Language of document : ECLI:EU:C:2017:983

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)

20 december 2017 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften – Nationale wetgeving tot verduidelijking of invoering van een verbod om zonder vergunning kansspelen, loterijen en weddenschappen aan te bieden, en tot invoering van een verbod om zonder vergunning reclame te maken voor kansspelen, loterijen en weddenschappen”

In zaak C‑255/16,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door Københavns Byret (rechter in eerste aanleg Kopenhagen, Denemarken) bij beslissing van 19 april 2016, ingekomen bij het Hof op 2 mei 2016, in de strafzaak tegen

Bent Falbert,

Poul Madsen,

JP/Politikens Hus A/S,

wijst

HET HOF (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: R. Silva de Lapuerta, kamerpresident, J.‑C. Bonichot, A. Arabadjiev, S. Rodin (rapporteur) en E. Regan, rechters,

advocaat-generaal: M. Bobek,

griffier: C. Strömholm, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 11 mei 2017,

gelet op de opmerkingen van:

–        Madsen, Falbert en JP/Politikens Hus A/S, vertegenwoordigd door S. MacMahon Baldwin en M. Dittmer, advokater,

–        de Deense regering, vertegenwoordigd door M. Wolff, M. N. Lyshøj, C. Thorning en J. Nymann-Lindegren als gemachtigden,

–        de Portugese regering, vertegenwoordigd door L. Inez Fernandes, M. Figueiredo, A. Silva Coelho en P. de Sousa Inês als gemachtigden,

–        de Roemeense regering, vertegenwoordigd door L. Liţu en R. H. Radu als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door H. Tserepa-Lacombe, Y. Marinova, L. Grønfeldt, U. Nielsen en G. Braga da Cruz als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 26 juli 2017,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 1, punten 1, 2, 5 en 11, en artikel 8, lid 1, van richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PB 1998, L 204, blz. 37), zoals gewijzigd bij richtlijn 98/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 juli 1998 (PB 1998, L 217, blz. 18) (hierna: „richtlijn 98/34”).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een strafprocedure tegen Bent Falbert en Poul Madsen alsook tegen JP/Politikens Hus A/S, aan wie ten laste wordt gelegd dat zij reclame hebben gemaakt in de Deense krant Ekstra Bladet en op de websites van deze krant voor onlinekansspelen waarvoor geen vergunning is verleend door de bevoegde autoriteit.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

3        Artikel 1 van richtlijn 98/34 bepaalt:

„In de zin van deze richtlijn wordt verstaan onder:

1.      ,product’: alle producten die industrieel worden vervaardigd, en alle landbouwproducten, met inbegrip van visproducten;

2.      ,dienst’: elke dienst van de informatiemaatschappij, dat wil zeggen elke dienst die gewoonlijk tegen vergoeding, langs elektronische weg, op afstand en op individueel verzoek van een afnemer van diensten verricht wordt.

In deze definitie wordt verstaan onder:

–        ,op afstand’: een dienst die geleverd wordt zonder dat de partijen gelijktijdig aanwezig zijn;

–        ,langs elektronische weg’: een dienst die verzonden en ontvangen wordt via elektronische apparatuur voor de verwerking (met inbegrip van digitale compressie) en de opslag van gegevens, en die geheel via draden, radio, optische middelen of andere elektromagnetische middelen wordt verzonden, doorgeleid en ontvangen;

–        ,op individueel verzoek van een afnemer van diensten’: een dienst die op individueel verzoek via de transmissie van gegevens wordt geleverd.

Een indicatieve lijst van niet onder deze definitie vallende diensten staat in bijlage V.

[…]

5.      ,regel betreffende diensten’: een algemene eis betreffende de toegang tot en de uitoefening van dienstenactiviteiten als bedoeld in punt 2, met name bepalingen met betrekking tot de dienstverlener, de diensten en de afnemer van diensten, met uitzondering van regels die niet specifiek betrekking hebben op de in datzelfde punt gedefinieerde diensten.

