Language of document : ECLI:EU:C:2024:349

Voorlopige editie

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer)

25 april 2024 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in burgerlijke en handelszaken – Verordening (EU) nr. 1215/2012 – Artikel 25, lid 1 – Overeenkomst betreffende vervoer van goederen over zee zoals blijkt uit een cognossement – Forumkeuzebeding in het cognossement – Tegenwerpbaarheid aan de derde-houder van het cognossement – Toepasselijk recht – Nationale regeling volgens welke de derde-cognossementhouder individueel en apart over het forumkeuzebeding moet hebben onderhandeld”

In de gevoegde zaken C‑345/22–C‑347/22,

betreffende verzoeken om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Audiencia Provincial de Pontevedra (rechter in tweede aanleg provincie Pontevedra, Spanje) bij beslissingen van 16 mei 2022, ingekomen bij het Hof op 25 mei 2022, in de procedures

Maersk A/S

tegen

Allianz Seguros y Reaseguros SA (C‑345/22 en C‑347/22)

en

Mapfre España Compañía de Seguros y Reaseguros SA

tegen

MACS Maritime Carrier Shipping GmbH & Co. (C‑346/22),

wijst

HET HOF (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: P. G. Xuereb, waarnemend voor de kamerpresident, A. Kumin (rapporteur) en I. Ziemele, rechters,

advocaat-generaal: A. M. Collins,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        Maersk A/S en MACS Maritime Carrier Shipping GmbH & Co., vertegenwoordigd door C. Lopera Merino, abogada, G. Quintás Rodriguez en C. Zubeldía Blein, procuradoras,

–        Allianz Seguros y Reaseguros SA, vertegenwoordigd door L. A. Souto Maqueda, abogado,

–        Mapfre España Compañía de Seguros y Reaseguros SA, vertegenwoordigd door J. Tojeiro Sierto, abogado,

–        de Spaanse regering, vertegenwoordigd door M. J. Ruiz Sánchez als gemachtigde,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door S. Noë en C. Urraca Caviedes als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 16 november 2023,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 25, lid 1, van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2012, L 351, blz. 1; hierna: „Brussel I bis-verordening”).

2        Deze verzoeken zijn ingediend in het kader van drie gedingen, in de zaken C‑345/22 en C‑347/22 tussen de Deense vervoersonderneming Maersk A/S en de Spaanse verzekeringsmaatschappij Allianz Seguros y Reaseguros SA (hierna: „Allianz”), en in zaak C‑346/22 tussen de Spaanse verzekeringsmaatschappij Mapfre España Compañía de Seguros y Reaseguros SA (hierna: „Mapfre”) en de Duitse vervoersmaatschappij MACS Maritime Carrier Shipping GmbH & Co. (hierna: „MACS”), betreffende de schadevergoeding die voor een Spaanse rechter wordt gevorderd door deze twee verzekeringsmaatschappijen, rechtsopvolgsters van de derde-kopers van de goederen die door deze vervoersondernemingen zijn vervoerd over zee, wegens materiële schade die deze goederen naar aanleiding van dat vervoer zouden hebben geleden, en betreffende de betwisting door deze vervoersondernemingen van de bevoegdheid van de Spaanse rechter op grond van een beding waarbij een rechterlijke instantie van het Verenigd Koninkrijk bevoegd wordt verklaard om kennis te nemen van geschillen die voortvloeien uit de in het hoofdgeding aan de orde zijnde vervoersovereenkomsten.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

 Terugtrekkingsakkoord

3        Bij besluit (EU) 2020/135 van 30 januari 2020 betreffende de sluiting van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (PB 2020, L 29, blz. 1), heeft de Raad van de Europese Unie namens de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (EGA) dit terugtrekkingsakkoord goedgekeurd (PB 2020, L 29, blz. 7; hierna: „terugtrekkingsakkoord”). Het terugtrekkingsakkoord is aan dat besluit gehecht en is in werking getreden op 1 februari 2020.

4        Artikel 67 van dat akkoord, met als opschrift „Rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen en daarmee verband houdende samenwerking tussen centrale autoriteiten”, bepaalt in lid 1, het volgende:

„In het Verenigd Koninkrijk, alsook in de lidstaten in situaties waarbij het Verenigd Koninkrijk is betrokken, zijn ten aanzien van gerechtelijke procedures die voor het eind van de overgangsperiode zijn ingeleid en ten aanzien van procedures of vorderingen die met dergelijke gerechtelijke procedures verband houden ingevolge de artikelen 29, 30 en 31 van [de Brussel I bis-verordening] [...], de volgende handelingen of bepalingen van toepassing:

a)      de bepalingen inzake de rechterlijke bevoegdheid van [de Brussel I bis-verordening];

[...]”

5        Artikel 126 („Overgangsperiode”) van dat akkoord luidt als volgt:

„Op de datum van inwerkingtreding van dit akkoord begint een overgangs- of uitvoeringsperiode, die eindigt op 31 december 2020.”

6        Artikel 127 van voormeld akkoord („Omvang van de overgang”), luidt als volgt:

„Tenzij in dit akkoord anders is bepaald, is tijdens de overgangsperiode het recht van de Unie van toepassing op en in het Verenigd Koninkrijk.

[...]

Tijdens de overgangsperiode heeft het krachtens lid 1 toepasselijke recht van de Unie ten aanzien van en in het Verenigd Koninkrijk dezelfde rechtsgevolgen als in de Unie en haar lidstaten en wordt dit recht overeenkomstig dezelfde methoden en algemene beginselen uitgelegd en toegepast als die welke in de Unie toepasselijk zijn.

[...]”

