Language of document : ECLI:EU:T:2005:279

Zaak T‑40/04

Emma Bonino e.a.

tegen

Europees Parlement en Raad van de Europese Unie

„Verordening betreffende statuut en financiering van politieke partijen op Europees niveau – Beroep tot nietigverklaring – Exceptie van niet-ontvankelijkheid – Handeling waartegen kan worden opgekomen – Procesbevoegdheid – Niet-ontvankelijkheid”

Samenvatting van de beschikking

1.      Beroep tot nietigverklaring – Natuurlijke of rechtspersonen – Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken – Rechtstreeks geraakt worden – Verordening betreffende statuut en financiering van politieke partijen op Europees niveau – Uitsluiting van politieke groepering van toepassing van statuut – Rechtstreeks geraakt worden van deze politieke groepering

(Art. 230, vierde alinea, EG; verordening nr. 2004/2003 van het Europees Parlement en de Raad, art. 2 en 3)

2.      Procedure – Ontvankelijkheid van beroepen – Beoordeling naar situatie op moment van indiening van verzoekschrift – Handeling die gevolgen ervan uitstelt tot latere datum – Geen invloed op rechtstreeks geraakt worden van natuurlijke of rechtspersonen

(Art. 230, vierde en vijfde alinea, EG)

3.      Beroep tot nietigverklaring – Natuurlijke of rechtspersonen – Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken – Rechtstreeks geraakt worden – Verordening betreffende statuut en financiering van politieke partijen op Europees niveau – Beroep ingesteld door afgevaardigden die lid zijn van politieke groepering – Niet rechtstreeks geraakt

(Art. 230, vierde alinea, EG; verordening nr. 2004/2003 van het Europees Parlement en de Raad, art. 2 en 3)

4.      Beroep tot nietigverklaring – Natuurlijke of rechtspersonen – Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken – Verordening betreffende statuut en financiering van politieke partijen op Europees niveau – Beroep ingesteld door politieke groepering – Niet-ontvankelijkheid

(Art. 230, vierde alinea, EG; verordening nr. 2004/2003 van het Europees Parlement en de Raad)

5.      Beroep tot nietigverklaring – Natuurlijke of rechtspersonen – Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken – Verordening betreffende statuut en financiering van politieke partijen op Europees niveau – Beroep ingesteld door politieke groepering – Afgevaardigden die lid zijn van groepering die aan opstelling van verordening heeft deelgenomen – Verordening met rechtsgrondslag die niet voorziet in deze medewerking – Niet-ontvankelijkheid

(Art. 230, vierde alinea, EG; verordening nr. 2004/2003 van het Europees Parlement en de Raad)

6.      Beroep tot nietigverklaring – Natuurlijke of rechtspersonen – Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken – Uitlegging contra legem van voorwaarde van individueel geraakt worden – Ontoelaatbaarheid

(Art. 230, vierde alinea, EG)

1.      Een verordening zoals verordening nr. 2004/2003 betreffende het statuut en de financiering van politieke partijen op Europees niveau, houdende invoering van een gunstig juridisch statuut dat aan bepaalde politieke groeperingen kan worden verleend terwijl andere daarvan zijn uitgesloten, kan de gelijkheid van kansen van de politieke partijen aantasten. Het in een dergelijk geval in aanmerking te nemen rechtsgevolg is derhalve de uitsluiting van een politieke groepering van het statuut van politieke partij op Europees niveau en dus van de gemeenschapsfinanciering, samen met de voor sommige van haar politieke concurrenten openstaande mogelijkheid om die financiering wel te ontvangen.

Het feit dat het toekennen van financiering krachtens deze verordening afhangt van een daartoe ingediend verzoek, sluit niet uit dat een politieke groepering rechtstreeks geraakt is, daar de indiening van dit verzoek alleen afhangt van de wil van deze partij.

Daarbij komt dat, aangezien politieke groeperingen die niet voldoen aan de voorwaarden van de artikelen 2 en 3 van deze verordening, van financiering zijn uitgesloten en de criteria van artikel 3, sub a, b en d, aldus zijn geformuleerd dat het Parlement geen beoordelingsvrijheid wordt gelaten, de toekenning of weigering van financiering volgens deze criteria dus uitoefening van een gebonden bevoegdheid is, daar het desbetreffende besluit zuiver automatisch en uitsluitend op grondslag van de bestreden verordening tot stand komt zonder toepassing van nadere regels.

(cf. punten 43, 49, 51‑52)

2.      De ontvankelijkheid van een beroep tot nietigverklaring moet weliswaar worden beoordeeld naar het tijdstip van de instelling ervan, maar het feit dat de gevolgen van een handeling eerst op een in dezelfde handeling bepaald later tijdstip intreden, belet niet dat een particulier er rechtstreeks door kan worden geraakt.

Aangezien verzoekers de beroepstermijn van artikel 230, vijfde alinea, EG in acht moeten nemen, zou iedere andere uitlegging er namelijk toe leiden dat de instelling die de handeling heeft vastgesteld, een particulier kan verhinderen een rechtstreeks beroep krachtens artikel 230, vierde alinea, EG in te stellen, door het uitstellen van de toepasselijkheid van een bepaling die de rechtspositie van de betrokkene rechtstreeks kan aantasten.

