Language of document : ECLI:EU:F:2008:81

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE (voltallige zitting)

24 juni 2008 (*)

„Ambtenarenrecht – Personeel van ECB – Bezoldiging – Raadpleging van personeelscomité van ECB – Berekeningsmethode van jaarlijkse salarisaanpassing – Uitvoering van arrest van gemeenschapsrechter – Terugwerkende kracht ”

In zaak F‑15/05,

betreffende een beroep krachtens artikel 36.2 van het Protocol betreffende de statuten van het Europees Stelsel van Centrale Banken en van de Europese Centrale Bank, gehecht aan het EG-Verdrag,

Carlos Andres, personeelslid van de Europese Centrale Bank, wonende te Frankfurt am Main (Duitsland), en 8 andere verzoekers wier namen zijn opgenomen in de bijlage, vertegenwoordigd door G. Vandersanden en L. Levi, advocaten,

verzoekers,

tegen

Europese Centrale Bank (ECB), vertegenwoordigd door C. Zilioli en K. Sugar als gemachtigden, bijgestaan door B. Wägenbaur, advocaat,

verweerster,

wijst

HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN (voltallige zitting),

samengesteld als volgt: P. Mahoney, president, H. Kreppel (rapporteur) en S. Van Raepenbusch, kamerpresidenten, I. Boruta, H. Kanninen, H. Tagaras en S. Gervasoni, rechters,

griffier: W. Hakenberg,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 22 mei 2007,

het navolgende

Arrest

1        Bij verzoekschrift, binnengekomen ter griffie van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen bij fax van 21 maart 2005 (het origineel is op 23 maart daaraanvolgend neergelegd), hebben verzoekers het onderhavige beroep ingesteld, strekkende tot, enerzijds, nietigverklaring van hun salarisafrekeningen over de maand juli 2004, voor zover deze een salarisverhoging bevatten welke is vastgesteld volgens een methode van jaarlijkse aanpassing van de bezoldigingen die onwettig zou zijn en deze verhoging geen terugwerkende kracht heeft voor de jaren 2001, 2002 en 2003, alsmede, anderzijds, tot toekenning van schadevergoeding.

 Toepasselijke bepalingen

2        Artikel 36 van het Protocol betreffende de statuten van het Europees Stelsel van Centrale Banken en van de Europese Centrale Bank (ECB), gehecht aan het EG-Verdrag (hierna: „ESCB-statuten”), bevat de volgende bepalingen:

„Personeel

36.1. De Raad van bestuur stelt op voorstel van de [d]irectie de arbeidsvoorwaarden van het personeel van de ECB vast.

36.2. Het Hof van Justitie [van de Europese Gemeenschappen] is, binnen de grenzen en onder de voorwaarden die zijn vastgesteld in de arbeidsvoorwaarden, bevoegd ter zake van geschillen tussen de ECB en haar personeelsleden.”

3        Op basis van artikel 36.1 van de ESCB-statuten heeft de raad van bestuur van de ECB op 9 juni 1998 de arbeidsvoorwaarden voor het personeel van de ECB vastgesteld (besluit van de ECB van 9 juni 1998 inzake de goedkeuring van de arbeidsvoorwaarden voor het personeel van de ECB, zoals gewijzigd op 31 maart 1999, PB L 125, blz. 32, en op 5 juli 2001, PB L 201, blz. 25; hierna: „arbeidsvoorwaarden”).

4        Artikel 42 van de arbeidsvoorwaarden preciseert artikel 36.2 van de ESCB-statuten:

„Na uitputting van alle beschikbare interne procedures is het Hof van Justitie [...] bevoegd om uitspraak te doen in elk geschil tussen de ECB en een personeelslid of gewezen personeelslid op wie de onderhavige arbeidsvoorwaarden van toepassing zijn.

Deze bevoegdheid is beperkt tot een toetsing van de wettigheid van de maatregel of het besluit, behalve indien het geschil van geldelijke aard is, in welk geval het Hof van Justitie over volledige rechtsmacht beschikt.”

5        Met betrekking tot de arbeidsverhouding bepaalt artikel 9 van de arbeidsvoorwaarden onder meer:

„a)      De arbeidsverhouding tussen de ECB en haar personeelsleden wordt geregeld door in overeenstemming met de onderhavige arbeidsvoorwaarden gesloten arbeidsovereenkomsten. De personeelsverordeningen en ‑regelingen [van de ECB] die door de directie worden vastgesteld, preciseren de modaliteiten van deze arbeidsvoorwaarden.

[...]

c)      De arbeidsvoorwaarden worden niet door enig specifiek nationaal recht beheerst. De ECB past toe: i) de algemene rechtsbeginselen die de lidstaten gemeen hebben, ii) de algemene beginselen van gemeenschapsrecht (EG), iii) de regels in de aan de lidstaten gerichte verordeningen en richtlijnen (EG) betreffende sociaal beleid. Telkens wanneer dit noodzakelijk is, worden die rechtsnormen door de ECB toegepast. Er zal naar behoren rekening worden gehouden met de aanbevelingen (EG) op het gebied van het sociaal beleid. Voor de uitlegging van de in de onderhavige arbeidsvoorwaarden opgenomen rechten en verplichtingen houdt de ECB naar behoren rekening met de in de verordeningen, voorschriften en rechtspraak neergelegde beginselen die van toepassing zijn op het personeel van de gemeenschapsinstellingen.”

6        Met betrekking tot de salarisaanpassingen bepaalt artikel 13 van de arbeidsvoorwaarden:

„Op voorstel van de directie stelt de raad van bestuur de algemene salarisaanpassingen vast die elk jaar per 1 juli van kracht worden.”

7        Ten aanzien van de vertegenwoordiging van het personeel bepalen de artikelen 45 en 46 van de arbeidsvoorwaarden, die zijn opgenomen in het negende deel, „Vertegenwoordiging van het personeel”:

„45.      Een personeelscomité, waarvan de leden bij geheime stemming worden verkozen, behartigt de algemene belangen van alle personeelsleden op het gebied van arbeidsovereenkomsten, op het personeel toepasselijke regelingen en bezoldigingen, arbeidsvoorwaarden, werk‑, gezondheids‑ en veiligheidsomstandigheden bij de ECB, sociale zekerheid en pensioenstelsels.

46.      Het personeelscomité wordt geraadpleegd voorafgaand aan elke wijziging van deze arbeidsvoorwaarden, de op het personeel toepasselijke regels of met betrekking tot alle hiermee verband houdende vragen, zoals genoemd in artikel 45 hierboven.”

8        De bepalingen van artikel 46 van de arbeidsvoorwaarden worden gepreciseerd door de personeelsverordeningen en ‑regelingen van de ECB („European Central Bank Staff Rules”), waarin onder meer de modaliteiten zijn vastgelegd voor de overlegprocedure tussen de ECB en het personeelscomité (artikel 9.2).

9        Op 17 juni 2003 is een memorandum van overeenstemming betreffende de relaties tussen het dagelijks bestuur van de ECB en het personeelscomité („Memorandum of Understanding on Relations between Executive Board and the Staff Committee of the ECB”; hierna: „memorandum van overeenstemming”) ondertekend waarin de context en de te volgen procedures nader worden bepaald.

10      In de preambule ervan valt te lezen dat „gepoogd moet worden om zo spoedig mogelijk elke relevante informatie te verstrekken en om een dialoog op gang te brengen, voor zover er geen doorslaggevende redenen bestaan om dit niet te doen” („efforts shall be made to provide all relevant information and to initiate a dialogue at the earliest possible time in so far as there are no overriding reasons for not doing so”).

11      Artikel 6 van het memorandum van overeenstemming geeft de voorwaarden voor een verzoek om overleg:

„Wanneer de president of zijn waarnemer een overlegprocedure begint, legt hij het personeelscomité een schriftelijk verzoek om overleg voor vergezeld van de volledige informatie, dat wil zeggen de informatie op grond waarvan het personeelscomité kennis kan nemen van de kwestie waarover overleg wordt gevraagd en deze kan onderzoeken, voor zover er geen doorslaggevende redenen bestaan om dit niet te doen. [...]”

12      Artikel 15 van het memorandum van overeenstemming voorziet in een vereenvoudigde procedure:

„Om door één van hen te rechtvaardigen redenen kunnen partijen bij het overleg het eens worden over een procedure om het aantal gedachtewisselingen over een specifieke kwestie te verminderen. In dat geval stellen partijen gezamenlijk een ad‑hocplanning op.”

13      De directie van de ECB heeft op basis van artikel 13 van de arbeidsvoorwaarden een methode ontwikkeld voor de doorvoering van de algemene salarisaanpassingen („General Salary Adjustment – GSA”; hierna: „berekeningsmethode”). Deze is in beginsel gebaseerd op een specifieke beoordeling van de salarisaanpassingen in de organisaties waaruit het personeel van de ECB met name wordt aangeworven, zoals de nationale centrale banken (hierna: „referentieorganisaties”), zodat de salarissen van het personeel van de ECB op hun bezoldigingsniveau blijven. Voor de jaren 1999-2001 heeft de raad van bestuur van de ECB op 20 juni 1999 de berekeningsmethode vastgesteld (hierna: „GSA 1999/2001”). Daarna is deze versie voor de jaren 2002-2004 door de raad van bestuur gewijzigd (hierna: „GSA 2002/2004”).

14      Volgens de GSA 1999/2001 wordt een verband gelegd tussen de salarisaanpassing van personeelsleden van elke referentieorganisatie (in percentages) en het aantal personeelsleden van die organisatie, en wel volgens de volgende beginselen:

„–      [d]e algemene jaarlijkse salarisaanpassing [zal worden] gebaseerd op de gemiddelde ontwikkeling van de nominale salarissen in vijftien [nationale centrale banken en in de Bank voor Internationale Betalingen (BIB)], als ‚centrale bank’ van de centrale banken;

–      [er zal] rekening worden gehouden met de jaarlijkse aanpassingen in de referentieorganisaties voor het lopende kalenderjaar;

–      [d]e ontwikkelingen van het nominale salaris zullen worden gewogen[; d]e weging zal afhankelijk zijn van het aantal personeelsleden dat in elke referentieorganisatie is tewerkgesteld;

–      [...]”

15      Er werd door de GSA 1999/2001 dus geen enkel verschil gemaakt tussen de verschillende referentieorganisaties en er was geen enkele mogelijkheid van correctie voorzien.

16      Ofschoon de GSA 2002/2004 dezelfde beginselen volgen, houden zij rekening met twee groepen referentieorganisaties, waarbij elke groep voor 50 % meeweegt voor de berekening van de jaarlijkse aanpassing:

„–      [D]e algemene jaarlijkse salarisaanpassing zal worden gebaseerd op de gemiddelde ontwikkeling van de nominale salarissen in de volgende instellingen:

–        1.      [d]e vijftien [nationale centrale banken] en de BIB;

–        2.      [d]e instellingen en organen van de Europese Gemeenschappen (te weten de Commissie [van de] Europese [Gemeenschappen] en haar agentschappen, de Raad van de Europese Unie, het [Europees] Parlement, het Hof van Justitie, de Rekenkamer [van de Europese Gemeenschappen], het [Europees] Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio’s [van de Europese Unie]);

[d]e ‚gecoördineerde organisaties’ (te weten de [Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO)], de Organisatie voor economische samenwerking en ontwikkeling (OESO)], het Europees Ruimteagentschap, het Europees Centrum voor weervoorspellingen op middellange termijn, de Raad van Europa, de West-Europese Unie);

         [d]e Europese Investeringsbank.