 Executieverdrag

7        Artikel 17 van het op 27 september 1968 te Brussel ondertekende verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 1972, L 299, blz. 32), zoals gewijzigd bij het verdrag van 9 oktober 1978 inzake de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (PB 1978, L 304, blz. 1, en – gewijzigde tekst – blz. 77), bij het verdrag van 25 oktober 1982 inzake de toetreding van de Helleense Republiek (PB 1982, L 388, blz. 1), en bij het verdrag van 26 mei 1989 inzake de toetreding van het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek (PB 1989, L 285, blz. 1) (hierna: „Executieverdrag”), bepaalde in de eerste alinea ervan:

„Wanneer de partijen, van wie ten minste één woonplaats heeft op het grondgebied van een verdragsluitende staat, een gerecht of de gerechten van een verdragsluitende staat hebben aangewezen voor de kennisneming van geschillen welke naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan, is dit gerecht of zijn de gerechten van die staat bij uitsluiting bevoegd. Deze overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegde rechter dient te worden gesloten:

a)      hetzij bij een schriftelijke overeenkomst, hetzij bij een schriftelijk bevestigde mondelinge overeenkomst;

b)      hetzij in een vorm die wordt toegelaten door de handelwijzen die tussen partijen gebruikelijk zijn geworden;

c)      hetzij, in de internationale handel, in een vorm die overeenstemt met een gewoonte waarvan de partijen op de hoogte zijn of hadden behoren te zijn en die in de internationale handel algemeen bekend is en door partijen bij dergelijke overeenkomsten in de betrokken handelsbranche doorgaans in acht wordt genomen.

[...]”

 Brussel I-verordening

8        Artikel 23, lid 1, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1; hierna: „Brussel I-verordening”) luidde als volgt:

„Wanneer de partijen van wie er ten minste één woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, een gerecht of de gerechten van een lidstaat hebben aangewezen voor de kennisneming van geschillen die naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan, is dit gerecht of zijn de gerechten van die lidstaat bevoegd. Deze bevoegdheid is exclusief, tenzij de partijen anders zijn overeengekomen. Deze overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegd gerecht wordt gesloten:

a)      hetzij bij een schriftelijke overeenkomst of bij een schriftelijk bevestigde mondelinge overeenkomst;

b)      hetzij in een vorm die wordt toegelaten door de handelwijzen die tussen de partijen gebruikelijk zijn geworden;

c)      hetzij, in de internationale handel, in een vorm die overeenstemt met een gewoonte waarvan de partijen op de hoogte zijn of hadden behoren te zijn en die in de internationale handel algemeen bekend is en door partijen bij dergelijke overeenkomsten in de betrokken handelsbranche doorgaans in acht wordt genomen.”

 Brussel I bis-verordening

9        Hoofdstuk II van de Brussel I bis-verordening, met als opschrift „Bevoegdheid”, bevat een afdeling 7, met als opschrift „Door partijen aangewezen bevoegd gerecht”. Artikel 25 van deze verordening, dat deel uitmaakt van deze afdeling, bepaalt:

„1.      Indien de partijen, ongeacht hun woonplaats, een gerecht of de gerechten van een lidstaat hebben aangewezen voor de kennisneming van geschillen die naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan, is dit gerecht of zijn de gerechten van die lidstaat bevoegd, tenzij de overeenkomst krachtens het recht van die lidstaat nietig is wat haar materiële geldigheid betreft. Deze bevoegdheid is exclusief, tenzij de partijen anders zijn overeengekomen. De overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegd gerecht wordt gesloten:

a)      hetzij bij een schriftelijke overeenkomst of bij een schriftelijk bevestigde mondelinge overeenkomst;

b)      hetzij in een vorm die wordt toegelaten door de handelwijzen die tussen de partijen gebruikelijk zijn geworden;

c)      hetzij, in de internationale handel, in een vorm die overeenstemt met een gewoonte waarvan de partijen op de hoogte zijn of hadden behoren te zijn en die in de internationale handel algemeen bekend is en door partijen bij dergelijke overeenkomsten in de betrokken handelsbranche doorgaans in acht wordt genomen.

[...]

5.      Een beding tot aanwijzing van een bevoegd gerecht dat deel uitmaakt van een overeenkomst, wordt aangemerkt als een beding dat losstaat van de overige bepalingen van de overeenkomst.

De geldigheid van het beding tot aanwijzing van een bevoegd gerecht kan niet worden bestreden op grond van het enkele feit dat de overeenkomst niet geldig is.”

 Spaans recht

10      Punt XI van de preambule van Ley 14/2014 de Navegación Marítima (wet 14/2014 betreffende de zeescheepvaart) van 24 juli 2014 (BOE nr. 180 van 25 juli 2014, blz. 59193; hierna: „LNM”) luidt:

„[...] [Titel IX, hoofdstuk I,] bevat de bijzondere bevoegdheidsbepalingen en heeft op basis van het beginsel van voorrang van de regels in internationale overeenkomsten en het Unierecht tot doel om vastgesteld misbruik te voorkomen door nietigverklaring van bedingen tot aanwijzing van een buitenlandse rechter of van een buitenlands scheidsgerecht die zijn opgenomen in overeenkomsten inzake het gebruik van vaartuigen of in aanvullende overeenkomsten voor de scheepvaart, wanneer daarover niet apart en individueel is onderhandeld. [...]”

11      Artikel 251 van het LNM luidt, onder het opschrift „Effect van de overdracht”, als volgt:

„De overdracht van het cognossement heeft dezelfde rechtsgevolgen als de levering van de goederen die erin zijn beschreven, onverminderd de strafrechtelijke en civielrechtelijke vorderingen die kunnen worden ingesteld door degene aan wie deze goederen onrechtmatig zijn ontnomen. De verkrijger van het cognossement verwerft alle rechten en vorderingen van de overdrager met betrekking tot de goederen, met uitzondering van overeenkomsten inzake jurisdictie en arbitrage, waarvoor de instemming van de verkrijger vereist is overeenkomstig titel IX, hoofdstuk I.”