[…]

Voor deze definitie:

–        wordt een regel geacht specifiek betrekking te hebben op de diensten van de informatiemaatschappij wanneer die regel gezien de motivering en de tekst van het dispositief, in zijn totaliteit of in enkele specifieke bepalingen specifiek tot doel heeft die diensten uitdrukkelijk en gericht te reglementeren;

–        wordt een regel niet geacht specifiek betrekking te hebben op de diensten van de informatiemaatschappij indien het slechts impliciet of incidenteel op die diensten van toepassing is.

[…]

11.      ,technisch voorschrift’: een technische specificatie of andere eis of een regel betreffende diensten, met inbegrip van de erop toepasselijke bestuursrechtelijke bepalingen die de jure of de facto moeten worden nageleefd voor de verhandeling, de dienstverrichting, de vestiging van een verrichter van diensten of het gebruik in een lidstaat of in een groot deel van een lidstaat, alsmede de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, behoudens die bedoeld in artikel 10, van de lidstaten waarbij de vervaardiging, de invoer, de verhandeling of het gebruik van een product dan wel de verrichting of het gebruik van een dienst of de vestiging als dienstverlener wordt verboden.

De facto technische voorschriften zijn met name:

–        wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van een lidstaat die hetzij verwijzen naar technische specificaties, andere eisen of regels betreffende diensten, hetzij naar beroepscodes of codes voor goede praktijken die zelf verwijzen naar technische specificaties, andere eisen of regels betreffende diensten waarvan de naleving een vermoeden geeft met de voorschriften welke bij deze wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen zijn vastgesteld, in overeenstemming te zijn;

[…]

–        technische specificaties of andere eisen of regels betreffende diensten die verbonden zijn met fiscale of financiële maatregelen die het verbruik van producten of het gebruik van diensten beïnvloeden, doordat zij de naleving van die technische specificaties, andere eisen of regels betreffende diensten aanmoedigen; hieronder vallen niet de technische specificaties, andere eisen of regels betreffende diensten die samenhangen met de nationale stelsels van sociale zekerheid.

[…]”

4        Artikel 8, lid 1, van deze richtlijn luidt:

„Onverminderd artikel 10 delen de lidstaten de Commissie onverwijld ieder ontwerp voor een technisch voorschrift mee, tenzij het een integrale omzetting van een internationale of Europese norm betreft, in welk geval louter met een mededeling van de betrokken norm kan worden volstaan; zij geven de Commissie tevens kennis van de redenen waarom de vaststelling van dit technisch voorschrift nodig is, tenzij die redenen reeds uit het ontwerp zelf blijken.”

 Deens recht

5        § 10 van lov om visse spil, lotterier og væddemål (wet inzake bepaalde kansspelen, loterijen en weddenschappen; hierna: „kansspelenwet”), in de op het hoofdgeding toepasselijke versie ervan die voortvloeit uit lov nr. 204 om ændring af lov om visse spil, lotterier og væddemål og andre love og om ophævelse af lov om væddemål i forbindelse med heste- og hundevæddeløb van 26 maart 2003 (wet nr. 204 tot wijziging van de wet inzake bepaalde kansspelen, loterijen en weddenschappen en andere wetten en tot intrekking van de wet inzake weddenschappen op paarden‑ en hondenrennen; hierna: „wijzigingswet”) luidt:

„1.      Met een geldboete of een gevangenisstraf tot 6 maanden wordt gestraft eenieder die opzettelijk of door grove nalatigheid,

1)      kansspelen, loterijen of weddenschappen in Denemarken aanbiedt zonder te beschikken over een vergunning als bedoeld in § 1,

2)      bemiddelt bij de deelneming aan kansspelen, loterijen of weddenschappen waarvoor geen vergunning is verleend krachtens § 1.

[…]

3.      Met een geldboete wordt gestraft eenieder die opzettelijk of door grove nalatigheid,

[…]

3)      reclame maakt voor kansspelen, loterijen of weddenschappen waarvoor geen vergunning is verleend krachtens § 1.”

6        Bij § 1, lid 1, van de kansspelenwet wordt de minister van Belastingen gemachtigd om een vergunning af te geven voor kansspelen, loterijen en weddenschappen. Volgens § 2, lid 1, van die wet kan een dergelijke vergunning slechts aan één onderneming worden verleend.

