Language of document :

Mededeling in het PB

 

Beroep, op 15 mei 2002 ingesteld door Sunrider Corporation tegen het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

    (Zaak T-156/02)

Procestaal: te bepalen overeenkomstig artikel 131, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering ( Taal van het verzoekschrift: Duits

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 15 mei 2002 beroep ingesteld tegen het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) door Sunrider Corporation, te Torrance (Verenigde Staten van Amerika), vertegenwoordigd door A. Kockläuner, advocaat.

Andere partij voor de kamer van beroep: Frieslands Brands B.V., te Leeuwarden (Nederland).

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

(beslissing R 34/2000-1 van de eerste kamer van beroep van 21 februari 2002 te vernietigen voorzover verzoekster werd verwezen in de helft van de kosten van de oppositieprocedure en in de eigen kosten van de oppositie- en beroepsprocedure;

(het Bureau te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster diende bij het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt een aanvraag om het woordmerk "METABALANCE 44" in voor waren van de klassen 5 en 29 (aanvraagnr. 155747). Friesland Brands B.V. stelde daartegen oppositie in. Deze oppositie was gebaseerd op verschillende nationale en internationale merken, waaronder "BALANCE", "BALANS" en "FRIESISCHE FLAGGE BALANCE" voor onder meer waren van de klassen 5 en 29.

Naar aanleiding van een particuliere minnelijke schikking met opposante beperkte verzoekster de opgave van de waren door het schrappen van een aantal geclaimde waren van klasse 29. Opposante trok later de oppositie in, maar verzocht wel om een beslissing over de kosten.

De oppositie-afdeling verwees verzoekster in de kosten van de oppositieprocedure. De kamer van beroep vernietigde deze beslissing en verwees elke partij in de eigen kosten van de oppositie- en beroepsprocedure.

Verzoekster komt op tegen de beslissing van de kamer van beroep en voert aan dat in casu niet artikel 81, lid 3, van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad1 moet worden toegepast, maar de meer specifieke regel van artikel 81, lid 4. Derhalve heeft verweerder de fundamentele beoordelingscriteria miskend en ook het evenredigheidsbeginsel niet in acht genomen.

Voor het overige heeft verweerder volgens verzoekster ook de beoordelingscriteria van artikel 81, lid 3 juncto lid 2, van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad verkeerd toegepast. Verzoekster betoogt dat deze bepaling inhoudt, dat over de kosten moet worden beslist overeenkomstig de algemene billijkheids- en rechtvaardigheidsoverwegingen.

CB

____________

1 - (Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 11, blz. 1).