12      Artikel 468 LNM, met als opschrift „Forumkeuzebedingen en arbitragebedingen”, dat is opgenomen in titel IX, hoofdstuk I, van deze wet, bepaalt in de eerste alinea:

„Onverminderd de in Spanje geldende internationale overeenkomsten en de regels van het recht van de Unie zijn bedingen tot aanwijzing van een buitenlandse rechter of een buitenlands scheidsgerecht die zijn opgenomen in overeenkomsten inzake het gebruik van vaartuigen of in aanvullende overeenkomsten voor de scheepvaart nietig en worden zij als niet geschreven beschouwd wanneer daarover niet individueel en apart is onderhandeld.

[...]”

 Hoofdgedingen en prejudiciële vragen

 Zaak C345/22

13      Maersk Line Perú SAC, een Peruviaanse dochteronderneming van Maersk, sloot als vervoerder een overeenkomst voor het vervoer van goederen over zee onder de CFR-voorwaarden (kosten en vracht) met Aquafrost Perú (hierna: „Aquafrost”), als bevrachter, welke overeenkomst in een op 9 april 2018 afgegeven cognossement werd vastgelegd. Op de achterzijde van dit cognossement was een forumkeuzebeding opgenomen dat luidde als volgt:

„[...] Het onderhavige cognossement wordt beheerst en uitgelegd in overeenstemming met het Engelse recht en alle daaruit voortvloeiende geschillen worden beslecht door de High Court of Justice (England & Wales) [(hoogste rechterlijke instantie van Engeland en Wales, Verenigd Koninkrijk)], met uitsluiting van de bevoegdheid van de gerechten van een ander land. Bovendien kan de vervoerder naar eigen goeddunken een procedure tegen de ondernemer instellen bij een bevoegde rechter van de plaats waar hij zijn activiteit uitoefent.”

14      De betrokken goederen zijn verworven door Oversea Atlantic Fish SL (hierna: „Oversea”), die aldus derde-houder van het cognossement is geworden. Aangezien deze goederen beschadigd zijn aangekomen in de haven van bestemming, heeft Allianz, die is gesubrogeerd in de rechten van Oversea, beroep ingesteld bij de Juzgado de lo Mercantil n 3 de Pontevedra (handelsrechtbank nr. 3 Pontevedra, Spanje) en van Maersk een schadevergoeding van 67 449,71 EUR gevorderd. Deze vordering werd ingesteld vóór het einde van de overgangsperiode als bedoeld in artikel 126 van het terugtrekkingsakkoord.

15      Op grond van het in punt 13 van het onderhavige arrest genoemde forumkeuzebeding heeft Maersk de bevoegdheid van de Spaanse rechter betwist.

16      Bij beschikking van 26 mei 2020 heeft de Juzgado de lo Mercantil n 3 de Pontevedra die exceptie van onbevoegdheid afgewezen. Maersk heeft tegen deze beschikking bezwaar gemaakt bij deze rechterlijke instantie, die dit beroep bij beschikking van 2 december 2020 heeft verworpen. Bovendien heeft deze rechter bij beslissing van 7 juli 2021 het beroep van Allianz ten gronde toegewezen.

17      Maersk heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij de Audiencia Provincial de Pontevedra (rechter in tweede aanleg provincie Pontevedra, Spanje), die de verwijzende rechter is, en betwist de bevoegdheid van de Spaanse gerechten op grond dat dit forumkeuzebeding aan de derde-cognossementhouder kan worden tegengeworpen. Artikel 25 van de Brussel I bis-verordening moet immers worden toegepast, en niet artikel 251 LNM, dat in strijd is met het Unierecht.

18      De verwijzende rechter vraagt zich af of het betrokken forumkeuzebeding kan worden tegengeworpen aan de derde-cognossementhouder, ondanks het feit dat deze houder daar bij de verkrijging van het cognossement niet uitdrukkelijk, individueel en afzonderlijk mee heeft ingestemd. Uit het arrest van 18 november 2020, DelayFix (C‑519/19, EU:C:2020:933), volgt dat de Brussel I bis-verordening de wilsautonomie van de overeenkomstsluitende partijen bij de keuze van het toepasselijke gerecht versterkt ten opzichte van hetgeen het geval was onder de Brussel I-verordening.

19      Voorts volgt met name uit punt 27 van het arrest van 16 maart 1999, Castelletti (C‑159/97, EU:C:1999:142), dat er in de sector van het internationale zeevervoer een vermoeden bestaat dat de contractpartij op de hoogte is van en instemt met de forumkeuzebedingen in de vervoersovereenkomsten, aangezien het gaat om een beding dat in die sector algemeen wordt gebruikt.

20      Bovendien wijst de verwijzende rechter op het autonome karakter en de scheidbaarheid van de forumkeuzebedingen, zodat deze, wat het toepasselijke materiële recht betreft, kunnen worden onderworpen aan een andere juridische regeling dan de rest van de overeenkomst waarvan zij deel uitmaken. Een forumkeuzebeding kan dus geldig zijn, ook al is de overeenkomst zelf nietig.

21      Artikel 251 LNM verwijst voor het specifieke geval van cognossementen op het gebied van goederenvervoer, waarin een forumkeuzebeding is opgenomen en die vervolgens door een derde worden verkregen, naar artikel 468 LNM, dat bepaalt dat een dergelijk beding nietig is indien daarover niet individueel en afzonderlijk door die derde is onderhandeld.

22      Deze regeling wordt in de toelichting van de LNM gerechtvaardigd door de noodzaak om de belangen te beschermen van nationale ontvangers die houder zijn van een cognossement waarin een forumkeuzebeding is opgenomen door de oorspronkelijke partijen en die zich in een zwakke contractuele positie bevinden, met name in het geval van zeevervoersovereenkomsten onder het cognossement voor de lijnvaart. Wanneer nationale ondernemers, vervoerders en ontvangers van goederen verplicht worden om voor geringe vorderingen naar een buitenlandse rechter te stappen, kan dat er in de praktijk toe leiden dat hun rechtspositie wordt verzwakt.