Daarbij komt dat, wanneer de wetgever bepaalt dat de bepalingen van de bestreden handeling vanaf een nauwkeurig bepaalde datum van toepassing zijn, en de toepassing van deze bepalingen niet afhangt van het intreden van onzekere gebeurtenissen, het uitstel van de toepasselijkheid van deze bepalingen geen betekenis heeft voor de rechtstreekse geraaktheid van een particulier.

(cf. punten 45‑48)

3.      De afgevaardigden die lid zijn van een politieke groepering, worden door verordening nr. 2004/2003 betreffende het statuut en de financiering van politieke partijen op Europees niveau niet rechtstreeks geraakt in de zin van artikel 230, vierde alinea, EG, ook al valt niet uit te sluiten dat de bij deze verordening gestelde voorwaarden voor de financiering van een politieke partij gevolgen kunnen hebben voor de uitoefening van het mandaat van de erbij aangesloten afgevaardigden, maar dat dit neemt niet weg dat de economische gevolgen van de verlening van een eventuele financiering aan een concurrerende politieke groepering en de weigering daarvan aan de groepering waarbij de verzoekende afgevaardigden zijn aangesloten, als indirect moeten worden beschouwd. In feite raakt het rechtstreekse economische gevolg de situatie van de politieke groepering en niet die van de op de lijst ervan verkozen afgevaardigden en deze economische gevolgen betreffen niet de rechtspositie, maar alleen de feitelijke situatie van de verzoekende afgevaardigden.

(cf. punten 56, 59)

4.      Verordening nr. 2004/2003 betreffende het statuut en de financiering van politieke partijen op Europees niveau is van toepassing op objectief bepaalde situaties en heeft rechtsgevolgen voor algemeen en abstract omschreven categorieën van personen, aangezien deze personen niet individueel worden geraakt in de zin van artikel 230, vierde alinea, EG. De voorwaarden waaraan een politieke partij moet voldoen om in aanmerking te komen voor gemeenschapsfinanciering, zijn namelijk algemeen geformuleerd en kunnen zonder onderscheid worden toegepast op elke politieke groepering die binnen de werkingssfeer van deze verordening valt.

De referentiegroep behoort dus niet tot een gesloten kring van personen die door verordening nr. 2004/2003 worden geraakt, maar bestaat uit alle politieke groeperingen die door deze verordening rechtstreeks kunnen worden geraakt, te weten met name alle politieke partijen die aan de Europese verkiezingen hebben deelgenomen of daartoe het voornemen hebben geuit.

Het feit dat het mogelijk is om het aantal of zelfs de identiteit van bepaalde geraakte personen te bepalen, terwijl die mogelijkheid niet bestaat voor anderen, kan een verzoeker niet voldoende individualiseren.

(cf. punten 61‑63)

5.      Een individuele procesbevoegdheid kan evenwel niet worden ontleend aan de loutere deelneming aan de besprekingen die de vaststelling van een handeling voorafgingen. Al kan de positie van „onderhandelaarster” van een vereniging die tot doel heeft de belangen van haar leden te behartigen, eventueel volstaan om een dergelijke verzoekster te individualiseren, is deze conclusie niet van toepassing op een normatieve handeling die is vastgesteld op basis van een rechtsgrondslag die niet voorziet in de medewerking van particulieren. Evenzo kan een klager aan de enkele indiening van een klacht en de eventuele daarop met de Commissie gevoerde briefwisseling geen procesbevoegdheid in de zin van artikel 230 EG ontlenen, wanneer er geen specifieke procedures bestaan volgens welke particulieren bij de vaststelling, de uitvoering en de voortgangscontrole van ter zake genomen beslissingen kunnen worden betrokken.

Dienaangaande wordt een politieke groepering waarvan bepaalde leden als afgevaardigden aan het wetgevingsproces hebben meegewerkt, door verordening nr. 2004/2003 betreffende het statuut en de financiering van politieke partijen op Europees niveau niet individueel geraakt in de zin van artikel 230, vierde alinea, EG, aangezien deze leden door deze verordening niet rechtstreeks worden geraakt en geen enkele procedurele bepaling vereiste dat de politieke partijen formeel meewerkten aan de procedure tot vaststelling ervan.

(cf. punten 70‑72, 75)

6.      Het stelsel van rechtsmiddelen kan niet aldus worden uitgelegd dat de gemeenschapsrechter een rechtstreeks beroep tot nietigverklaring ontvankelijk moet verklaren wanneer hij na een concreet onderzoek van de nationale procesregels vaststelt dat deze regels een particulier niet toestaan een beroep in te stellen waarmee hij de geldigheid van de betwiste gemeenschapshandeling kan aanvechten.

In het door het Verdrag in het leven geroepen stelsel van wettigheidstoezicht kan een natuurlijke of rechtspersoon bovendien slechts beroep tegen een verordening instellen, indien hij niet alleen rechtstreeks maar ook individueel wordt geraakt. Deze laatste voorwaarde moet weliswaar worden uitgelegd in het licht van het beginsel van effectieve rechterlijke bescherming en rekening houdend met de uiteenlopende omstandigheden die een verzoeker kunnen individualiseren, maar een dergelijke uitlegging mag deze voorwaarde, die uitdrukkelijk door het Verdrag wordt gesteld, niet tot een dode letter maken, omdat de communautaire rechter daarmee de grenzen van de hem door het Verdrag verleende bevoegdheden zou overschrijden.

(cf. punt 77)