–        [D]e ontwikkelingen van de nominale salarissen zullen worden gewogen op basis van het aantal personeelsleden dat in elk van de referentieorganisaties is tewerkgesteld;

–        elke referentiegroep (punten 1 en 2 hierboven) zal voor 50 % meetellen.”

17      Bovendien voorzien de GSA 2002/2004 in een systeem van correctie van de aanpassingen aan de hand van gegevens die later beschikbaar worden:

„Er zal rekening worden gehouden met de jaarlijkse aanpassingen (wanneer deze beschikbaar zijn) in de referentieorganisaties voor het lopende kalenderjaar. Wanneer de aanpassingen voor het lopende jaar niet beschikbaar zijn, worden de gegevens van het voorgaande jaar gebruikt en zal, onder voorbehoud van de beschikbaarheid van de gegevens, het verschil tussen de beschikbare en de reële gegevens in het volgende jaar worden gecorrigeerd.”

18      Besluit ECB/2004/3 van 4 maart 2004 inzake de toegang van het publiek tot documenten van de ECB (PB L 80, blz. 42), waarvan artikel 2, lid 1, bepaalt dat iedere burger van de Unie „recht van toegang [heeft] tot documenten van de ECB, onder de in dit besluit vastgelegde voorwaarden en beperkingen”, bepaalt in artikel 4, lid 1, dat de ECB de toegang tot een document weigert wanneer openbaarmaking ervan zou leiden tot ondermijning van de bescherming van het openbaar belang, de persoonlijke levenssfeer en de integriteit van het individu, en de vertrouwelijkheid van informatie die als zodanig beschermd wordt op grond van gemeenschapsrecht. Met betrekking tot die uitzondering bepaalt artikel 4, lid 4, van het besluit:

„Wanneer het gaat om documenten van derden, raadpleegt de ECB de betrokken derde om te beoordelen of een van de uitzonderingen in dit artikel van toepassing is, tenzij duidelijk is dat het document wel of niet openbaar moet worden gemaakt.”

 Feiten

19      Verzoekers hebben met de ECB arbeidsovereenkomsten gesloten, waarin onder meer wordt bepaald dat de arbeidsvoorwaarden en de wijzigingen ervan integrerend deel van die overeenkomsten uitmaken.

20      Bij arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 20 november 2003, Cerafogli en Poloni/ECB, T‑63/02, Jurispr. blz. II‑4929, zijn de besluiten, vervat in de salarisafrekeningen over de maand juli 2001 die op 13 juli 2001 aan de twee verzoekers, personeelsleden van de ECB, waren toegezonden, nietig verklaard, voor zover de ECB vóór de salarisaanpassing voor het jaar 2001 niet het personeelscomité had geraadpleegd.

21      Op 16 december 2003 heeft de ECB aan alle personeelsleden een memorandum gezonden, waarbij zij bekendmaakte dat zij na het arrest van het Gerecht van eerste aanleg het personeelscomité wilde raadplegen over de uitvoering van de berekeningsmethode voor de jaren 2001, 2002 en 2003. In dit memorandum werd met name gezegd:

„De administratie zal thans het personeelscomité raadplegen over de uitvoering van de methode voor de jaren 2001, 2002 en 2003. Zij wijst er in dit verband echter op dat niets in het arrest van het Gerecht [van eerste aanleg] erop wijst dat in het kader van de raadpleging de berekeningen voor één van die jaren gewijzigd moeten worden.”

22      Bij nota van 9 januari 2004 heeft de ECB de overlegprocedure gestart door het personeelscomité de lijsten met gegevens ter beschikking te stellen die de referentieorganisaties voor de jaren 2001, 2002 en 2003 hadden verstrekt.

23      Het personeelscomité heeft op 25 maart 2004 geantwoord. Het had een aantal vragen over de door de ECB overgelegde gegevens en vroeg om de toepassing met terugwerkende kracht van de uitkomst van de eindberekening van de salarisaanpassing van de personeelsleden van de ECB voor de jaren 2001, 2002 en 2003, met name op basis van afwijkingen die het personeelscomité had opgemerkt tussen de op 9 januari 2004 door de ECB verstrekte gegevens en de gegevens van diezelfde aard die het personeelscomité van de personeelscomités van de referentieorganisaties had gekregen. Rekening houdend met een en ander wilde het personeelscomité een salarisaanpassing naar boven.

24      Vervolgens vond een reeks „technische” en „ad hoc”-bijeenkomsten plaats tussen het personeelscomité en de vertegenwoordigers van de ECB. Meer bepaald vond op 30 maart 2004 een technische bijeenkomst plaats tijdens welke vertegenwoordigers van het personeelscomité (waaronder Cerafogli) kopieën hebben overgelegd van alle documenten die het personeelscomité voor de voorafgaande jaren had ontvangen van de personeelscomités van de referentieorganisaties. De salarisaanpassing voor de jaren 2001-2003 werd eveneens besproken tijdens een technische bijeenkomst op 11 mei 2004. Een vertegenwoordiger van de ECB, Kelly, heeft cijfers gegevens over een aantal nationale centrale banken en uiteengezet dat het nodig was om de verdeling daarvan over elk van de jaren 2001, 2002 en 2003 te bespreken, waarbij hij preciseerde dat een aanpassing waarschijnlijk zou zijn indien uit die cijfers een verschil bleek. Op de vraag van vertegenwoordigers van het personeelscomité (waaronder verzoeker Seigneur) over een aanpassing met terugwerkende kracht, heeft de vertegenwoordiger van de ECB gezegd er de voorkeur aan te geven dat de aanpassing in 2004 van kracht wordt. Andere ad‑hocbijeenkomsten over de salarisaanpassing vonden plaats op 1 juni 2004, in aanwezigheid van de vertegenwoordiger van de ECB, Kelly, van de woordvoerder van het personeelscomité, Van de Velde, en van één van de adjunct-woordvoerders van dat comité, Van der Ark, alsmede op 9 juni 2004, in aanwezigheid van twee vertegenwoordigers van de ECB, Van Baak en Kelly, en van de twee leden van het personeelscomité die aanwezig waren op de bijeenkomst van 1 juni 2004. Over de aard, de deelneming en de inhoud van de bijeenkomsten van 1 en 9 juni 2004 alsmede van andere bijeenkomsten bestaat op een aantal punten geen overeenstemming.

25      Bij nota van 3 juni 2004 heeft het personeelscomité zijn wens kenbaar gemaakt dat de vermoedelijke uitkomst van de salarisaanpassing als gevolg van de overlegprocedure voor de jaren 2001-2003 op hetzelfde tijdstip van kracht zou worden als de aanpassing die voor het jaar 2004 moest plaatsvinden (namelijk vanaf 1 juli 2003, zoals voorzien in artikel 13 van de arbeidsvoorwaarden).

26      De voorbereiding en het verloop van de bijeenkomst van 14 juni 2004 worden door partijen eveneens op verschillende wijze omschreven. Verzoekers stellen dat het personeelscomité pas tijdens de bijeenkomst een aantal belangrijke statistische gegevens heeft ontvangen, terwijl de leden van het personeelscomité op geen enkel moment van de bij de nota van 9 januari 2004 gestarte overlegprocedure toegang hebben gehad tot alle stukken waarbij de referentieorganisaties de percentages van de salarisverhoging en de gebruikte aantallen personen hebben meegedeeld (hierna: „brongegevens”). De ECB stelt daarentegen dat zij al op vrijdag 11 juni 2004 alle betrokken statistische gegevens heeft overgelegd en de woordvoerder van het personeelscomité, Van de Velde, en één van zijn adjuncten, Van der Ark, de brongegevens heeft getoond op een datum die zij niet kon preciseren. De stelling dat het personeelscomité de ECB had voorgesteld dat zijn woordvoerder en een van zijn adjuncten toegang zouden krijgen tot de brongegevens, wordt bevestigd door een e-mail van de adjunct-woordvoerder, Van der Ark, van 1 juni 2004. Dat die toegang daadwerkelijk is verleend wordt bovendien bevestigd door een schriftelijke verklaring van 13 juni 2005, die onder meer is ondertekend door de twee betrokken vertegenwoordigers van het personeelscomité.

27      Het personeelscomité, vertegenwoordigd door zijn woordvoerder en een van zijn adjunct-woordvoerders, heeft de directeur-generaal van het directoraat-generaal (DG) „Administratie” op 14 juni 2004 een schrijven gezonden waarin het uiteenzet:

„Het personeelscomité heeft onlangs van de directie personeelszaken de gecorrigeerde cijfers voor de algemene salarisaanpassing 2001[/]2003 ontvangen.

Wij hadden gehoopt om het overleg over de algemene salarisaanpassing 2001[/]2003 op tijd te kunnen afsluiten voor de berekening van de algemene salarisaanpassing voor het jaar 2004. Ofschoon wijzelf onze uitkomsten op 25 maart hebben meegedeeld, hebben wij pas onlangs van de directie personeelszaken een tabel van de gecorrigeerde cijfers ontvangen. Wij hebben een ontmoeting gehad met de betrokken leden van de directie personeelszaken teneinde die cijfers te begrijpen en te verhelderen. Er bestaat nog onenigheid over een klein aantal nog niet verklaarbare afwijkingen ten aanzien van België (2001), de [Deutsche] Bundesbank (2001 en 2002) en de Commissie [...] (2002). Sinds onze brief van 25 maart 2004 zijn nieuwe gegevens beschikbaar geworden voor Ierland en de EIB. De aanvullende informatie die door onze collega’s van de Banca d’Italia is verstrekt, bevat gegevens die geen verband houden met de algemene salarisaanpassing.

Deze afwijkingen kunnen niet worden opgelost door vooruit te lopen op het tijdschema dat voor de bevestiging van de aanpassing voor 2004 door de directie is voorgesteld. De directie personeelszaken heeft echter reeds bevestigd dat uit de aan haar overgelegde gecorrigeerde gegevens een cumulatief effect van 0,9 % voor het jaar 2001[/]2003 blijkt, dat bij de berekening voor het jaar 2004 al voor 0,6 % is opgenomen.

Gelet op het feit dat de nog steeds bestaande afwijking bij bevestiging ervan neerkomt op een kleine verhoging van het eindresultaat, stellen wij voor dat het door beide partijen reeds goedgekeurde verschil van 0,3 % (0,9 % – 0,6 %) wordt toegevoegd aan de uitkomst van de algemene salarisaanpassing voor 2004, en dat elke nog bestaande afwijking wordt gecompenseerd in 2005, wanneer de definitieve cijfers door de beide partijen zullen zijn bevestigd.”