7        In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de vaststelling van de wijzigingswet, worden de doelstellingen van § 10, lid 3, punt 3, van de kansspelenwet als volgt omschreven:

„Voorgesteld wordt een verbod in te stellen op het maken van reclame voor kansspelen, loterijen en weddenschappen die niet bij wet zijn toegestaan.

Deze wijziging komt overeen met het verbod dat thans is vervat in § 12, lid 3, van de wet inzake weddenschappen op paardenrennen, en is een verduidelijking van de huidige § 10, lid 4, van de wet inzake toto’s en loterijen.

Dit verbod heeft tot doel kansspelexploitanten aan wie de Deense autoriteiten een vergunning hebben verleend, te beschermen tegen de concurrentie van ondernemingen die geen dergelijke vergunning bezitten en dus niet legaal kansspelen in Denemarken kunnen aanbieden of daarbij kunnen bemiddelen.

Onder het maken van reclame in de zin van de wet worden alle vormen van bekendmaking of overbrenging van informatie over de activiteiten en het commerciële aanbod van kansspelexploitanten verstaan.

Dit verbod is echter niet van toepassing op verwijzingen van journalistieke aard in gedrukte of digitale media.

Dit verbod geldt voor alle media. Het maken van reclame is derhalve gelijkelijk verboden in gedrukte media, op de radio, op televisie en in digitale media, bijvoorbeeld in de vorm van banners.

Ingevolge § 10, lid 3, punt 3, is ook het maken van reclame voor de activiteiten van kansspelexploitanten, inzonderheid voor hun websites, adressen enz. verboden.”

 Hoofdgeding en prejudiciële vraag

8        Falbert en Madsen zijn respectievelijk de vroegere en de huidige hoofdredacteur van de Deense krant Ekstra Bladet, waarvan de vennootschap JP/Politikens Hus de eigenaar is.

9        Verwerende partijen in het hoofdgeding worden voor de verwijzende rechter strafrechtelijk vervolgd wegens een overtreding van met name § 10, lid 3, punt 3, van de kansspelenwet, omdat zij in de krant Ekstra Bladet en op de websites van deze krant, waaronder „www.ekstrabladet.dk” en „www.ekstrabladet.tv”, advertenties hebben gepubliceerd voor rekening van bookmakers die kansspelen of weddenschappen aanbieden in Denemarken zonder daarvoor over een vergunning te beschikken.

10      De verwijzende rechter vraagt zich af of de wijzigingswet dient te worden aangemerkt als een „technisch voorschrift” in de zin van richtlijn 98/34, en derhalve had moeten worden meegedeeld aan de Commissie op grond van artikel 8, lid 1, van die richtlijn.

11      Volgens de verwijzende rechter dient met name te worden vastgesteld of de wijzigingswet, zoals verwerende partijen in het hoofdgeding voor hem betogen, een „regel betreffende diensten” is in de zin van artikel 1, punt 5, van richtlijn 98/34, omdat zij specifiek betrekking heeft op diensten van de informatiemaatschappij.

12      In dit verband merkt de verwijzende rechter op dat vóór de inwerkingtreding van de wijzigingswet enkel de organisatie van kansspelen in Denemarken door buitenlandse exploitanten via fysieke verkoopkanalen verboden was, en dat die wet, zoals blijkt uit de ontstaansgeschiedenis ervan, tot doel had het verbod voor buitenlandse exploitanten om kansspelen te organiseren in Denemarken, uit te breiden tot kansspelen die worden aangeboden via het internet.

13      Aangezien de wijzigingswet tot doel had een reeds bestaand verbod uit te breiden tot nieuwe diensten zoals onlinekansspelen, is de verwijzende rechter van oordeel dat deze wet niet slechts „impliciet of incidenteel” van toepassing is op het aanbieden van onlinekansspelen en de daarmee samenhangende reclame. Integendeel, het gaat volgens hem om een regeling inzake de toegang tot nieuwe diensten van de informatiemaatschappij, die op grond van richtlijn 98/34 dient te worden meegedeeld aan de Commissie, zoals blijkt uit de ontstaansgeschiedenis van de wijzigingswet. In dit verband is het niet van belang dat de wijzigingswet tot gevolg had dat het bemiddelen bij kansspelen, zowel online als offline, verboden is.

