Language of document :

Beroep ingesteld op 9 juni 2009 - British Telecommunications / Commissie

(Zaak T-226/09)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: British Telecommunications plc (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: G. Robert en M.M. Newhouse, solicitors)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de bestreden beschikking nietig verklaren;

de Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster vordert nietigverklaring van beschikking C(2009) 685 def. van de Commissie van 11 februari 2009 waarbij de steun van de Britse autoriteiten aan verzoekster door middel van een overheidsgarantie voor het pensioenfonds van BT [Staatssteunregeling nr. C 55/2007 (ex NN 63/2007, CP 106/2006)] onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard.

Verzoekster voert zeven middelen aan ter ondersteuning van haar vordering.

In de eerste plaats stelt verzoekster dat de Commissie, door te concluderen dat verzoekster een selectief economisch voordeel geniet, blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en een kennelijke beoordelingsfout heeft begaan bestaande in een onjuiste toepassing van artikel 87, lid 1, EG en het begrip staatssteun. Verzoekster betoogt dat de Commissie geen rekening heeft gehouden met de volledige economische en feitelijke context waarin verzoekster bedrijvig is.

In de tweede plaats stelt verzoekster dat de Commissie, door te concluderen dat verzoekster een selectief economisch voordeel geniet omdat de trustees van de pensioenregeling van BT (hierna: "PRBT") niet bijdragen aan het pensioengarantiefonds (hierna: "PGF") voor de door de overheidsgarantie gedekte pensioenen van de deelnemers aan de PRBT, een kennelijke beoordelingsfout heeft begaan en het beginsel van gelijke behandeling heeft geschonden door na te laten elementen te vergelijken die met elkaar vergelijkbaar zijn. Volgens verzoekster heeft de Commissie geen rekening gehouden met de verschillen tussen de door de privésector ingestelde regelingen die zijn gedekt door het PGF en de openbare regeling van het ambtelijke type die verzoekster heeft geërfd bij de privatisering.

In de derde plaats betoogt verzoekster dat de Commissie blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en het vertrouwensbeginsel heeft geschonden door een maatregel die geen steun was op het tijdstip waarop hij werd toegekend te herkwalificeren als de "onderliggende reden" waarom deze twintig jaar later als steun zou moeten worden beschouwd omdat intussen een wetgevende maatregel is vastgesteld.

In de vierde plaats betoogt verzoekster dat de Commissie de beginselen van gelijke behandeling en evenredigheid heeft geschonden door te eisen dat de trustees van de PRBT bijdragen aan het PGF.

In de vijfde plaats stelt zij dat de Commissie een kennelijke beoordelingsfout heeft begaan en niet heeft onderzocht of het selectief economisch voordeel dat deze laatste heeft ingeroepen, de mededinging verstoort en het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt in de zin van artikel 87, lid 1, EG.

In de zesde plaats betoogt verzoekster dat de Commissie een kennelijke dwaling feitelijk en rechtens heeft begaan door aan te nemen dat er spake was van een overdracht van staatsmiddelen.

In de zevende plaats betoogt zij dat de Commissie artikel 253 EG heeft geschonden door de bestreden beschikking ontoereikend te motiveren.

____________