28      Op 15 juni 2004, dat wil zeggen de volgende dag, heeft de directie van de ECB het voorstel van haar president voor een verhoging van 3,5 %, namelijk 3,2 % voor het jaar 2004 en een aanvullende en eenmalige aanpassing van 0,3 % voor de periode van 2001 tot 2003, goedgekeurd en besloten dit voorstel voor vaststelling aan de raad van bestuur voor te leggen. In het percentage van 3,2 % was 0,6 % opgenomen voor de in 2003 ontbrekende gegevens, die echter in 2004 beschikbaar zijn geworden.

29      Op 15 juni 2004 heeft het personeel van de ECB eveneens een nieuw personeelscomité gekozen.

30      In een aan de vice-president van de ECB gericht schrijven van 25 juni 2004 heeft het nieuwe personeelscomité zich op het standpunt gesteld dat de overlegprocedure voor de jaren 2001-2003 niet met de brief van 14 juni 2004 was afgesloten. Het verzocht derhalve om antwoord op de brief van het oude personeelscomité van 25 maart 2004, teneinde een overlegprocedure te volgen overeenkomstig het memorandum van overeenstemming, met inbegrip van een tweede overlegfase.

31      Tijdens de vergadering van 1 juli 2004 heeft de raad van bestuur het voorstel van de directie van 15 juni 2004 aangenomen.

32      Bij nota van 1 juli 2004 heeft de directeur van de directie personeelszaken van het DG „Administratie” alle personeelsleden ervan op de hoogte gesteld dat de raad van bestuur had besloten om met ingang van 1 juli 2004 de salarissen te verhogen met 3,5 %.

33      Bij schrijven van 7 juli 2004 heeft de directeur van de directie personeelszaken van het DG „Administratie” het nieuwe personeelscomité ter zake van de salarisaanpassing voor de jaren 2001 tot en met 2003 geantwoord als volgt:

–        hij verwees naar de brieven van 9 januari 2004 (waarbij de overlegprocedure was gestart) en die van het personeelscomité van 14 en 25 juni 2004;

–        hij beklemtoonde dat „[d]e verstrekte informatie [...] was geverifieerd en bevestigde dat er gedurende de betrokken periode een niet-ontvangen percentage van 0,3 % bestond, omdat een aantal referentieorganisaties verkeerde gegevens had meegedeeld[; d]erhalve h[ad] de raad van bestuur besloten om bij wijze van uitzondering nog eens 0,3 % toe te voegen aan het percentage van de algemene salarisverhoging van 2004, hetgeen heeft geleid tot een totale verhoging van 3,5 % met ingang van 1 juli 2004”;

–        hij bevestigde dat de overlegprocedure voortduurde („dit gesprek is nog niet beëindigd”), maar met gevolg voor de volgende aanpassingsronde („[o]fschoon het geen twijfel lijdt dat elk nog bestaand verschil bij de volgende aanpassing zal worden gecompenseerd, stel ik u met het oog op een bespoediging voor, uw commentaar kenbaar te maken binnen 20 werkdagen na de ontvangst van deze brief”).

34      De salarisafrekeningen met de verhoging van 0,3 % voor de jaren 2001 tot en met 2003 en die van 3,2 % voor het jaar 2004 zijn verzoekers midden juli 2004 toegezonden.

35      Op 4 augustus 2004 heeft het personeelscomité de brief van de ECB van 7 juli 2004 beantwoord. Zich ten dele baserend op andere gegevens dan door het oude personeelscomité waren meegedeeld stelde het nieuwe personeelscomité dat het niet kon begrijpen hoe het getal van 0,3 % was verkregen. De aldus door het nieuwe personeelscomité vastgestelde verschillen waren zijns inziens waarschijnlijk te wijten aan „een onjuiste uitlegging van de gegevens door [het oude personeelscomité] en de administratie”.

36      In antwoord op de nota van het personeelscomité van 4 augustus 2004 heeft de directeur van de directie personeelszaken van het DG „Administratie” bij nota van 23 september 2004 informatie en preciseringen gegeven over de drie elementen die, volgens het schrijven van het personeelscomité van 14 juni 2004, nog opgehelderd moesten worden wat de salarisaanpassingen voor de jaren 2001-2003 betrof, en verband hielden met de gegevens van de Nationale Bank van België, de Deutsche Bundesbank en de Commissie. Hij beschouwde de overlegprocedure als beëindigd.

37      Bij nota van 6 oktober 2004, gericht aan de directeur van de directie personeelszaken van het DG „Administratie”, heeft het personeelscomité hem onder meer gevraagd om zijn nota van 23 september 2004 in te trekken en het personeelscomité een nieuwe brief te sturen die antwoord gaf op de vragen die in de brieven van 25 maart, 25 juni en 4 augustus 2004 aan de orde waren gekomen en onvoldoende waren beantwoord. Anders zou het personeelscomité ervan uitgaan dat er geen overleg over de algemene salarisaanpassing 2001-2003 had plaatsgevonden.

38      De ECB heeft de nota van het personeelscomité van 6 oktober 2004 op 23 februari 2005 beantwoord. Bij nota van 28 februari 2005 heeft het personeelscomité gereageerd op het schrijven van de ECB van 23 februari 2005. Met name door deze twee nota’s en de respectievelijk daarin opgenomen voorstellen hebben de ECB en het personeelscomité gepoogd hun geschil te beëindigen door middel van een minnelijke regeling. Het beginsel dat aan de minnelijke regeling ten grondslag lag was om door middel van de toekenning van extra verlofdagen een compensatie te bieden voor het feit dat bij de berekening van de salarisaanpassingen van de jaren 2001-2003 geen rekening was gehouden met de door het personeelscomité aangevoerde verschillen. Toen geen overeenstemming werd bereikt met het personeelscomité, heeft de ECB in haar nota van 7 maart 2005 haar standpunt herhaald dat het overleg beëindigd was.

39      Tussen 10 en 14 september 2004 hadden personeelsleden van de ECB, onder wie verzoekers, verzoeken om heronderzoek („administrative reviews”) ingediend van hun salarisafrekeningen over de maand juli 2004. In die op een gemeenschappelijk model berustende verzoeken verzochten zij onder meer het volgende:

–        herziening van hun salarisafrekeningen over de maand juli 2004, zodat in het in juli 2004 betaalde bedrag met terugwerkende kracht de uitkomst van de herziening van de salarisaanpassing voor de jaren 2001-2003 was opgenomen;

–        herziening van hun salarisafrekeningen over juli 2004, zodat daarin het gehele saldo was opgenomen, zoals berekend door het personeelscomité, volgende uit de herziening van de doorvoering van de salarisaanpassing voor de jaren 2001, 2002 en 2003 (dat wil zeggen 2,67 %), waarbij de betalingen met terugwerkende kracht zouden plaatsvinden;

–        indien de ECB het op dit punt door het personeelscomité gedane verzoek zou afwijzen, overlegging van de brongegevens die de referentieorganisaties de ECB hadden doen toekomen, zodat werd bewezen dat de berekeningen van de ECB verband hielden met de verstrekte gegevens.

40      Op 9 december 2004 heeft de ECB de verzoeken om heronderzoek beantwoord. Haar antwoorden berustten eveneens op een gemeenschappelijk model, met uitzondering van het antwoord aan Poloni dat, gelet op de vermeende te late indiening van zijn verzoek om heronderzoek, anders was.

41      Bij brieven van 9, 10 en 13 december 2004 hebben verzoekers interne klachten ingediend („grievance procedures”).

42      De interne klachten zijn afgewezen bij brieven van 6 januari 2005, welke verzoekers zijn betekend op 10 januari daaraanvolgend.

 Procesverloop en conclusies van partijen

43      Het onderhavige beroep is ingeschreven ter griffie van het Gerecht van eerste aanleg onder nummer T‑131/05.

44      Bij beschikking van 15 december 2005 heeft het Gerecht van eerste aanleg deze zaak krachtens artikel 3, lid 3, van besluit 2004/752/EG, Euratom van de Raad van 2 november 2004 tot instelling van een Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (PB L 333, blz. 7), verwezen naar het Gerecht. Het beroep is ter griffie van het Gerecht ingeschreven onder nummer F‑15/05.

45      Na partijen te hebben geraadpleegd heeft het Gerecht besloten de zaak naar de voltallige zitting te verwijzen.

46      Verzoekers concluderen dat het het Gerecht behaagt:

–        het beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren; en derhalve

–        hun salarisafrekeningen over de maand juli 2004 nietig te verklaren;

–        voor zover nodig, de besluiten tot afwijzing van hun verzoeken om heronderzoek en van hun interne klachten van 9 december 2004 respectievelijk 6 januari 2005, nietig te verklaren;

–        de ECB te gelasten het „administratief dossier” over te leggen;

–        de ECB te veroordelen tot vergoeding van verzoekers’ schade, inhoudende, enerzijds, betaling van een bedrag van 5 000 EUR per verzoeker wegens het verlies aan koopkracht sinds 1 juli 2001 en, anderzijds, betaling van achterstallige bezoldiging ter hoogte van een salarisverhoging van 1,86 % voor de periode van 1 juli 2001 tot en met 30 juni 2002, 0,92 % voor de periode van 1 juli 2002 tot en met 30 juni 2003 en 2,09 % voor de periode van 1 juli 2003 tot en met 30 juni 2004, vermeerderd met rente vanaf de dag waarop die bedragen verschuldigd waren tot de dag van de daadwerkelijke betaling en berekend op basis van de rentevoet die de ECB voor de basisherfinancieringsacties in de betrokken periode heeft vastgesteld, vermeerderd met twee punten;

–        de ECB te verwijzen in alle kosten.

47      De ECB concludeert dat het het Gerecht behaagt:

–        het beroep ten aanzien van Poloni niet-ontvankelijk te verklaren;

–        het beroep te verwerpen;

–        over de kosten te beslissen naar recht.

48      In het kader van maatregelen tot organisatie van de procesgang heeft het Gerecht overeenkomstig artikel 64 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg, dat op grond van artikel 3, lid 4, van besluit 2004/752 tot de inwerkingtreding van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, van overeenkomstige toepassing is op laatstgenoemd Gerecht, schriftelijke vragen gesteld aan de beide partijen en om overlegging van stukken gevraagd, waaronder het dossier van de brongegevens. Partijen hebben binnen de gestelde termijnen die vragen beantwoord en aan dat verzoek voldaan.

49      Met betrekking tot verzoekers’ vordering tot overlegging door de ECB van het „administratief dossier”, zij vastgesteld dat zij toegang tot het dossier van de brongegevens hebben gehad. Er behoeft derhalve geen uitspraak te worden gedaan over hun vordering, aangezien zij niet hebben aangegeven welke andere stukken relevant zouden zijn geweest om te raadplegen.

50      Een poging tot het treffen van een minnelijke regeling op initiatief van het Gerecht heeft geen resultaat opgeleverd.

