.2009.