23      Volgens de verwijzende rechter is het problematisch om artikel 251 LNM toe te passen teneinde eventuele leemten in het Unierecht op te vullen. Bovendien is deze bepaling in tegenspraak met de rechtspraak van het Hof die met name voortvloeit uit het arrest van 9 november 2000, Coreck (C‑387/98, EU:C:2000:606, punt 23). Aangezien naar Spaans recht forumkeuzebedingen en arbitragebedingen de partijen slechts binden indien zij het resultaat zijn van individuele en afzonderlijke onderhandelingen, is de cessie van de uit een cognossement voortvloeiende rechten immers niet volledig.

24      De verwijzende rechter vraagt zich echter af of de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling mogelijkerwijs niet van toepassing is.

25      Ten eerste is de verwijzende rechter namelijk op basis van zowel artikel 25, lid 1, van de Brussel I bis-verordening als de rechtspraak die voortvloeit uit de arresten van 3 juli 1997, Benincasa (C‑269/95, EU:C:1997:337), en 18 november 2020, DelayFix (C‑519/19, EU:C:2020:933), van oordeel dat de geldigheid van een forumkeuzebeding moet worden getoetst aan het recht van de staat waaraan dat beding de bevoegdheid toekent, zodat in casu het Engelse recht en niet artikel 468 LNM moet worden toegepast. Ten tweede dient volgens de verwijzende rechter, gesteld dat artikel 251 LNM van toepassing is op het hoofdgeding, de vorm die de instemming met een forumkeuzebeding moet aannemen te worden beheerst door het Unierecht en niet door het nationale recht, teneinde te voorkomen dat elke lidstaat in dit verband verschillende voorwaarden stelt. Ten derde betwijfelt de verwijzende rechter of artikel 251 LNM verenigbaar is met de rechtspraak die voortvloeit uit het arrest van 9 november 2000, Coreck (C‑387/98, EU:C:2000:606), aangezien op grond van die bepaling de rechten en verplichtingen met betrekking tot een forumkeuzebeding in een cognossement worden uitgesloten van de rechten en verplichtingen die aan de derde-cognossementhouder zijn overgedragen.

26      Tegen deze achtergrond heeft de Audiencia Provincial de Pontevedra de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Behelst de in artikel 25 van [de Brussel I bis-verordening] vastgestelde regeling, volgens welke de nietigheid van de overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegde rechter moet worden onderzocht overeenkomstig het recht van de lidstaat waaraan de partijen de bevoegdheid hebben toegewezen, in een situatie zoals in het hoofdgeding eveneens de geldigheid van het beding ten aanzien van een derde die geen partij is bij de overeenkomst waarin het beding is opgenomen?

2)      Indien het cognossement wordt overgedragen aan een derde voor wie de goederen bestemd zijn en die niet betrokken was bij de sluiting van de overeenkomst tussen de bevrachter en de zeevervoerder, is een bepaling zoals artikel 251 [LNM], die vereist dat met die derde ‚individueel en apart’ is onderhandeld over het forumkeuzebeding opdat het hem kan worden tegengeworpen, dan verenigbaar met artikel 25 van [de Brussel I bis-verordening] en met de rechtspraak van het Hof tot uitlegging daarvan?

3)      Is het verenigbaar met het Unierecht dat in de wetgeving van de lidstaten aanvullende voorwaarden worden gesteld voor de rechtsgeldigheid jegens derden van forumkeuzebedingen in cognossementen?

4)      Impliceert een bepaling als artikel 251 [LNM] – volgens welke de rechten en plichten slechts gedeeltelijk op de derde-houder overgaan, namelijk met uitzondering van de forumkeuzebedingen – dat er in strijd met artikel 25 van [de Brussel I bis-verordening] een aanvullende voorwaarde voor de geldigheid van deze bedingen wordt ingevoerd?”

 Zaak C346/22

27      MACS, als vervoerder, en Tunacor Fisheries Ltd, als bevrachter, hebben een overeenkomst gesloten voor het vervoer van goederen over zee onder de „CFR”‑voorwaarden (kosten en vracht), die in een op 13 april 2019 afgegeven cognossement is vastgelegd. Op de achterzijde van dit cognossement was een forumkeuzebeding opgenomen dat luidde als volgt:

„Dit cognossement wordt beheerst door het Engelse recht en alle daaruit voortvloeiende geschillen zullen worden voorgelegd aan de High Court of Justice (England & Wales).”

28      De betrokken goederen zijn dan verworven door Fortitude Fishing SL (hierna: „Fortitude”), die aldus derde-houder van het cognossement is geworden. Aangezien deze goederen beschadigd zijn aangekomen in de haven van bestemming, heeft Mapfre, die in de rechten van Fortitude is gesubrogeerd, beroep ingesteld bij de Juzgado de lo Mercantil n 3 de Pontevedra (handelsrechtbank te Pontevedra) en van MACS een schadevergoeding van 80 187,90 EUR gevorderd. Deze vordering werd ingesteld vóór het einde van de overgangsperiode als bedoeld in artikel 126 van het terugtrekkingsakkoord.

29      Op grond van het in punt 27 van het onderhavige arrest vermelde forumkeuzebeding heeft MACS de bevoegdheid van de Spaanse rechter betwist.

30      Bij beschikking van 3 mei 2021 heeft de Juzgado de lo Mercantil n 3 de Pontevedra zich onbevoegd verklaard.

31      Mapfre heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld bij de Audiencia Provincial de Pontevedra, die eveneens de verwijzende rechter in zaak C‑346/22 is, op grond dat om te beginnen de Spaanse rechterlijke instanties bevoegd waren, aangezien Fortitude geen partij was bij de tussen MACS en Tunacor Fisheries gesloten vervoersovereenkomst en zij evenmin een rol had gespeeld bij dat vervoer, en dat bovendien overeenkomstig artikel 251 dit forumkeuzebeding niet aan haar kon worden tegengeworpen.