 In rechte

1.     Vordering tot nietigverklaring

51      Ook al is de vordering tot nietigverklaring formeel eveneens gericht tegen de besluiten tot afwijzing van de verzoeken om heronderzoek en tegen de besluiten van 6 januari 2005 tot afwijzing van verzoekers’ interne klachten van 9, 10 en 13 december 2004, op grond van een vaste rechtspraak die mutatis mutandis van toepassing is op de ECB moet deze worden aangemerkt als gericht tegen de besluiten waarbij de ECB verzoekers’ bezoldiging heeft vastgesteld, dat wil zeggen de in hun salarisafrekening over de maand juli 2004 opgenomen besluiten (zie met name arrest Hof van 17 januari 1989, Vainker/Parlement, 293/87, Jurispr. blz. 23, punt 8).

52      Tot staving van hun beroep voeren verzoekers drie middelen aan, ontleend aan, kort samengevat, schending van de verplichting om het personeelscomité te raadplegen over wijzigingen in de personeelsverordeningen en ‑regelingen, voor zover deze de salarisaanpassing voor de jaren 2001-2003 betreffen, niet-inachtneming van de berekeningsmethode en geen toepassing met terugwerkende kracht van de correcties die in de algemene salarisaanpassing moeten worden aangebracht.

 Eerste middel: schending van de verplichting om het personeelscomité te raadplegen

 Argumenten van partijen

53      Met hun eerste middel verwijten verzoekers de ECB in wezen dat zij in het kader van de salarisaanpassing voor de jaren 2001-2003 de procedure inzake de raadpleging van het personeelscomité heeft geschonden. Dit middel bestaat uit vier onderdelen, namelijk de vermeende schending van de artikelen 45 en 46 van de arbeidsvoorwaarden, van artikel 9 van het memorandum van overeenstemming, van het beginsel van behoorlijk bestuur en van de goede trouw.

54      Verzoekers stellen in dit verband dat de brongegevens die de referentieorganisaties aan de ECB hadden moeten meedelen en op basis waarvan zij in het kader van de uitvoering van de berekeningsmethoden voor de jaren 2001, 2002 en 2003 haar berekeningen heeft gemaakt, het personeelscomité nooit zijn meegedeeld. Bovendien heeft de ECB haar verplichting tot raadpleging van het personeelscomité zoals deze volgt uit de artikelen 45 en 46 van de arbeidsvoorwaarden en het memorandum van overeenstemming, niet in acht genomen, aangezien zij dit comité niet tijdig heeft geïnformeerd, zij de technische bijeenkomsten niet correct heeft gehouden en de ad‑hocbijeenkomsten niet volgens de voorschriften heeft georganiseerd, zij de vragen van het personeelscomité onvoldoende heeft beantwoord en de overlegprocedure bij de toezending van de salarisafrekening van de maand juli 2004 niet was afgesloten.

55      De ECB betwist de ontvankelijkheid van het eerste middel en baseert zich daarbij onder andere op het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 10 april 2003, Robert/Parlement (T‑186/01, JurAmbt. blz. I‑A‑131 en II-631, punt 64). Verzoekers hebben dit middel immers niet in de precontentieuze fase aangevoerd.

56      Afgezien van de vaststelling dat de haar meegedeelde brongegevens „strikt vertrouwelijk” waren, stelt de ECB ten gronde dat de directie personeelszaken van het DG „Administratie” de leden van het personeelscomité niettemin de mogelijkheid heeft gegeven om zich „via de woordvoerder [...] en de adjunct-woordvoerder” te vergewissen van de relevantie van de door de ECB verstrekte tabellen, door hun de gelegenheid te bieden in haar ruimten kennis te nemen van die stukken, zodat de in het kader van het overleg vereiste transparantie verzekerd was zonder die stukken schriftelijk te verspreiden. Dit wordt bevestigd door de verklaring van de vijf leden van het oude personeelscomité.

 Beoordeling door het Gerecht

57      De vier onderdelen van het eerste middel moeten gezamenlijk worden onderzocht, aangezien zij met elkaar verband houden en verzoekers één betoog ter onderbouwing daarvan hebben gevoerd.

58      Op grond van artikel 46 van de arbeidsvoorwaarden moet het personeelscomité worden geraadpleegd voorafgaand „aan elke wijziging van [die] arbeidsvoorwaarden, de op het personeel toepasselijke regels of met betrekking tot alle hiermee verband houdende vragen, zoals genoemd in artikel 45 [van die arbeidsvoorwaarden]”. Tot die vragen behoren vragen verband houdende met de bezoldiging.

59      Met name op basis van die bepalingen concretiseert het memorandum van overeenstemming het recht van het personeelscomité om te worden geraadpleegd en legt het in het bijzonder de te volgen procedure vast, door te beginnen met de verplichting voor de ECB om alle informatie te verstrekken (zie punten 10 en 11 van dit arrest).

60      Er zij aan herinnerd dat het recht op informatie en op raadpleging van werknemers een „algemeen beginsel van het arbeidsrecht” vormt (arrest Gerecht van eerste aanleg van 6 maart 2001, Dunnett e.a./EIB, T‑192/99, Jurispr. blz. II‑813, punt 105), in het licht waarvan de relevante bepalingen van het memorandum van overeenstemming moeten worden uitgelegd.

61      Verzoekers voeren in dit verband een aantal grieven aan ten bewijze van het feit dat de door de relevante bepalingen van de arbeidsvoorwaarden en van het memorandum van overeenstemming vereiste overlegprocedure door de ECB niet op de juiste wijze is gevolgd.

–       Grief ontleend aan de onvolledigheid van de door de ECB verstrekte informatie

62      Verzoekers verwijten de ECB dat zij niet de „volledige informatie” heeft verstrekt, daar wegens de vermeende vertrouwelijkheid van die gegevens niet alle leden van het personeelscomité verzekerd waren van de toegang daartoe.

63      Volgens artikel 6 van het memorandum van overeenstemming moet het verzoek om overleg „vergezeld gaan van de volledige informatie”, op grond waarvan het personeelscomité „kennis kan nemen van de kwestie waarover overleg wordt gevraagd en deze kan onderzoeken, voor zover er geen doorslaggevende redenen bestaan om dit niet te doen”.

64      De omvang van deze informatieplicht moet in casu worden beoordeeld aan de hand van de aard van de brongegevens die, ofschoon zij in het bezit zijn van de ECB, niet van haar afkomstig zijn. Uit het dossier blijkt evenwel dat de referentieorganisaties ten tijde van de feiten de brongegevens alleen algemeen meedeelden onder de verzekering dat zij niet op grote schaal werden verspreid, maar uitsluitend werden gebruikt voor de jaarlijkse salarisaanpassing van het personeel van de ECB.

65      In deze omstandigheden kan de ECB niet worden verweten dat zij zich heeft gehouden aan de in artikel 4, lid 4, van besluit ECB/2004/3 neergelegde regel van de opsteller door de brongegevens niet aan alle leden van het personeelscomité mee te delen.

66      Aan deze conclusie kan niet worden afgedaan door het argument dat de ECB sinds 2006 de brongegevens ter beschikking van alle leden van het personeelscomité stelt, tegelijkertijd met de berekening van de cijfers voor de salarisaanpassing. Het is immers alleen voor de jaren na de ter discussie staande feiten dat de referentieorganisaties, na een initiatief in die zin van de ECB, hebben geaccepteerd dat hun gegevens op grotere schaal worden verspreid.

67      Uit het dossier volgt echter dat de woordvoerder van het personeelscomité en een van de adjunct-woordvoerders van dat comité wel degelijk toegang tot de brongegevens hebben gehad. Het personeelscomité heeft zelf voorgesteld dat die twee woordvoerders toegang tot die gegevens kregen. Dit wordt bevestigd door een e-mail van de adjunct-woordvoerder Van der Ark van 1 juni 2004.

68      Bovendien waren de woordvoerders door het personeelscomité zelf verkozen en naar behoren gemachtigd, en waren zij niet door de administratie van de ECB als geprivilegieerde gesprekspartners „gekozen”. De uitkomst van de verkiezing binnen het personeelscomité van zijn woordvoerder, Van de Velde, alsmede van zijn twee adjunct‑woordvoerders, Van Damme en Van der Ark, waren de administratie meegedeeld bij nota van 17 februari 2003. De woordvoerders moeten dus worden aangemerkt als vertegenwoordigers die door het personeelscomité zelf naar behoren waren gemachtigd voor het overleg over de salarisaanpassing voor de jaren 2001, 2002 en 2003.

69      Er moet derhalve worden vastgesteld dat het personeelscomité van de ECB via zijn vertegenwoordigers als orgaan kennis heeft genomen van de brongegevens (zie in die zin beschikking Gerecht van eerste aanleg van 24 oktober 2000, Personeelscomité van de ECB e.a./ECB, T‑27/00, JurAmbt. blz. I‑A-217 en II-987, punt 25).

70      Overigens was de aan het personeelscomité meegedeelde informatie in wezen voldoende, aangezien het comité de mogelijkheid had om voor elke referentieorganisatie alle relevante gegevens te controleren en deze te vergelijken met de in zijn bezit zijnde gegevens, die door de vertegenwoordigers van het personeel van de referentieorganisaties waren verzameld en toegezonden.

71      Bovendien heeft het personeelscomité tijdens de overlegprocedure geen kritiek of voorbehoud geuit ten aanzien van de mededeling van de brongegevens. Meer bepaald bevat de nota van 14 juni 2004 geen verwijzing naar het ontbreken van toegang tot de brongegevens.

72      Hieruit volgt dat de grief ontleend aan de onvolledigheid van de door de ECB verstrekte informatie moet worden afgewezen.

–       Grief ontleend aan het niet tijdig verstrekken van informatie

73      Verzoekers verwijten de ECB dat zij niet tijdig de nodige informatie heeft verstrekt. Meer bepaald zou de op vrijdag 11 juni en maandag 14 juni 2004 gegeven informatie te laat zijn verstrekt.

74      Opgemerkt zij dat de preambule van het memorandum van overeenstemming verlangt dat elke relevante informatie zo spoedig mogelijk wordt meegedeeld. Het is juist dat de geconsolideerde tabellen die een vertegenwoordiger van de ECB op vrijdag 11 juni en maandag 14 juni 2004 aan het personeelscomité heeft voorgelegd, niet zijn overhandigd onder omstandigheden die een diepgaande analyse van alle betrokken statistische gegevens mogelijk maakten. Wilde het personeelscomité op 14 juni 2004, de laatste werkdag (voor de vergadering van de directie van de ECB op 15 juni 2004) om met ingang van 1 juli 2004 een eventuele „bijzondere” salarisaanpassing voor de jaren 2001-2003 mogelijk te maken tegelijkertijd met de normale aanpassing voor 2004, een besluit nemen, dan bleef er niet voldoende tijd om de noodzakelijke controle te verrichten van bepaalde gegevens waarvoor afwijkingen bleven bestaan en deze vervolgens met de ECB te bespreken.