14      Daarop heeft Københavns Byret (rechter in eerste aanleg Kopenhagen, Denemarken) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Is er sprake van een voorschrift dat dient te worden meegedeeld krachtens artikel 8, lid 1, juncto artikel 1, eerste alinea, punten 1, 2, 5, en 11, van [richtlijn 98/34], ervan uitgaande dat:

a)      een wet tot wijziging van de wet inzake bepaalde kansspelen, loterijen en weddenschappen moet worden ingevoerd, waarbij een bepaling dient te worden ingevoegd tot bestraffing van onder meer degene die opzettelijk of door grove nalatigheid ‚kansspelen, loterijen of weddenschappen in Denemarken aanbiedt zonder te beschikken over een vergunning als bedoeld in § 1’, en van degene die opzettelijk of door grove nalatigheid ‚reclame maakt voor kansspelen, loterijen of weddenschappen waarvoor geen vergunning is verleend krachtens § 1’, en

b)      uit de memorie van toelichting bij deze wijzigingswet blijkt dat bovengenoemde strafbepalingen tot doel hebben, enerzijds een verbod tegen kansspelen die door buitenlandse gokbedrijven via het internet worden aangeboden en die rechtstreeks op de Deense markt gericht zijn, in te voeren of nader af te bakenen, en anderzijds reclame voor onder meer kansspelen die door buitenlandse gokbedrijven op het internet worden aangeboden, te verbieden. Uit deze memorie van toelichting blijkt immers dat er volgens de regels die vóór de wijzigingen golden geen twijfel over bestond dat de organisatie van kansspelen illegaal is wanneer een buitenlands gokbedrijf gebruikmaakt van verkoopkanalen via welke het kansspel fysiek binnen de Deense grenzen wordt verkocht, maar dat het minder duidelijk was in hoeverre buitenlandse kansspelen die op Deense spelers gericht zijn en fysiek buiten Denemarken gesitueerd zijn, ook onder deze bepaling vallen. Bijgevolg dient specifiek te worden vastgesteld dat deze kansspelen hieronder vallen. Voorts blijkt uit de memorie van toelichting dat wordt voorgesteld om een reclameverbod in te voeren voor kansspelen, loterijen en weddenschappen waarvoor geen vergunning is verleend krachtens deze wet, en dat de wijzigingswet overeenkomt met het geldende verbod van § 12, lid 3, van de wet inzake weddenschappen op paardenrennen, maar de formulering van § 10, lid 4, van de [thans ingetrokken] wet inzake toto’s en loterijen verduidelijkt. Voorts blijkt uit de voorbereidende werkzaamheden dat het verbod gokbedrijven waaraan de Deense autoriteiten een vergunning hebben verleend, dient te beschermen tegen de concurrentie van ondernemingen die geen dergelijke vergunning bezitten en dus niet legaal kansspelen in Denemarken kunnen aanbieden of daar niet bij kunnen bemiddelen?”

 Beantwoording van de prejudiciële vraag

15      Met zijn prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of artikel 1 van richtlijn 98/34 aldus moet worden uitgelegd dat een nationale bepaling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, waarbij strafrechtelijke sancties worden gesteld op het zonder vergunning aanbieden van kansspelen, loterijen of weddenschappen op het nationale grondgebied, alsook op het maken van reclame voor kansspelen, loterijen en weddenschappen waarvoor geen vergunning is afgegeven, kan worden aangemerkt als een technisch voorschrift in de zin van die bepaling, waarvoor de mededelingsplicht als bedoeld in artikel 8, lid 1, van die richtlijn geldt.