32      MACS betwist daarentegen de bevoegdheid van de Spaanse gerechten op grond dat het forumkeuzebeding in kwestie aan de derde-cognossementhouder kan worden tegengeworpen. Artikel 25 van de Brussel I bis-verordening moet immers worden toegepast, en niet artikel 251 LNM, dat in strijd is met het Unierecht.

33      Aangezien de verwijzende rechter dezelfde twijfels heeft als in zaak C‑345/22, heeft hij de behandeling van de zaak geschorst en het Hof prejudiciële vragen gesteld die in wezen identiek zijn aan die welke in die zaak zijn gesteld.

 Zaak C347/22

34      Maersk Line Perú, als vervoerder, en Aquafrost, als bevrachter, hebben een overeenkomst voor het vervoer van goederen over zee gesloten onder de „CFR”-voorwaarden (kosten en vracht), die in een op 2 augustus 2018 afgegeven cognossement werd vastgelegd. Op de achterzijde van dit cognossement was een forumkeuzebeding opgenomen dat in dezelfde bewoordingen was opgesteld als het forumkeuzebeding dat aan de orde is in zaak C‑345/22.

35      De betrokken goederen zijn dan verworven door Oversea, die aldus derde-houder van het cognossement is geworden. Aangezien deze goederen beschadigd zijn aangekomen in de haven van bestemming, heeft Allianz, die in de rechten van Oversea is gesubrogeerd, beroep ingesteld bij de Juzgado de lo Mercantil n 3 de Pontevedra (handelsrechtbank nr. 3 te Pontevedra) en van Maersk een schadevergoeding van 106 093,65 EUR gevorderd. Deze vordering werd ingesteld vóór het einde van de overgangsperiode als bedoeld in artikel 126 van het terugtrekkingsakkoord.

36      Op grond van het in punt 34 van het onderhavige arrest genoemde forumkeuzebeding heeft Maersk de bevoegdheid van de Spaanse rechter betwist.

37      Bij beschikking van 20 oktober 2020 heeft de Juzgado de lo Mercantil n 3 de Pontevedra die exceptie van onbevoegdheid afgewezen. Maersk heeft tegen deze beschikking geen bezwaar aangetekend. Bovendien heeft deze rechter bij beslissing van 9 juli 2021 het beroep van Allianz ten gronde toegewezen.

38      Maersk heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij de Audiencia Provincial de Pontevedra, die eveneens de verwijzende rechter in zaak C‑347/22 is, waarbij zij de bevoegdheid van de Spaanse gerechten heeft betwist op grond dat dit forumkeuzebeding aan de derde-cognossementhouder kan worden tegengeworpen. Artikel 25 van de Brussel I bis-verordening moet immers worden toegepast, en niet artikel 251 LNM, dat in strijd is met het Unierecht.

39      Aangezien de verwijzende rechter dezelfde twijfels heeft als in zaak C‑345/22, heeft hij de behandeling van de zaak geschorst en het Hof prejudiciële vragen gesteld die in wezen identiek zijn aan die welke in zaak C‑345/22 zijn gesteld.

 Procedure bij het Hof

40      Bij besluit van de president van het Hof van Justitie van 15 juli 2022 zijn de zaken C‑345/22, C‑346/22 en C‑347/22 gevoegd voor de schriftelijke en de mondelinge behandeling en voor het arrest.

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Opmerkingen vooraf

41      Wat de vraag betreft of een situatie als welke aan de orde is in de hoofdgedingen binnen de werkingssfeer valt van de Brussel I bis-verordening, waarvan de verwijzende rechter om uitlegging verzoekt, moet worden opgemerkt dat, ten eerste, bij de forumkeuzebedingen waarover het in die zaken gaat de bevoegdheid om kennis te nemen van geschillen betreffende de in die zaken aan de orde zijnde zeevervoersovereenkomsten is toegekend aan een rechterlijke instantie van het Verenigd Koninkrijk en, ten tweede, het terugtrekkingsakkoord in werking is getreden op 1 februari 2020.

42      Daarbij zij aangetekend dat krachtens artikel 67, lid 1, onder a), van het terugtrekkingsakkoord de bepalingen inzake de bevoegdheid in de Brussel I bis-verordening van toepassing zijn op het Verenigd Koninkrijk en in de lidstaten in situaties waarbij het Verenigd Koninkrijk betrokken is bij rechtsvorderingen die zijn ingesteld vóór het einde van de in artikel 126 van dat akkoord bedoelde overgangsperiode (arrest van 24 november 2022, Tilman, C‑358/21, EU:C:2022:923, punt 28).

43      Bovendien is het Unierecht volgens artikel 127, leden 1 en 3, van dat akkoord gedurende deze overgangsperiode van toepassing op het Verenigd Koninkrijk en wordt dit recht uitgelegd en toegepast volgens dezelfde methoden en algemene beginselen als die welke binnen de Unie gelden.

44      Aangezien uit de verwijzingsbeslissingen blijkt dat Allianz en Mapfre hun respectieve vorderingen hebben ingesteld vóór 31 december 2020, dus vóór het einde van die overgangsperiode, moet derhalve worden vastgesteld, zoals de Spaanse regering en de Europese Commissie in hun schriftelijke opmerkingen hebben gedaan, dat, ondanks de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie, de Brussel I bis-verordening van toepassing is op de hoofdgedingen.

 De eerste vraag in elk van de gevoegde zaken

45      Met zijn eerste vraag in elk van de gevoegde zaken wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 25, lid 1, van de Brussel I bis-verordening aldus moet worden uitgelegd dat de tegenwerpbaarheid van een forumkeuzebeding aan de derde-houder van het cognossement waarin dat beding is opgenomen, wordt beheerst door het recht van de lidstaat waarvan een of meer gerechten door dat beding zijn aangewezen.