75      Vastgesteld zij echter dat het personeelscomité zelf op 3 juni 2004 schriftelijk de wens had geuit dat de eventuele „bijzondere” salarisaanpassing voor de jaren 2001-2003 zou ingaan in het kader van de normale aanpassing voor 2004, en dus met kennis van zaken een dergelijke tijdsdruk had geaccepteerd, daar de ECB op grond van artikel 13 van de arbeidsvoorwaarden verplicht was om de salarissen voor 2004 met ingang van 1 juli aan te passen. Voorts hadden de ECB en het personeelscomité tussen januari en juni 2004 tijdens de gewone technische bijeenkomsten en de ad‑hocbijeenkomsten een groot deel van de relevante gegevens besproken, naarmate deze beschikbaar waren. De samenvattende tabel die de ECB op 11 juni 2004 heeft overgelegd vormde geen eerste presentatie, maar het resultaat van constante gezamenlijke arbeid van de vertegenwoordigers van de ECB, met name Kelly, en door het personeelscomité aangewezen vertegenwoordigers. Na ontvangst van die samenvattende tabel heeft het personeelscomité volgens de bewoordingen van zijn nota van 14 juni 2004 de vertegenwoordigers van de directie personeelszaken ontmoet, teneinde die gecorrigeerde cijfers te begrijpen en te verhelderen en heeft het geconcludeerd dat er alleen verschil van mening bestond over een klein aantal afwijkingen (drie), die weinig invloed konden hebben op het eindresultaat. Om die reden heeft het personeelscomité de ECB in die nota „voorgesteld” dat „het door beide partijen reeds goedgekeurde verschil van 0,3 % [...] wordt toegevoegd aan de uitkomst van de algemene salarisaanpassing voor 2004, en dat elke nog bestaande afwijking wordt gecompenseerd in 2005, wanneer de definitieve cijfers door beide partijen zullen zijn bevestigd”.

76      Hieruit volgt dat de grief ontleend aan het niet tijdig verstrekken van informatie moet worden afgewezen.

–       Grief dat de bijeenkomsten niet volgens de voorschriften waren

77      Verzoekers leveren kritiek op het feit dat buiten het kader van de officiële, in het memorandum van overeenstemming voorziene procedure „officieuze” overlegbijeenkomsten zijn georganiseerd met de woordvoerders van het personeelscomité, en niet met het personeelscomité in voltallige zitting, en wel zonder dat het personeelscomité daarvan op de hoogte was.

78      De woordvoerders waren echter vertegenwoordigers die door het personeelscomité zelf naar behoren waren gemachtigd voor het overleg (zie punt 68 van dit arrest).

79      Technische bijeenkomsten en een vereenvoudigde overlegprocedure worden overigens voorzien in het memorandum van overeenstemming. Wat ad‑hocbijeenkomsten betreft, sluit het memorandum van overeenstemming geenszins uit dat dergelijke bijeenkomsten worden gehouden, daar artikel 15 ervan uitdrukkelijk in een vereenvoudigde overlegprocedure voorziet. Dit artikel staat de partijen immers toe om het aantal uitwisselingen te beperken en eveneens af te wijken van de in dat memorandum voorziene termijnen, door wanneer dat uitkomt kortere termijnen overeen te komen; de opstelling van een proces-verbaal is in de personeelsverordeningen en ‑regelingen alleen voorzien voor bijeenkomsten met de presidenten.

80      Bovendien blijkt uit het dossier dat de verhouding tussen het personeelscomité waarvan het mandaat de jaren 2002-2004 besloeg, en de ECB gebaseerd was op een grote mate van wederzijds vertrouwen en op een open communicatie, hetgeen een reden kon zijn voor het relatief informele karakter van bepaalde bijeenkomsten.

81      Ten slotte moet hieraan worden toegevoegd dat de „bijzondere” overlegprocedure die voor de salarisaanpassing voor de jaren 2001-2003 is gevolgd, tussen de ECB en het personeelscomité was overeengekomen met name naar aanleiding van de wens die laatstgenoemde in zijn nota van 3 juni 2004 kenbaar had gemaakt. Het personeelscomité werd op de hoogte gehouden van de resultaten van de bijeenkomsten tussen zijn woordvoerders en de vertegenwoordigers van de ECB, hetgeen blijkt uit de interne nota’s en de e-mails van het personeelscomité die bij de schriftelijke opmerkingen van partijen zijn gevoegd. Bovendien moet worden verwezen naar de nota van het personeelscomité van 14 juni 2004 die, aangezien daarin wordt gerefereerd aan onderdelen van de procedure zonder dat enige kritiek daarover wordt geuit en in beginsel wordt geconcludeerd dat de overlegprocedure is afgesloten (behoudens drie nog op te lossen punten, zie punt 27 van dit arrest), moet worden uitgelegd als goedkeuring van de regelmatigheid van de in casu gevolgde overlegprocedure.

82      Derhalve moet de grief dat de bijeenkomsten niet volgens de voorschriften waren, worden afgewezen.

–       Grief dat de antwoorden op de vragen van het personeelscomité ontoereikend waren

83      Verzoekers verwijten de ECB dat zij de brief van het personeelscomité van 25 maart 2004 niet formeel schriftelijk heeft beantwoord.

84      Dienaangaande zij vastgesteld dat de punten die het personeelscomité in zijn brief van 25 maart 2004 aan de orde heeft gesteld, zijn onderzocht tijdens de overlegbijeenkomsten die tussen april en juni 2004 zijn gehouden. De grief mist dus feitelijke grondslag.

–       Grief dat ten onrechte een beroep is gedaan op de spoedeisendheid

85      Ter terechtzitting hebben verzoekers de ECB verweten dat zij het personeelscomité met een spoedeisende situatie heeft geconfronteerd en voor een voldongen feit heeft geplaatst.

86      Afgezien van de kwestie van de ontvankelijkheid ervan, is dit verwijt, dat in grote mate samenvalt met de grief dat niet tijdig informatie is verstrekt (zie punten 73‑76 van dit arrest), niet gerechtvaardigd, aangezien het personeelscomité zelf op 3 juni 2004, minder dan twee weken vóór de bijeenkomst met de directie van de ECB, die zich diende uit te spreken over de verplichte jaarlijkse aanpassing voor 2004, de ECB had gevraagd om in die aanpassing de resultaten van het „bijzondere” overleg betreffende de jaren 2001-2003 op te nemen. In zijn nota van 14 juni 2004 geeft het personeelscomité evenwel aan dat het daadwerkelijk op de hoogte was van het tijdschema voor de bevestiging van de salarisaanpassing voor 2004 door de directie van de ECB.

87      Voor het overige moeten de overwegingen die in de punten 74 tot en met 76 van dit arrest zijn uiteengezet tegen deze grieven worden aangevoerd.

88      Derhalve moet de grief dat ten onrechte een beroep op de spoedeisendheid is gedaan, worden afgewezen.

–       De grief dat de overlegprocedure bij de toezending van de salarisafrekeningen over de maand juli 2004 niet was afgesloten

89      Verzoekers verwijten de ECB dat zij de overlegprocedure voor de jaren 2001‑2003 niet heeft afgesloten alvorens het besluit over de aanpassing van de salarissen voor die periode te nemen.

90      Dienaangaande zij opgemerkt dat het personeelscomité bij nota van 14 juni 2004 de directie van de ECB zelf impliciet heeft voorgesteld om de overlegprocedure af te sluiten, onder voorbehoud dat drie specifieke en nog niet opgeloste punten betreffende de gegevens van de Nationale Bank van België, de Deutsche Bundesbank en de Commissie zouden worden onderzocht, met dien verstande dat dit onderzoek zou worden uitgesteld teneinde de uitkomst ervan op te nemen in de overlegprocedure van het volgende jaar (2005).

91      In diezelfde nota heeft het personeelscomité immers „voorgesteld” om „het door beide partijen reeds goedgekeurde verschil van 0,3 %” in het kader van het „bijzondere” overleg betreffende de jaren 2001-2003 toe te voegen aan de uitkomst van de normale salarisaanpassing voor 2004, en het onderzoek van de drie – specifiek genoemde – punten uit te stellen tot de salarisaanpassing voor het jaar 2005. Ook al waren die punten bij de afsluiting van het overleg nog niet opgelost, het Gerecht stelt vast dat zij niet aan de orde zijn gekomen in het overleg voor de jaren 2001-2003 en dat zij volgens het personeelscomité zelf in elk geval slechts een zeer kleine invloed konden hebben op het eindresultaat van de salarisaanpassing voor de jaren 2001-2003.

92      Bovendien wordt het oordeel dat de nota van het personeelscomité van 14 juni 2004 melding maakte van een afspraak tussen dat comité en de ECB over het feit dat de uitkomst van het „bijzondere” overleg („het door beide partijen reeds goedgekeurde verschil van 0,3 %”), afgezien van drie nog niet opgeloste punten die weinig invloed op die uitkomst konden hebben, kon worden vastgesteld, uitdrukkelijk bevestigd door een aantal leden van het oude personeelscomité, zoals blijkt uit de verklaring van vijf van hen van 13 juni 2005. Ook wordt deze afspraak bevestigd door interne stukken van het personeelscomité die verzoekers zelf hebben overgelegd.

93      Volgens artikel 15 van het memorandum van overeenstemming mocht het personeelscomité instemmen met een vereenvoudigd overleg en met het moment van de afsluiting daarvan (zie punt 81 van dit arrest).

94      Wat de rol van de woordvoerder van het personeelscomité, Van de Velde, en de adjunct-woordvoerder van dat comité, Van der Ark, betreft, die beiden de nota van 14 juni 2004 hebben ondertekend, moet erop worden gewezen dat het personeelscomité naar behoren vertegenwoordigd was door zijn woordvoerders om in zijn naam die nota aan de ECB te zenden (zie punt 68 van dit arrest). Bovendien bevestigt het door verzoekers zelf overgelegde verslag van de bijeenkomst van het personeelscomité van 14 juni 2004 dat die nota het standpunt van de meerderheid van de leden van dat comité weergeeft.

95      Op 15 juni 2004 heeft de directie van de ECB het voorstel van haar president goedgekeurd voor een verhoging van 0,3 % als bijzondere salarisaanpassing voor de jaren 2001-2003, zoals volgde uit de overlegprocedure.

96      Hieruit volgt dat het personeelscomité heeft ingestemd met de afsluiting van de overlegprocedure en met het beginsel van een salarisverhoging van 0,3 % voor de jaren 2001-2003, die met ingang van juli 2004 betaald moest worden.

97      Aan deze vaststelling wordt niet afgedaan door het argument dat verzoekers aan het schrijven van het nieuwe personeelscomité van 25 juni 2004 ontlenen. Dit schrijven vormt immers een eenzijdige poging van dat comité om het afgesloten overleg te heropenen. De ECB is echter niet ingegaan op het verzoek van het nieuwe personeelscomité om terug te komen op het standpunt van het oude personeelscomité over de afsluiting van het overleg. Zodoende heeft de raad van bestuur op 1 juli 2004 het voorstel van de president van de ECB, dat op 15 juni 2004 door de directie was goedgekeurd en was gebaseerd op de uitkomst van het overleg zoals dat uit de nota van het personeelscomité van 14 juni 2004 volgt, aangenomen.

