Language of document :

Zaak C713/20

Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank
tegen
X

en

Y
tegen
Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank

(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Centrale Raad van Beroep)

 Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 13 oktober 2022

„Prejudiciële verwijzing – Sociale zekerheid van migrerende werknemers – Verordening (EG) nr. 883/2004 – Artikel 11, lid 3, onder a) en e) – Persoon die in een lidstaat woont en in een andere lidstaat werkzaamheden in loondienst verricht – Met één enkel uitzendbureau gesloten arbeidsovereenkomst(en) – Uitzendopdrachten – Tussenliggende perioden – Bepaling van de wetgeving die van toepassing is in de perioden tussen de uitzendopdrachten – Beëindiging van de arbeidsverhouding”

Sociale zekerheid – Migrerende werknemers – Toepasselijke wetgeving – Persoon die in een lidstaat woont en via een in een andere lidstaat gevestigd uitzendbureau uitzendopdrachten verricht op het grondgebied van die andere lidstaat – Toepassing van de wetgeving van de woonstaat op deze persoon in de perioden tussen deze uitzendopdrachten – Voorwaarde – Beëindiging van de arbeidsverhouding in de tussenliggende perioden

[Verordening nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad, art. 11, lid 3, a) en e)]

(zie punten 40, 43, 44, 48, 50, 53 en dictum)

Samenvatting

Vanaf januari 2013 en juli 2007 zijn respectievelijk X (een Nederlands onderdaan die in Duitsland woont) en Y (een Pools onderdaan die in Polen woont) in Nederland in loondienst gaan werken via uitzendbureaus. X had met een uitzendbureau een arbeidsovereenkomst gesloten op basis waarvan zij uitzendopdrachten heeft verricht. In de perioden tussen die opdrachten heeft zij onbezoldigde taken en laagbetaalde huishoudelijke taken verricht, ook in Nederland. Y had met een uitzendbureau opeenvolgende arbeidsovereenkomsten gesloten, met meerdere tussenliggende perioden.

In juli 2015 heeft X een pensioenoverzicht ontvangen, waaruit naar voren kwam dat zij, aangezien zij in Duitsland woonde, enkel voor het Nederlandse socialezekerheidsstelsel verzekerd was in de perioden waarin zij daadwerkelijk voor het uitzendbureau in Nederland had gewerkt, maar niet in de perioden tussen haar uitzendopdrachten.

In maart 2016 werd Y, die tussen 1 januari en 7 februari 2016 niet had gewerkt, meegedeeld dat hij over januari en februari 2016 geen recht had op kinderbijslag krachtens het Nederlandse socialezekerheidsstelsel, aangezien hij op de eerste werkdag van elk van deze maanden niet werkzaam was geweest in Nederland.

Betrokkenen zijn ieder tegen het jegens hen genomen besluit opgekomen bij de rechtbank Amsterdam (Nederland). De verwijzende rechter, de Centrale Raad van Beroep (Nederland), waarbij hoger beroep is ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam, is van oordeel dat deze gedingen betrekking hebben op de vraag of de aansluiting van betrokkenen bij de Nederlandse volksverzekeringen gedurende de perioden tussen die uitzendopdrachten is onderbroken. Hij is van oordeel dat daartoe moet worden bepaald welke wetgeving in deze perioden krachtens verordening nr. 883/2004(1) van toepassing was.

Het Hof oordeelt dat een persoon die in een lidstaat woont en via een in een andere lidstaat gevestigd uitzendbureau uitzendopdrachten verricht op het grondgebied van die andere lidstaat, krachtens die verordening(2) gedurende de perioden tussen die uitzendopdrachten onderworpen is aan de nationale wetgeving van de lidstaat waar hij woont wanneer de arbeidsverhouding krachtens de uitzendovereenkomst gedurende die tussenliggende perioden wordt beëindigd.

Beoordeling door het Hof

Allereerst herinnert het Hof aan het in artikel 11, lid 3, onder a), van verordening nr. 883/2004 neergelegde beginsel dat voor degene die werkzaamheden al dan niet in loondienst verricht in een lidstaat, de socialezekerheidswetgeving van die lidstaat geldt. Wat betreft de vraag of betrokkenen moeten worden geacht gedurende die tussenliggende perioden werkzaamheden al dan niet in loondienst te hebben verricht, wijst het Hof er vervolgens op dat het begrip „werkzaamheden in loondienst” wordt gedefinieerd als werkzaamheden of daarmee gelijkgestelde situaties die als zodanig worden beschouwd voor de toepassing van de socialezekerheidswetgeving van de lidstaat waar deze werkzaamheden worden verricht of waar de gelijkgestelde situaties zich voordoen.(3)

In dit geval oefende X haar werkzaamheden uit op basis van een uitzendovereenkomst voor bepaalde tijd, waarin was bepaald dat de dienstbetrekking een aanvang nam op het moment waarop zij daadwerkelijk met haar werkzaamheden startte en eindigde bij de stopzetting van die werkzaamheden. In de perioden tussen haar uitzendopdrachten bestond er tussen X en het uitzendbureau dus geen arbeidsverhouding. Bovendien kunnen de werkzaamheden die X tijdens deze tussenliggende perioden in Nederland heeft verricht, niet worden beschouwd als werkzaamheden in loondienst of een daarmee gelijkgestelde situatie in de zin van de Nederlandse wetgeving. Wat Y betreft, was de arbeidsverhouding tussen hem en het uitzendbureau waarmee hij twee overeenkomsten had gesloten in de periode tussen die twee overeenkomsten beëindigd.

Hieruit volgt dat de betrokkenen wegens de beëindiging van hun beroepsactiviteit gedurende de perioden tussen hun uitzendopdrachten geen werkzaamheden in loondienst verrichtten en zij zich evenmin in een gelijkgestelde situatie in de zin van de Nederlandse wetgeving bevonden. Bijgevolg vielen zij niet binnen de werkingssfeer van artikel 11, lid 3, onder a), van verordening nr. 883/2004, zodat zij niet aan de Nederlandse wetgeving waren onderworpen. Voor de toepassing van de wetgeving van de werkstaat moet namelijk altijd sprake zijn van een ononderbroken arbeidsverhouding. In die omstandigheden vielen de betrokkenen in de perioden tussen hun uitzendopdrachten binnen de werkingssfeer van artikel 11, lid 3, onder e), van verordening nr. 883/2004(4), dat dient als vangnetbepaling voor eenieder die zich in een situatie bevindt die niet specifiek is geregeld door de andere bepalingen van deze verordening, en waren zij derhalve onderworpen aan de wetgeving van de lidstaat van hun woonplaats.


1      Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB 2004, L 166, blz. 1, met rectificatie in PB 2004, L 200, blz. 1).


2      Meer bepaald krachtens artikel 11, lid 3, onder a) en e).


3      Zie artikel 1, onder a), van verordening nr. 883/2004.


4      Volgens deze bepaling geldt voor eenieder op wie de bepalingen van de onderdelen a) tot en met d) van dat lid niet van toepassing zijn, de wetgeving van de lidstaat van zijn woonplaats, onverminderd andere bepalingen van deze verordening die hem prestaties garanderen krachtens de wetgeving van een of meer andere lidstaten.