46      Indien de partijen, ongeacht hun woonplaats, een gerecht of de gerechten van een lidstaat hebben aangewezen voor de kennisneming van geschillen die naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan, is dit gerecht of zijn de gerechten van die lidstaat bevoegd, tenzij de overeenkomst krachtens het recht van die lidstaat nietig is wat haar materiële geldigheid betreft.

47      Deze bepaling preciseert dus niet of een forumkeuzebeding buiten de kring van partijen bij een overeenkomst kan worden overgedragen aan een derde die partij is bij een latere overeenkomst en geheel of gedeeltelijk in de rechten en verplichtingen van een van de partijen bij de oorspronkelijke overeenkomst treedt (arrest van 18 november 2020, DelayFix, C‑519/19, EU:C:2020:933, punt 40 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

48      Voorts blijkt uit artikel 25, lid 1, van de Brussel I bis-verordening weliswaar dat de materiële geldigheid van een forumkeuzebeding wordt beoordeeld aan de hand van het recht van de lidstaat waarvan een of meer gerechten door dat beding zijn aangewezen, maar dit neemt niet weg dat de tegenwerpbaarheid van een dergelijk beding aan een derde ten opzichte van de overeenkomst, zoals een derde-cognossementhouder, niet de materiële geldigheid van dat beding betreft, zoals de advocaat-generaal in de punten 54 tot en met 56 van zijn conclusie heeft opgemerkt, maar de gevolgen ervan, waarvan de beoordeling noodzakelijkerwijs na die van de inhoudelijke geldigheid ervan geschiedt, waarbij bij de beoordeling van de geldigheid ervan rekening moet worden gehouden met de betrekkingen tussen de oorspronkelijke partijen bij de overeenkomst.

49      Artikel 25, lid 1, van de Brussel I bis-verordening geeft dus niet aan welke gevolgen een forumkeuzebeding heeft ten aanzien van een derde, noch welk nationaal recht in dat verband van toepassing is.

50      Er zij evenwel aan herinnerd dat uit de rechtspraak van het Hof met betrekking tot artikel 17, eerste alinea, van het Executieverdrag en artikel 23, lid 1, van de Brussel I-verordening volgt dat een forumkeuzebeding in een cognossement aan een derde bij de overeenkomst kan worden tegengeworpen wanneer het geldig is verklaard in de verhouding tussen de bevrachter en de vervoerder en de derde-houder door de verkrijging van dit cognossement de bevrachter krachtens het toepasselijke nationale recht in zijn rechten en verplichtingen heeft opgevolgd. In een dergelijk geval hoeft de aangezochte rechter niet na te gaan of die derde met dat beding heeft ingestemd (arresten van 19 juni 1984, Russ, 71/83, EU:C:1984:217, punten 24 en 25, en 7 februari 2013, Refcomp, C‑543/10, EU:C:2013:62, punt 34 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

51      Het Hof heeft met betrekking tot deze bepalingen van het Executieverdrag en de Brussel I-verordening daaruit afgeleid dat enkel wanneer de derde overeenkomstig het ten gronde toepasselijke nationale recht, zoals vastgesteld volgens de regels van internationaal privaatrecht van het aangezochte gerecht, in alle rechten en verplichtingen van de oorspronkelijke contractpartij is getreden, een forumkeuzebeding waarmee die derde niet heeft ingestemd hem niettemin kan worden tegengeworpen (arresten van 9 november 2000, Coreck, C‑387/98, EU:C:2000:606, punten 24, 25 en 30, en 21 mei 2015, CDC Hydrogen Peroxide, C‑352/13, EU:C:2015:335, punt 65). Omgekeerd moet de verwijzende rechter, wanneer het toepasselijke nationale recht niet in een dergelijke vervangende verhouding voorziet, nagaan of die derde daadwerkelijk met een dergelijk beding heeft ingestemd (arrest van 7 februari 2013, Refcomp, C‑543/10, EU:C:2013:62, punt 36 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

52      Hoewel artikel 25, lid 1, van de Brussel I bis-verordening gedeeltelijk anders is geformuleerd dan artikel 17, eerste alinea, van het Executieverdrag en artikel 23, lid 1, van de Brussel I-verordening, moet niettemin worden vastgesteld, zoals de advocaat-generaal in de punten 51 tot en met 54 van zijn conclusie heeft opgemerkt en zoals in wezen blijkt uit het arrest van 24 november 2022, Tilman (C‑358/21, EU:C:2022:923, punt 34), dat de in de punten 50 en 51 van het onderhavige arrest uiteengezette rechtspraak kan worden toegepast op die bepaling van de Brussel I bis-verordening.

53      Aangezien artikel 25, lid 1, van de Brussel I bis-verordening niet langer de voorwaarde stelt dat ten minste één van de partijen woonplaats moet hebben in een lidstaat, moet enerzijds immers worden vastgesteld dat de schrapping van dit vereiste de autonomie van de wilsovereenstemming van de partijen met betrekking tot de keuze van de bevoegde rechter of gerechten versterkt, zonder dat deze schrapping enige invloed heeft op de vaststelling van de gevolgen van een forumkeuzebeding ten aanzien van een derde bij de overeenkomst. Voor zover deze bepaling thans het nationale recht aanwijst dat van toepassing is om de materiële geldigheid van een dergelijk beding te beoordelen, moet anderzijds worden geoordeeld, gelet op hetgeen volgt uit punt 48 van het onderhavige arrest, dat deze nieuwe collisieregel daarentegen niet de tegenwerpbaarheid van het betrokken beding aan een dergelijke derde regelt.