16      In dit verband zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak nationale bepalingen die enkel voorwaarden bevatten voor de vestiging van ondernemingen of voor de verrichting van diensten door ondernemingen, zoals bepalingen die de uitoefening van een beroepsactiviteit afhankelijk stellen van een voorafgaande erkenning, geen technische voorschriften in de zin van artikel 1, punt 11, van richtlijn 98/34 zijn (zie in die zin met name arresten van 4 februari 2016, Ince, C‑336/14, EU:C:2016:72, punt 76, en 1 februari 2017, Município de Palmela, C‑144/16, EU:C:2017:76, punt 26).

17      In casu moet worden geoordeeld dat, zoals de advocaat-generaal in de punten 31 en 32 van zijn conclusie heeft opgemerkt, een nationale bepaling als § 10, lid 1, punt 1, van de kansspelenwet moet worden aangemerkt als een „bepaling die de uitoefening van deze activiteit afhankelijk stelt van een voorafgaande erkenning” in de zin van de in het vorige punt aangehaalde rechtspraak, voor zover bij die bepaling sancties worden gesteld op het zonder voorafgaande vergunning op de markt brengen van kansspelen.

18      Een dergelijke bepaling valt dan ook niet onder het begrip „technisch voorschrift” als bedoeld in artikel 1 van richtlijn 98/34.

19      Wat betreft de vraag of § 10, lid 3, punt 3, van de kansspelenwet, waarbij sancties worden gesteld op het maken van reclame voor kansspelen waarvoor geen vergunning is verleend, kan worden aangemerkt als een „technisch voorschrift” in de zin van artikel 1 van richtlijn 98/34, dat moet worden meegedeeld op grond van artikel 8, lid 1, van die richtlijn, zij allereerst opgemerkt dat er een nauw verband bestaat tussen § 10, lid 1, punt 1, van de kansspelenwet, waarbij sancties worden gesteld op het zonder vergunning aanbieden van kansspelen, en § 10, lid 3, punt 3, van de kansspelenwet, waarbij sancties worden gesteld op het maken van reclame voor kansspelen waarvoor geen vergunning is afgegeven. Hieruit volgt echter niet dat laatstgenoemde bepaling moet worden aangemerkt als een „bepaling die de uitoefening van een activiteit afhankelijk stelt van een voorafgaande vergunning” in de zin van de in punt 16 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte rechtspraak. Hoewel er een nauw verband bestaat tussen beide bepalingen, hebben deze immers een verschillende functie en werkingssfeer (zie in die zin arrest van 13 oktober 2016, M. en S., C‑303/15, EU:C:2016:771, punt 28).

20      Voorts zij opgemerkt dat uit het aan het Hof overgelegde dossier niet blijkt of de wijzigingswet – waarbij § 10, lid 3, punt 3, van de kansspelenwet is ingevoerd, waarbij sancties worden gesteld op het maken van reclame voor kansspeldiensten waarvoor geen vergunning is verleend – de vroegere regels inzake kansspelen heeft gewijzigd, met name door de werkingssfeer ervan uit te breiden tot kansspelen die door buitenlandse gokbedrijven via het internet worden aangeboden, of zich er juist toe beperkt heeft die vroegere regels te verduidelijken.

21      Dienaangaande zij in de eerste plaats opgemerkt dat de vraag of het bij § 10, lid 3, punt 3, van de kansspelenwet ingestelde verbod op het maken van reclame voor kansspelen waarvoor geen vergunning is verleend, met name voor kansspelen die door buitenlandse gokbedrijven via het internet worden aangeboden, reeds gold op grond van de vroegere regels inzake kansspelen, zodat de wijzigingswet dit verbod alleen heeft verduidelijkt, dan wel of dat verbod juist bij deze laatste wet in de kansspelenwet is ingevoerd, een vraag van nationaal recht is die onder de bevoegdheid van de verwijzende rechter valt (zie in die zin arrest van 21 april 2005, Lindberg, C‑267/03, EU:C:2005:246, punt 83).