98      Het schriftelijke antwoord van de ECB aan het personeelscomité van 7 juli 2004, waarin wordt vermeld dat de „administratie er nog steeds van uitgaat dat dit gesprek nog niet is beëindigd” en dat „elk nog bestaand verschil bij de volgende salarisaanpassing zal worden gecompenseerd”, vormt geen bevestiging voor het feit dat het overleg voor de salarisaanpassing voor de jaren 2001-2003 voor de ECB nog steeds gaande was, niettegenstaande de goedkeuring door de raad van bestuur van de 0,3 % salarisverhoging waarover beide partijen het eens waren geworden. In het kader van de briefwisseling tussen het personeelscomité en de ECB over de „bijzondere” aanpassing voor de jaren 2001-2003 moet dit antwoord worden opgevat als een verwijzing naar de drie minder belangrijke punten, ten aanzien waarvan het oude personeelscomité in zijn schrijven van 14 juni 2004 een specifiek voorbehoud heeft gemaakt teneinde deze bij de volgende salarisaanpassing, dat wil zeggen voor 2005, te onderzoeken.

99      Gelet op het voorgaande, moet worden vastgesteld dat op grond van de door verzoekers ter onderbouwing van hun grieven aangevoerde elementen, zelfs in hun geheel bezien, niet kan worden geconcludeerd dat de regels van de procedure inzake de raadpleging van het personeelscomité zijn geschonden alvorens het besluit tot aanpassing van de salarissen voor de jaren 2001-2003 is vastgesteld. Derhalve moeten alle onderdelen van het eerste middel worden afgewezen, zonder dat een uitspraak behoeft te worden gedaan over de ontvankelijkheid ervan.

 Tweede middel: niet-inachtneming van de berekeningsmethode, kennelijk onjuiste beoordeling en schending van de motiveringsplicht

 Argumenten van partijen

100    Met dit middel stellen verzoekers in wezen dat de ECB zich op kennelijk onjuiste gegevens heeft gebaseerd en zodoende de berekeningsmethoden en de motiveringsplicht voor de salarisaanpassing betreffende de periode 2001-2003 niet heeft geëerbiedigd.

101    De tabellen die de ECB aan het begin van de overlegprocedure, dat wil zeggen op 9 januari 2004, heeft opgesteld, bevatten immers kennelijke fouten en geven blijk van een onjuiste toepassing van de berekeningsmethode. Meer bepaald vormt het feit dat pas vanaf 2002 rekening is gehouden met het voordeel dat in de vorm van een arbeidstijdverkorting aan het personeel van de Banque de France is verleend een kennelijke fout, aangezien dat personeel vanaf februari 2001 heeft geprofiteerd van de positieve gevolgen van wet nr. 2000-37 van 19 januari 2000 betreffende de onderhandelde verkorting van de arbeidstijd (hierna: „wet inzake de arbeidstijdverkorting”). Het feit dat de ECB geen rekening heeft gehouden met de gegevens betreffende de bijzondere verhoging die de Deutsche Bundesbank heeft toegekend aan werknemers die in het voormalige Oost-Duitsland werken, vormt eveneens een kennelijke fout.

102    De ECB beklemtoont dat zij voor de relevantie en de juistheid van de in aanmerking te nemen brongegevens alsmede voor de snelheid waarmee deze worden verzameld en toegezonden, volledig afhankelijk is van de referentieorganisaties. Er moet rekening mee worden gehouden dat de brongegevens zich niet tot één parameter beperken, maar een veelheid van factoren omvatten, zoals het aantal werknemers, de wekelijkse arbeidsduur, het aantal feestdagen, het statuut van de werknemers (openbare dienst of privésector), etc. In deze omstandigheden moet zij wel afgaan op de juistheid en de relevantie van de haar aldus toegezonden gegevens. Pas bij een kennelijke fout is zij verplicht om contact op te nemen met de referentieorganisatie waarvan de onjuiste gegevens afkomstig zijn teneinde de juistheid ervan te verifiëren. In casu bevatten de door de referentieorganisaties meegedeelde brongegevens evenwel geen kennelijke fout.

103    De ECB geeft toe dat de kwestie van de inaanmerkingneming van de arbeidstijdverkorting die aan het personeel van de Banque de France is verleend, ter sprake is gekomen in de brief van het personeelscomité van 25 maart 2004, maar stelt dat deze kwestie tijdens het overleg tot tevredenheid van het personeelscomité is opgelost, zodat hiervan geen melding meer wordt gemaakt in de „overeenkomst van 14 juni 2004”. Wat de Deutsche Bundesbank betreft, vraagt de ECB zich af of de grief betreffende de vermeende kennelijke fout, gelet op de regels van artikel 44, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg, ontvankelijk is. Ook heeft zij twijfels over de gegrondheid van deze grief en zij verwijst hiervoor naar „de overeenkomst van 14 juni 2004” waarin een latere discussie over deze gegevens is voorzien. Ten slotte ziet zij niet in welke invloed dit gegeven op de salarisaanpassing voor de jaren 2001-2003 kan hebben.

 Beoordeling door het Gerecht

104    Ook al beroepen verzoekers zich ter onderbouwing van hun tweede middel op een „schending van de motiveringsplicht”, hun betoog houdt uitsluitend verband met de materiële en niet met de formele wettigheid van de bestreden besluiten.

105    In hun verzoekschrift klagen zij immers alleen over het bestaan van een „kennelijke fout” die heeft geleid tot niet-inachtneming van de berekeningsmethode, en dit om twee redenen:

–        enerzijds heeft de ECB niet op de juiste wijze rekening gehouden met de loongevolgen van de arbeidstijdverkorting van de personeelsleden van de Banque de France voor de berekeningsmethoden,

–        anderzijds heeft de ECB de gevolgen van een bijzondere verhoging die aan in het voormalige Oost-Duitsland werkzame personeelsleden van de Deutsche Bundesbank is toegekend, niet doorberekend in de salarissen van haar personeelsleden.

106    Om deze twee grieven – de enige die verzoekers hebben aangevoerd – te beantwoorden, moet worden onderzocht of de ECB kennelijke beoordelingsfouten heeft gemaakt door zich voor de opstelling van de tabellen die zijn vereist om de gemiddelde ontwikkeling van de nominale salarissen te bepalen zoals die door de berekeningsmethode is voorzien, te baseren op bovengenoemde brongegevens van de Banque de France en de Deutsche Bundesbank.

107    Wat de Banque de France betreft, voeren verzoekers geen gegevens aan die kunnen aantonen dat de ECB gevolgen had moeten verbinden aan een toepassing van de wet inzake de arbeidstijdverkorting op het gehele personeel van die bank met ingang van 2001. Zij leggen daarentegen drie documenten over, genaamd „uitvoeringsnota’s”, die van die bank afkomstig zijn en betrekking hebben op een „overeenkomst inzake de duur, de organisatie en de aanpassing van de arbeidstijd van het kaderpersoneel”, van 13 februari, 6 april en 6 juni 2001, die alleen die categorie personeelsleden betreffen. De in die nota’s opgenomen informatie overlapt die welke de Banque de France heeft meegedeeld, aangezien laatstgenoemde de ECB had laten weten dat deze categorie personeelsleden slechts 1 000 tot 1 100 personen vertegenwoordigde, terwijl de overeenkomst die voor het hele personeel geldt (ongeveer 15 000 personen) pas op 1 januari 2002 in werking was getreden. Volgens de simulaties die de ECB in bijzijn van de vertegenwoordigers van het personeelscomité heeft verricht en welke door verzoekers niet echt zijn betwist, hebben de salarisverhogingen van het kaderpersoneel van de Banque de France als gevolg van de toepassing van de wet inzake de arbeidstijdverkorting echter geen significant positief effect op het eindresultaat van de salarisaanpassing van het personeel van de ECB voor 2001 gehad.

108    Met betrekking tot de situatie van de Deutsche Bundesbank moet onderscheid worden gemaakt tussen twee elementen. Wat in de eerste plaats de bijzondere verhoging betreft die aan in het voormalige Oost-Duitsland werkzame werknemers is toegekend, die bank had de ECB ervan op de hoogte gesteld dat het oorspronkelijke standpunt van het personeelscomité over de gevolgen van die bijzondere verhoging, onjuist was. Het personeelscomité heeft die uitleg later aanvaard en heeft in zijn schrijven van 14 juni 2004 onder de punten die nog moesten worden opgelost derhalve niet de kwestie opgenomen van de salarissen van de werknemers van de Deutsche Bundesbank die in het voormalige Oost-Duitsland werken. Dit probleem is derhalve opgelost tijdens de overlegprocedure, vóór de afsluiting daarvan op 14 juni 2004. In de tweede plaats verwijst het voorbehoud betreffende de Deutsche Bundesbank, dat in de nota van het personeelscomité van 14 juni 2004 wordt genoemd als één van de drie punten die nog geregeld moesten worden, naar een andere kwestie, namelijk het percentage van de algemene salarisverhoging voor de jaren 2001 en 2002. Dit voorbehoud is in september 2004 onderzocht en dus weggenomen in het kader van de salarisaanpassing voor 2005, zoals tussen het personeelscomité en de ECB was overeengekomen.

109    Bovendien is het, indien de beide onderhandelingspartijen het op 14 juni 2004, na verificatie van de gegevens van de Banque de France en de Deutsche Bundesbank, erover eens waren om ervan uit te gaan dat bij de voorgestelde salarisaanpassing op de juiste wijze rekening was gehouden met die kwesties, moeilijk vast te stellen welke kennelijke fout de ECB in dat opzicht heeft gemaakt, gelet op de onnauwkeurigheid van de op dit punt door verzoekers aangevoerde grieven en de ontoereikendheid van het tot staving daarvan aangevoerde bewijsmateriaal.

110    Hieruit volgt dat verzoekers niet hebben aangetoond dat de berekeningsmethode niet in acht is genomen noch dat de ECB een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt bij het onderzoek van de van de Banque de France en de Deutsche Bundesbank afkomstige brongegevens.

111    Gelet op het voorgaande, moet het tweede middel eveneens worden afgewezen.

 Derde middel: geen toepassing met terugwerkende kracht van de correcties die in de algemene salarisaanpassing moeten worden aangebracht

 Argumenten van partijen

112    Het derde middel bestaat uit drie onderdelen, ontleend aan schending van het legaliteitsbeginsel, schending van de beginselen van de berekeningsmethoden en van het beginsel van bescherming van gewettigd vertrouwen. Met deze drie onderdelen van het middel stellen verzoekers in wezen dat de ECB de berekeningsmethode niet met terugwerkende kracht heeft toegepast, ofschoon dat verplicht was.

113    Voor hun uitleg waarom het gerechtvaardigd zou zijn dat de salarisverhoging terugwerkende kracht heeft, verwijzen verzoekers voornamelijk naar het legaliteitsbeginsel op grond waarvan het administratief gezag huns inziens zijn handelen en zijn besluiten moet definiëren volgens het op hem toepasselijke recht en het recht moet herstellen wanneer het is geschonden. Wat onjuiste gegevens betreft, dient het gezag het recht ab initio te herstellen, dat wil zeggen met terugwerkende kracht.