54      Mocht de verwijzende rechter in casu vaststellen dat Oversea en Fortitude, als derde-cognossementhouders, zijn gesubrogeerd in alle rechten en verplichtingen van Aquafrost respectievelijk Tunacor Fisheries, als bevrachters, en dus van oorspronkelijke partijen bij de in de hoofdgedingen aan de orde zijnde vervoersovereenkomsten, dan zou deze rechter hieruit bijgevolg overeenkomstig artikel 25, lid 1, van de Brussel I bis-verordening, zoals uitgelegd in de rechtspraak van het Hof, moeten afleiden dat de in die zaken aan de orde zijnde forumkeuzebedingen aan die derden kunnen worden tegengeworpen. Deze bepaling is daarentegen niet relevant in het kader van het onderzoek of die derden zijn gesubrogeerd in alle rechten en verplichtingen van die bevrachters, aangezien deze subrogatie wordt beheerst door het nationale recht dat van toepassing is ten gronde, zoals bepaald door de regels van internationaal privaatrecht van de lidstaat van de verwijzende rechter.

55      Gelet op een en ander dient op de eerste vraag in elk van de gevoegde zaken te worden geantwoord dat artikel 25, lid 1, van de Brussel I bis-verordening aldus moet worden uitgelegd dat de tegenwerpbaarheid van een forumkeuzebeding aan de derde-houder van het cognossement waarin dat beding is opgenomen, niet wordt beheerst door het recht van de lidstaat waarvan een of meer gerechten door dat beding zijn aangewezen. Dat beding kan aan die derde worden tegengeworpen indien hij door de verkrijging van dit cognossement in alle rechten en verplichtingen van een van de oorspronkelijke partijen bij de overeenkomst is gesubrogeerd, hetgeen moet worden beoordeeld op basis van het nationale recht dat van toepassing is ten gronde, zoals bepaald volgens de regels van internationaal privaatrecht van de lidstaat van het aangezochte gerecht.

 De tweede tot en met de vierde vraag in elk van de gevoegde zaken

56      Met zijn tweede tot en met vierde vraag in elk van de gevoegde zaken, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 25, lid 1, van de Brussel I bis-verordening aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan een derde ten aanzien van een overeenkomst voor het vervoer van goederen die is gesloten tussen een vervoerder en een bevrachter, welke derde het cognossement verkrijgt waarin die overeenkomst is vastgelegd en aldus derde-houder van dat cognossement wordt, wordt gesubrogeerd in alle rechten en verplichtingen van die bevrachter, met uitzondering van die welke voortvloeien uit een forumkeuzebeding dat in dat cognossement is opgenomen, waarbij dat beding enkel aan die derde kan worden tegengeworpen indien hij daarover individueel en afzonderlijk heeft onderhandeld.

57      Gelet op hetgeen blijkt uit de punten 50 tot en met 52 en 55 van het onderhavige arrest moet artikel 25, lid 1, van de Brussel I bis-verordening aldus worden uitgelegd dat een in een cognossement opgenomen forumkeuzebeding aan de derde-cognossementhouder kan worden tegengeworpen wanneer ten eerste de geldigheid ervan is erkend in de verhouding tussen de bevrachter en de vervoerder die de vervoersovereenkomst hebben gesloten die is geconsigneerd in dat cognossement en ten tweede deze derde krachtens het toepasselijke nationale recht, zoals bepaald volgens de regels van internationaal privaatrecht van de lidstaat van het aangezochte gerecht, door de verkrijging van dat cognossement gesubrogeerd wordt in alle rechten en verplichtingen van een van die oorspronkelijke partijen bij de overeenkomst.

58      In de onderhavige zaak heeft de verwijzende rechter geen informatie verstrekt die de geldigheid van de in de hoofdgedingen aan de orde zijnde forumkeuzebedingen in twijfel kan trekken. Bijgevolg zal die rechter moeten nagaan of volgens het toepasselijke nationale recht elk van de derde-houders van cognossementen die in die zaken aan de orde zijn, in alle rechten en verplichtingen van de betrokken bevrachters is gesubrogeerd. Indien dat het geval is, hoeft niet te worden nagegaan of elk van deze derden daadwerkelijk met die bedingen heeft ingestemd.

59      Zoals uit de verwijzingsbeslissingen blijkt, lijkt de verwijzende rechter in dit verband van oordeel te zijn dat het Spaanse recht het toepasselijke nationale recht is. Artikel 251 LNM, gelezen in samenhang met artikel 468 van deze wet, bepaalt echter in wezen dat de verkrijger van het cognossement alle rechten en aandelen van de overdrager ten aanzien van de goederen verwerft, met uitzondering van forumkeuzebedingen, waarvoor de instemming van de verkrijger vereist is. Deze bedingen zijn nietig en worden geacht niet geschreven te zijn indien daarover niet individueel en afzonderlijk is onderhandeld.

60      Bijgevolg moet met de Commissie in haar schriftelijke opmerkingen en de advocaat-generaal in punt 61 van zijn conclusie worden vastgesteld dat een dergelijke nationale regeling tot gevolg heeft dat artikel 25, lid 1, van de Brussel I bis-verordening, zoals uitgelegd in de rechtspraak van het Hof, wordt omzeild en dat zij dus in strijd is met laatstgenoemde bepaling.

61      Volgens de door de verwijzende rechter verstrekte informatie legt artikel 251 LNM, gelezen in samenhang met artikel 468 van deze wet, de betrokken nationale rechterlijke instanties immers de verplichting op om na te gaan of een derde heeft ingestemd met een forumkeuzebeding in het cognossement dat hij verkrijgt, ook al treedt hij in alle rechten en verplichtingen van de bevrachter die de overeenkomst heeft gesloten die is geconsigneerd in dit cognossement.

62      Bovendien moet worden opgemerkt dat deze nationale regeling in strijd is met de rechtspraak die voortvloeit uit het arrest van 9 november 2000, Coreck (C‑387/98, EU:C:2000:606, punt 25), voor zover zij tot gevolg heeft dat aan de derde-cognossementhouder meer rechten worden toegekend dan de bevrachter die hij is opgevolgd, aangezien deze derde ervoor kan kiezen niet gebonden te zijn door de forumkeuze die werd overeengekomen tussen de oorspronkelijke partijen bij de overeenkomst.