22      In de tweede plaats zij eraan herinnerd dat het wetsontwerp dat heeft geleid tot de vaststelling van de wijzigingswet, enkel had moeten worden meegedeeld op grond van artikel 8, lid 1, van richtlijn 98/34 indien deze wet in § 10, lid 3, punt 3, van de kansspelenwet een verbod heeft ingevoerd op reclame voor kansspelen waarvoor geen vergunning is verleend, met name voor kansspelen die online worden aangeboden door buitenlandse gokbedrijven.

23      Om te worden aangemerkt als een technisch voorschrift dat krachtens richtlijn 98/34 moet worden meegedeeld, mag een nieuwe regeling zich er immers niet toe beperken de bestaande technische voorschriften die naar behoren zijn meegedeeld aan de Commissie, te herhalen of te vervangen, zonder daaraan technische specificaties of andere, nieuwe of aanvullende voorwaarden toe te voegen (zie in die zin arrest van 21 april 2005, Lindberg, C‑267/03, EU:C:2005:246, punt 85).

24      Mocht de wijzigingswet in § 10, lid 3, punt 3, van de kansspelenwet een verbod op reclame voor kansspelen waarvoor geen vergunning is verleend, hebben ingevoerd, met name door de werkingssfeer van die bepaling uit te breiden tot onlinekansspelen die worden aangeboden door buitenlandse exploitanten, dan moet worden onderzocht of die bepaling kan worden aangemerkt als een „technisch voorschrift” in de zin van richtlijn 98/34.

25      In dit verband zij eraan herinnerd dat het begrip „technisch voorschrift” vier soorten maatregelen omvat, te weten ten eerste de „technische specificatie” in de zin van artikel 1, punt 3, van richtlijn 98/34, ten tweede de „andere eis” zoals gedefinieerd in artikel 1, punt 4, van deze richtlijn, ten derde de „regel betreffende diensten” als bedoeld in artikel 1, punt 5, van die richtlijn, en ten vierde de „wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten waarbij de vervaardiging, de invoer, de verhandeling of het gebruik van een product dan wel de verrichting of het gebruik van een dienst of de vestiging als dienstverlener wordt verboden” in de zin van artikel 1, punt 11, van die richtlijn (arresten van 4 februari 2016, Ince, C‑336/14, EU:C:2016:72, punt 70, en 13 oktober 2016, M. en S., C‑303/15, EU:C:2016:771, punt 18).

26      In casu moet in de eerste plaats worden onderzocht of § 10, lid 3, punt 3, van de kansspelenwet kan worden aangemerkt als een „technisch voorschrift” omdat die bepaling een „regel betreffende diensten” vormt als bedoeld in artikel 1, punt 5, van richtlijn 98/34.

27      In herinnering moet worden gebracht dat het begrip „technisch voorschrift” volgens artikel 1, punt 2, van richtlijn 98/34 enkel betrekking heeft op voorschriften inzake diensten van de informatiemaatschappij, dat wil zeggen elke dienst die langs elektronische weg, op afstand en op individueel verzoek van een afnemer van diensten wordt verricht (zie arresten van 13 oktober 2016, M. en S., C‑303/15, EU:C:2016:771, punt 21, en 1 februari 2017, Município de Palmela, C‑144/16, EU:C:2017:76, punt 28).

28      Dienaangaande zij opgemerkt dat § 10, lid 3, punt 3, van de kansspelenwet in beginsel twee soorten diensten betreft, namelijk reclamediensten, waarop de bij deze bepaling vastgestelde sancties rechtstreeks van toepassing zijn, en daarnaast diensten van kansspelen, waaraan het verbod op reclame refereert en waarop de kansspelenwet in haar geheel genomen voornamelijk betrekking heeft.

29      Zowel reclamediensten als diensten van kansspelen vormen „diensten van de informatiemaatschappij” in de zin van artikel 1, punt 2, van richtlijn 98/34, voor zover zij met name langs elektronische weg (online) worden verricht. De ter zake geldende regels kunnen bijgevolg worden aangemerkt als „regels betreffende diensten” in de zin van artikel 1, punt 5, van richtlijn 98/34.

30      Opgemerkt dient evenwel te worden dat een regel enkel kan worden aangemerkt als een „regel betreffende diensten” indien hij „specifiek” betrekking heeft op diensten van de informatiemaatschappij, zoals volgt uit de definitie in artikel 1, punt 5, van richtlijn 98/34.