114    De referentieorganisaties brengen correcties met terugwerkende kracht aan wanneer dat nodig is. Zo verwijzen verzoekers bijvoorbeeld naar de gemeenschapswetgever, die verordening (EG, Euratom) nr. 2148/2003 van de Raad van 5 december 2003 heeft vastgesteld, houdende rectificatie met ingang van 1 juli 2002 van de bezoldigingen en de pensioenen van de ambtenaren en de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen, alsmede naar het voorbeeld van de werknemers van de Banca d’Italia, die voor de periode 2002-2003 een aanvullende salarisverhoging zouden hebben gekregen, naar aanleiding van een in oktober 2004 genomen besluit. De ECB moet hetzelfde beginsel toepassen en erkennen dat haar corrigerende besluiten terugwerkende kracht hebben.

115    Voorts verwijten verzoekers de ECB dat zij niet de verplichting is nagekomen die zij in haar memorandum van 16 december 2003, gericht aan alle personeelsleden, op zich heeft genomen. Deze verplichting moet worden beoordeeld aan de hand van andere verklaringen van de ECB en met name die in een nota van „7 juli 1999” (verzoekers verwijzen in feite naar een nota van 7 mei 1999), waarin wordt gezegd dat de berekeningsmethode de ECB in staat moet stellen om het bezoldigingsniveau te volgen van de organisaties waaruit het personeel van de ECB met name wordt aangeworven, namelijk de referentieorganisaties.

116    De ECB beklemtoont dat de betrokken salarisverhogingen slechts voortvloeien uit een „vrijwillige toezegging” harerzijds, een kwalificatie die verzoekers zelf hebben overgenomen. De uitvoering van een dergelijke toezegging kan daarom geen wettelijke verplichtingen tot gevolg hebben. Zij verwijst naar de rechtspraak van het Hof dat in zijn beschikking van 3 maart 1999, Echauz Brigaldi e.a./Commissie (C‑315/97 P, Jurispr. blz. I‑1287, punt 11), het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 9 juli 1997, Echauz Brigaldi e.a./Commissie (T‑156/95, JurAmbt. blz. I‑A-171 en II-509), heeft bevestigd, waarbij dat Gerecht voor recht had verklaard dat een buitengewoon verlof dat een instelling haar ambtenaren vrijwillig had toegekend en niet op grond van een uit het Statuut voortvloeiende juridische verplichting, een andere instelling niet verplichtte om haar eigen ambtenaren op precies dezelfde manier te behandelen. Het Gerecht van eerste aanleg heeft derhalve vastgesteld dat het beginsel van gelijke behandeling niet was geschonden.

117    Bovendien ontkent de ECB dat er bij verzoekers sprake is van „gewettigd vertrouwen”, aangezien het overleg met het personeelscomité niet inhoudt dat zijn advies een bindend karakter heeft. Voorts is de salarisverhoging waartoe in juli 2004 is besloten een vrijwillige handeling, die derhalve niet de verplichting in het leven kan roepen om terugwerkende kracht te verlenen aan de uit het overleg voortvloeiende salarisaanpassing.

 Beoordeling door het Gerecht

118    Dit middel van verzoekers strekt tot erkenning dat de ECB ten onrechte hun salarissen voor de jaren 2001-2003 niet heeft verhoogd, terwijl het overleg dat naar aanleiding van het memorandum van 16 december 2003 was gestart toch met terugwerkende kracht betrekking had op die jaren.

119    De drie onderdelen van het derde middel moeten gezamenlijk worden onderzocht, aangezien zij met elkaar verband houden en verzoekers één betoog ter onderbouwing daarvan hebben gevoerd.

120    Derhalve moet worden bepaald of de raadpleging van het personeelscomité die na het memorandum van 16 december 2003 op gang is gebracht, gevolgd door de toepassing van de berekeningsmethode die tijdens de jaren 2001-2003 gold op de resultaten van dat overleg, tot gevolg had moeten hebben dat, zoals verzoekers stellen, de uit het overleg volgende salarisverhoging met terugwerkende kracht voor elk van de betrokken jaren werd betaald.

121    Om te beginnen moet worden beklemtoond dat de ECB ter uitvoering van het reeds aangehaalde arrest Cerafogli en Poloni/ECB, waarbij de procedure voor de aanpassing van de salarissen van het personeel van de ECB voor 2001 onwettig was verklaard, verplicht was om, teneinde de door het Gerecht van eerste aanleg vastgestelde tekortkoming te verhelpen, het personeelscomité op een regelmatige en adequate manier te raadplegen over de salarisaanpassing voor datzelfde jaar. Een dergelijke maatregel, die niet aldus kan worden opgevat dat zij alleen de situatie van Cerafogli en Poloni betreft, had op zich een noodzakelijkerwijs algemeen karakter.

122    Voorts heeft de ECB het overleg uitgebreid tot de jaren 2002 en 2003, na de verplichting die zij met haar memorandum van 16 december 2003, „Arrest van het Gerecht van eerste aanleg betreffende de salarisaanpassing van 2001”, jegens het gehele personeel op zich had genomen. Zoals zij ter terechtzitting heeft toegegeven en anders dan zij in haar stukken stelt, impliceerde deze verplichting dat de geldende berekeningsmethode moest worden toegepast op de uitkomst van het aldus uitgebreide overleg.

123    Partijen zijn het evenwel niet eens over de financiële gevolgen van dit overleg en over de verplichting om de berekeningsmethode op de uitkomst van dit overleg toe te passen. Terwijl verzoekers stellen dat de ECB, om zich te conformeren aan het reeds aangehaalde arrest Cerafogli en Poloni/ECB, eventuele uit het overleg voortvloeiende salarisverhogingen moet uitbreiden tot het gehele personeel, ontkent de ECB dat dit arrest een dergelijke werking heeft.

124    In casu behoeft geen uitspraak te worden gedaan over de vraag of de ECB op grond van artikel 233 EG verplicht was om de uit het overleg volgende salarisverhogingen, daaronder begrepen voor de periode vóór de uitspraak van het arrest, toe te passen op het gehele personeel van de ECB, gelet op, met name, de aard van de vastgestelde onregelmatigheid. De vaststelling volstaat dat de ECB zelf ervan is uitgegaan dat zowel het overleg, dat wil zeggen de fase ter voorbereiding van de procedure inzake de salarisaanpassing, alsook de volgende fasen van die procedure, daaronder begrepen de eindfase bestaande in de aanpassing van het salaris van elk personeelslid, in een dwingend kader moesten worden geplaatst dat voor het gehele personeel gold, en niet alleen voor Cerafogli en Poloni, en betrekking had op de drie betrokken jaren.

125    In deze omstandigheden moet de wijze worden onderzocht waarop de berekeningsmethode voor de salarisaanpassing voor de jaren 2001-2003 is toegepast.

126    Om te beginnen moet worden herinnerd aan de belangrijkste elementen van de berekeningsmethode alsmede aan de verschillen tussen de GSA 1999/2001 enerzijds en de GSA 2002/2004 anderzijds (zie punten 13‑17 van dit arrest).

127    De berekeningsmethode bestond in wezen in een op vertrouwen gebaseerd gebruik van de door de referentieorganisaties meegedeelde brongegevens, zonder dat de ECB de gelegenheid heeft gehad die grondig te controleren.

128    Voorts voorzagen de GSA 1999/2001 niet in de mogelijkheid van correctie van de uitkomsten van de berekeningsmethode. De GSA 2002/2004 voorzagen weliswaar in de mogelijkheid van correctie, doch deze mogelijkheid was op twee manieren beperkt. Enerzijds stonden zij slechts correcties toe wegens het ontbreken van gegevens op de normale datum van de salarisaanpassing, dat wil zeggen correcties op grond van gegevens die de referentieorganisaties met vertraging hadden meegedeeld en niet omdat er later fouten in de meegedeelde brongegevens werden ontdekt en deze voor de aanpassing in aanmerking waren genomen. Anderzijds golden de aldus aangebrachte correcties niet met terugwerkende kracht. Dit betekende dat alleen de correcties als gevolg van gegevens die oorspronkelijk ontbraken, maar die tussen de laatste aanpassing en de aanpassing van het volgende jaar beschikbaar waren geworden, op laatstgenoemd tijdstip van kracht werden; de eerste toepassing van deze correctiemogelijkheid had dus pas op 1 juli 2003 kunnen plaatsvinden, en wel voor gegevens die betrekking hadden op 2002 en die, daar zij te laat waren meegedeeld, niet in aanmerking hadden kunnen worden genomen voor de berekening van de aanpassing waartoe op 1 juli 2002 was besloten.

129    Voorts moet worden toegegeven dat het onnatuurlijk zou zijn geweest om het personeelscomité opnieuw te raadplegen op basis van de elementen die op het moment van de oorspronkelijke raadpleging beschikbaar waren, terwijl de elementen die later beschikbaar waren geworden, namelijk de gecorrigeerde gegevens, buiten beschouwing werden gelaten.

130    Ook moet voor het jaar 2002 rekening worden gehouden met het probleem om op basis van gegevens betreffende dat jaar die in 2004 zijn ontvangen een salariskorting van 0,4 % toe te passen als gevolg van de berekening die is verricht op basis van gecorrigeerde gegevens, die zijn opgenomen in de tabellen die de ECB tijdens de overlegprocedure heeft opgesteld.

131    Maar, gesteld dat dit al mogelijk was geweest, het systeem dat de salarisafrekeningen van de ECB opmaakt was haars inziens niet in staat om met terugwerkende kracht een nieuwe berekening van de salarissen met ingang van 2001 uit te voeren, een feit dat het personeelscomité in zijn nota van 4 augustus 2004 eveneens heeft erkend.

132    Uit de rechtspraak volgt dat wanneer de uitvoering van het arrest houdende nietigverklaring bijzondere moeilijkheden oplevert, de betrokken instelling elke beslissing kan nemen welke de belanghebbenden een billijke compensatie kan bieden voor het nadeel dat voor hen uit het nietig verklaarde besluit is voortgevloeid. In dit verband kan de administratie contact met hen opnemen om te proberen tot een oplossing te komen die hun een billijke compensatie biedt voor de onwettigheid waarvan zij het slachtoffer zijn geweest (arresten Gerecht van eerste aanleg van 26 juni 1996, De Nil en Impens/Raad, T‑91/95, JurAmbt. blz. I‑A-327 en II-959, punt 34; 10 juli 1997, Apostolidis e.a./Commissie, T‑81/96, JurAmbt. blz. I‑A-207 en II-607, punt 42, en 10 mei 2000, Simon/Commissie, T‑177/97, JurAmbt. blz. I‑A‑75 en II-319, punt 23).