63      In dit verband zij eraan herinnerd dat, om de doeltreffendheid van alle Unierechtelijke bepalingen te waarborgen, het voorrangsbeginsel met name de nationale rechterlijke instanties verplicht om hun nationale recht zo veel mogelijk in overeenstemming met het Unierecht uit te leggen (arrest van 8 maart 2022, Bezirkshauptmannschaft Hartberg-Fürstenfeld (Rechtstreekse werking), C‑205/20, EU:C:2022:168, punt 35 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

64      De verplichting van conforme uitlegging van het nationale recht kent echter bepaalde beperkingen en kan inzonderheid niet dienen als grondslag voor een uitlegging contra legem van het nationale recht (arrest van 8 maart 2022, Bezirkshauptmannschaft Hartberg-Fürstenfeld (Rechtstreekse werking), C‑205/20, EU:C:2022:168, punt 36 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

65      Tevens zij eraan herinnerd dat het voorrangsbeginsel de nationale rechter die in het kader van zijn bevoegdheid belast is met de toepassing van de bepalingen van het Unierecht, de verplichting oplegt om, wanneer de nationale regelgeving niet in overeenstemming met de vereisten van het Unierecht kan worden uitgelegd, de volle werking van de vereisten van dat recht in het bij hem aanhangige geding te verzekeren door zo nodig op eigen gezag elke, zelfs latere, nationale regeling of praktijk buiten toepassing te laten die in strijd is met een bepaling van het Unierecht met rechtstreekse werking, zonder dat hij de voorafgaande opheffing van die nationale regeling of praktijk via de wetgeving of enige andere constitutionele procedure hoeft te vragen of af te wachten (zie in die zin arresten van 21 januari 2021, Whiteland Import Export, C‑308/19, EU:C:2021:47,punt 31, en 8 maart 2022, Bezirkshauptmannschaft Hartberg-Fürstenfeld (Rechtstreekse werking), C‑205/20, EU:C:2022:168, punten 37 en 57).

66      In casu verwijst artikel 251 LNM naar de bepalingen van titel IX, hoofdstuk I, van deze wet met betrekking tot het vereiste van toestemming van de verkrijger van een cognossement voor de in dat cognossement opgenomen forumkeuzebedingen. Artikel 468 LNM, dat deel uitmaakt van dit hoofdstuk I, bepaalt dat „[o]nverminderd [...] de regels van het recht van de Unie zijn bedingen tot aanwijzing van een buitenlandse rechter of een buitenlands scheidsgerecht die zijn opgenomen in overeenkomsten inzake het gebruik van vaartuigen of in aanvullende overeenkomsten voor de scheepvaart nietig en worden zij als niet geschreven beschouwd wanneer daarover niet individueel en apart is onderhandeld”.

67      Bijgevolg staat het aan de verwijzende rechter om na te gaan of artikel 251 LNM, gelezen in samenhang met artikel 468 van deze wet, aldus kan worden uitgelegd dat de daarin neergelegde regel dat de verkrijger van het cognossement alle rechten en vorderingen van de vervreemder ten aanzien van goederen verwerft, met uitzondering van forumkeuzebedingen en arbitragebedingen indien daarover niet individueel en afzonderlijk door deze verkrijger is onderhandeld, slechts van toepassing is op een situatie indien deze niet binnen de werkingssfeer van artikel 25, lid 1, van de Brussel I bis-verordening valt. Mocht deze rechter vaststellen dat dit niet het geval is, dan moet hij die nationale regel buiten toepassing laten in de hoofdgedingen, voor zover deze in strijd is met die rechtstreeks toepasselijke bepaling van Unierecht.

68      Gelet op een en ander dient op de tweede tot en met de vierde vraag in elk van de gevoegde zaken te worden geantwoord dat artikel 25, lid 1, van de Brussel I bis-verordening aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan een derde ten aanzien van een overeenkomst voor het vervoer van goederen die is gesloten tussen een vervoerder en een bevrachter, welke derde het cognossement verkrijgt waarin die overeenkomst is vastgelegd en aldus derde-houder van dat cognossement wordt, wordt gesubrogeerd in alle rechten en verplichtingen van die bevrachter, met uitzondering van die welke voortvloeien uit een forumkeuzebeding dat in dat cognossement is opgenomen, waarbij dat beding enkel aan die derde kan worden tegengeworpen indien hij daarover individueel en afzonderlijk heeft onderhandeld.

 Kosten

69      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Zesde kamer) verklaart voor recht:

1)      Artikel 25, lid 1, van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken

moet aldus worden uitgelegd dat

de tegenwerpbaarheid van een forumkeuzebeding aan de derde-houder van het cognossement waarin dat beding is opgenomen, niet wordt beheerst door het recht van de lidstaat waarvan een of meer gerechten door dat beding zijn aangewezen. Dat beding kan aan die derde worden tegengeworpen indien hij door de verkrijging van dit cognossement in alle rechten en verplichtingen van een van de oorspronkelijke partijen bij de overeenkomst is gesubrogeerd, hetgeen moet worden beoordeeld op basis van het nationale recht dat van toepassing is ten gronde, zoals bepaald volgens de regels van internationaal privaatrecht van de lidstaat van het aangezochte gerecht.

2)      Artikel 25, lid 1, van verordening nr. 1215/2012

moet aldus worden uitgelegd dat

het zich verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan een derde ten aanzien van een overeenkomst voor het vervoer van goederen die is gesloten tussen een vervoerder en een bevrachter, welke derde het cognossement verkrijgt waarin die overeenkomst is vastgelegd en aldus derde-houder van dat cognossement wordt, wordt gesubrogeerd in alle rechten en verplichtingen van die bevrachter, met uitzondering van die welke voortvloeien uit een forumkeuzebeding dat in dat cognossement is opgenomen, waarbij dat beding enkel aan die derde kan worden tegengeworpen indien hij daarover individueel en afzonderlijk heeft onderhandeld.

ondertekeningen


*      Procestaal: Spaans.