133    In casu heeft de ECB, gelet op alle in de punten 126 tot en met 131 van dit arrest genoemde elementen, gekozen voor een vereenvoudigde oplossing, namelijk die van betaling van het gecumuleerde resultaat van de salarisaanpassing over de jaren 2001-2003, welke aan het eind van de overlegprocedure was vastgesteld, op de dag waarop de salarisaanpassing voor 2004 van kracht werd, dat wil zeggen 1 juli 2004. Deze oplossing is door het personeelscomité impliciet aanvaard in de nota van 14 juni 2004, waarin het zijn verzoek om betaling met terugwerkende kracht, dat het in zijn nota van 25 maart 2004 had geformuleerd en tijdens verschillende technische bijeenkomsten opnieuw ter sprake had gebracht, niet heeft herhaald.

134    Het gecumuleerde resultaat waartoe de ECB op die manier is gekomen, is de uitkomst van een compromis tussen haar en het personeelscomité waardoor de berekeningsmethode vereenvoudigd kon worden aangepast en gecombineerd. Dit compromis bestond in verschillende elementen:

–        in de eerste plaats, wat het jaar 2001 betreft, in de mogelijkheid om rekening te houden met de gecorrigeerde gegevens wanneer zij eenmaal beschikbaar waren, hetgeen niet voor de GSA 1999/2001 was voorzien, maar alleen voor de GSA 2002/2004;

–        in de tweede plaats, in de inaanmerkingneming van alle relevante gegevens voor het jaar waarvoor de salarissen moesten worden aangepast en niet alleen voor het jaar waarin die gegevens beschikbaar waren geworden, zoals voorzien in de GSA 2002/2004;

–        in de derde plaats, in de mogelijkheid om bij de betaling de inaanmerkingneming van „gecorrigeerde” gegevens, dat wil zeggen de gegevens die niet beschikbaar of incompleet waren voor het jaar waarvoor de salarissen moesten worden aangepast, niet te beperken tot het volgende jaar;

–        in de vierde plaats, de betaling, met ingang van 1 juli 2004, van een verhoging van 0,3 %, zijnde het gecumuleerde resultaat van de wijzigingen die voor de jaren 2001-2003 zijn berekend op basis van exacte gegevens waarover het personeelscomité en de ECB het eens zijn geworden (+ 0,3 % voor 2001, - 0,4 % voor 2002, + 0,4 % voor 2003, dat wil zeggen 0,3 %).

135    Hieruit volgt dat de ECB de uit het overleg volgende salarisverhoging weliswaar niet de door verzoekers gevraagde terugwerkende kracht heeft gegeven, maar dat zij enerzijds wel de (naar boven) gecorrigeerde gegevens voor 2001 heeft gebruikt, hetgeen ten tijde van de toepassing van de toen geldende regels niet mogelijk zou zijn geweest, en anderzijds het overleg tot de jaren 2002 en 2003 heeft uitgebreid en de resultaten van dit overleg tot het gehele personeel, in tegenstelling tot het standpunt dat alleen de verzoekers van het arrest Cerafogli en Poloni/ECB daarvan hadden moeten profiteren. De ECB heeft dus niet alleen voor een evenwichtige oplossing gekozen, maar ook voor een oplossing met een structureel gevolg voor de salaris‑ en de pensioentabellen.

136    Gelet op de hierboven genoemde bijzondere moeilijkheden om het reeds aangehaalde arrest Cerafogli en Poloni/ECB uit te voeren, moet worden vastgesteld dat het besluit dat is genomen op grond van de uitkomst van de overlegprocedure betreffende de aanpassing van de salarissen voor de jaren 2001-2003, moet worden aangemerkt als een redelijke en billijke oplossing in de zin van de in punt 132 aangehaalde rechtspraak.

137    De door verzoekers aangevoerde argumenten doen aan deze vaststelling niet af.

138    Wat in de eerste plaats het argument betreft ontleend aan de correcties met terugwerkende kracht die door een aantal referentieorganisaties zijn aangebracht, moet worden vastgesteld dat een dergelijke praktijk volledig in overeenstemming is met het mechanisme waarin de GSA 2002/2004 voorzien, namelijk een salariscorrectie op basis van reële brongegevens in het jaar volgende op het jaar waarin het recht op salaris ontstaat. In elk geval verplichten de correcties met terugwerkende kracht van bepaalde referentieorganisaties de ECB niet om met terugwerkende kracht salarisaanpassingen toe te kennen, aangezien die praktijken, zelfs al zijn zij gebaseerd op nationale of communautaire wetsvoorschriften, alleen die organisaties en niet de ECB binden.

139    In de tweede plaats en anders dan verzoekers stellen, heeft de ECB, door in casu een billijke oplossing voor het hele personeel te kiezen, voldaan aan de verplichting die zij in haar memorandum van 16 december 2003 op zich had genomen om de gevolgen te trekken uit het arrest van het Gerecht van eerste aanleg.

140    Derhalve moet het derde middel worden afgewezen. Bijgevolg moet de vordering tot nietigverklaring worden afgewezen.

2.     Vordering tot schadevergoeding

 Argumenten van partijen

141    Verzoekers stellen dat zij door de gestelde fouten schade hebben geleden, aangezien zij met ingang van 1 juli 2001, 2002 en 2003 niet hebben kunnen beschikken over het hun toekomende salaris, dat wil zeggen een salaris dat overeenkomstig de berekeningsmethode en na afloop van een regelmatig overleg is vastgesteld. Zij zijn niet in staat om het bedrag van hun schade precies te berekenen, maar stellen voor dit ex aequo et bono en voorlopig op 5 000 EUR per verzoeker te stellen.

142    De ECB stelt afdoende te hebben aangetoond dat zij geen onrechtmatigheid heeft begaan. Derhalve kan de vordering tot schadevergoeding rechtens niet slagen. Financieel gezien hebben verzoekers een verhoging van 0,3 % genoten, die de ECB niet op grond van een wettelijke plicht heeft toegekend, maar op grond van een besluit inzake het personeelsbeleid.

 Beoordeling door het Gerecht

143    Volgens vaste rechtspraak moet de vordering tot vergoeding van een materiële of immateriële schade worden afgewezen, wanneer deze nauw verband houdt met de vordering tot nietigverklaring die zelf ongegrond is verklaard (zie arrest Gerecht van eerste aanleg van 25 juni 2003, Pyres/Commissie, T‑72/01, JurAmbt. blz. I‑A‑169 en II-861, punt 85, en aangehaalde rechtspraak).

144    Daar uit onderzoek van de middelen die zijn aangevoerd ter onderbouwing van de vordering tot nietigverklaring van de salarisafrekeningen van de maand juli 2004 in casu niet is gebleken dat de ECB een onrechtmatigheid heeft begaan en dus een fout heeft gemaakt waarvoor zij aansprakelijk kan worden gesteld, moet de vordering tot vergoeding van de schade die verzoekers door de gestelde onregelmatigheden zouden hebben geleden eveneens worden afgewezen.

3.     Algemene conclusie

145    Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen tot nietigverklaring en tot schadevergoeding niet gegrond zijn en dat er geen uitspraak meer behoeft te worden gedaan over de vordering tot overlegging van het administratief dossier. Derhalve moet het beroep worden verworpen zonder dat hoeft te worden beslist over de ontvankelijkheid ervan, nu de ECB een aantal excepties van niet-ontvankelijkheid heeft opgeworpen, met name betreffende de te late indiening van de verzoeken om heronderzoek en de te late indiening van de klacht van Poloni, die de ECB heeft ontvangen op 14 december 2004, na de termijn van twee maanden die volgens haar op 13 december 2004 was verstreken.

 Kosten

146    Krachtens artikel 122 van het Reglement voor de procesvoering zijn de bepalingen van het achtste hoofdstuk van de tweede titel betreffende de proceskosten en de gerechtskosten slechts van toepassing op de zaken die vanaf de datum van inwerkingtreding van dit Reglement, te weten 1 november 2007, bij het Gerecht aanhangig zijn gemaakt. De ter zake relevante bepalingen van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg blijven mutatis mutandis van toepassing op de vóór die datum bij het Gerecht aanhangige zaken.

147    Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Volgens artikel 88 van dit Reglement blijven in de gedingen tussen de Gemeenschappen en hun personeelsleden de kosten door de instellingen gemaakt, echter te hunnen laste. Aangezien verzoekers in het ongelijk zijn gesteld, dient elke partij haar eigen kosten te dragen.


HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN (voltallige zitting),

rechtdoende, verklaart:

1)      Het beroep wordt verworpen.

2)      Elke partij zal haar eigen kosten dragen.

Mahoney

Kreppel

Van Raepenbusch

Boruta

Kanninen

Tagaras

 

      Gervasoni

 

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 24 juni 2008.

De griffier

 

      De president

W. Hakenberg

 

      P. Mahoney

De teksten van deze beslissing en van de daarin aangehaalde beslissingen van de communautaire rechterlijke instanties die nog niet in de Jurisprudentie zijn gepubliceerd, zijn beschikbaar op de website van het Hof van Justitie www.curia.europa.eu

Bijlage

Maria Concetta Cerafogli, personeelslid van de Europese Centrale Bank, wonende te Frankfurt am Main (Duitsland),

Marion Kotowski, personeelslid van de Europese Centrale Bank, wonende te Frankfurt am Main (Duitsland),

Emmanuel Larue, personeelslid van de Europese Centrale Bank, wonende te Frankfurt am Main (Duitsland),

Paolo Poloni, personeelslid van de Europese Centrale Bank, wonende te Frankfurt am Main (Duitsland),

Olivier Seigneur, personeelslid van de Europese Centrale Bank, wonende te Frankfurt am Main (Duitsland),

Ali Shikhane, personeelslid van de Europese Centrale Bank, wonende te Hünfelden-Nauheim (Duitsland),

Luca Tagliaretti, personeelslid van de Europese Centrale Bank, wonende te Frankfurt am Main (Duitsland)

Inhoud


Toepasselijke bepalingen

Feiten

Procesverloop en conclusies van partijen

In rechte

1.  Vordering tot nietigverklaring

Eerste middel: schending van de verplichting om het personeelscomité te raadplegen

Argumenten van partijen

Beoordeling door het Gerecht

–  Grief ontleend aan de onvolledigheid van de door de ECB verstrekte informatie

–  Grief ontleend aan het niet tijdig verstrekken van informatie

–  Grief dat de bijeenkomsten niet volgens de voorschriften waren

–  Grief dat de antwoorden op de vragen van het personeelscomité ontoereikend waren

–  Grief dat ten onrechte een beroep is gedaan op de spoedeisendheid

–  De grief dat de overlegprocedure bij de toezending van de salarisafrekeningen over de maand juli 2004 niet was afgesloten

Tweede middel: niet-inachtneming van de berekeningsmethode, kennelijk onjuiste beoordeling en schending van de motiveringsplicht

Argumenten van partijen

Beoordeling door het Gerecht

Derde middel: geen toepassing met terugwerkende kracht van de correcties die in de algemene salarisaanpassing moeten worden aangebracht

Argumenten van partijen

Beoordeling door het Gerecht

2.  Vordering tot schadevergoeding

Argumenten van partijen

Beoordeling door het Gerecht

3.  Algemene conclusie

Kosten


* Procestaal: Frans.