31      In casu blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat de verwijzende rechter wenst te vernemen of § 10, lid 3, punt 3, van de kansspelenwet kan worden aangemerkt als een regel die „specifiek” betrekking heeft op diensten van de informatiemaatschappij, hoewel die bepaling niet expliciet naar dergelijke diensten verwijst en geen onderscheid maakt naargelang de diensten offline of online worden verricht. De verwijzende rechter merkt echter op dat uit de ontstaansgeschiedenis van de wijzigingswet lijkt te volgen dat deze wet met name tot doel had om § 10, lid 3, punt 3, van de kansspelenwet uit te breiden tot onlinediensten.

32      Dienaangaande zij ten eerste opgemerkt dat volgens artikel 1, punt 5, eerste streepje, van richtlijn 98/34 bij de beoordeling of een regel specifiek betrekking heeft op de diensten van de informatiemaatschappij, rekening moet worden gehouden met zowel de motivering als de tekst van het dispositief. Volgens diezelfde bepaling is het niet vereist dat de regel in kwestie in zijn totaliteit „specifiek tot doel heeft” diensten van de informatiemaatschappij te reglementeren, maar volstaat het dat dit doel met enkele bepalingen wordt nagestreefd.

33      Ook al volgt uit de tekst van een nationale bepaling als zodanig niet dat deze bepaling minstens gedeeltelijk tot doel heeft specifiek diensten van de informatiemaatschappij te reglementeren – bijvoorbeeld doordat geen onderscheid wordt gemaakt tussen diensten die offline en diensten die online worden verricht, zoals in casu het geval is –, die doelstelling kan duidelijk voortvloeien uit de motivering van die bepaling zoals deze aan de hand van de relevante nationale uitleggingsvoorschriften met name kan worden afgeleid uit de ontstaansgeschiedenis van die bepaling.

34      Ten tweede volgt, zoals de advocaat-generaal in punt 63 van zijn conclusie heeft opgemerkt, uit de overwegingen 7 en 8 van richtlijn 98/48, waarbij richtlijn 98/34 is gewijzigd, dat deze ertoe strekt dat de bestaande nationale regelingen worden aangepast aan de nieuwe diensten van de informatiemaatschappij, en dat „beperkingen op het vrije verkeer van diensten en de vrijheid van vestiging, hetgeen kan leiden tot verbrokkeling van de interne markt” worden voorkomen.

35      Het zou echter tegen deze doelstelling ingaan om een regel die volgens de ontstaansgeschiedenis ervan duidelijk tot doel heeft een bestaande regeling uit te breiden tot diensten van de informatiemaatschappij, niet aan te merken als een regel die specifiek dergelijke diensten betreft in de zin van artikel 1, punt 5, van richtlijn 98/34, enkel omdat de tekst van die regel niet uitdrukkelijk melding maakt van deze diensten maar zich niettemin tot die diensten uitstrekt op grond van een ruimer dienstenbegrip, dat zowel betrekking heeft op diensten die online als op diensten die offline worden verricht.

36      Bijgevolg vormt een nationale bepaling zoals § 10, lid 3, punt 3, van de kansspelenwet een technisch voorschrift dat aan de Commissie moet worden meegedeeld voordat het wordt vastgesteld, aangezien uit de ontstaansgeschiedenis van de nationale bepaling in kwestie duidelijk blijkt dat deze tot voorwerp en doel had een reeds bestaand reclameverbod uit te breiden tot diensten van onlinekansspelen. Het staat aan de nationale rechter om na te gaan of dit daadwerkelijk het geval is.

37      Gelet op een en ander dient op de prejudiciële vraag te worden geantwoord dat artikel 1 van richtlijn 98/34 aldus moet worden uitgelegd dat een bepaling van nationaal recht zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, waarbij strafrechtelijke sancties worden gesteld op het zonder vergunning aanbieden van kansspelen, loterijen of weddenschappen op het nationale grondgebied, geen technisch voorschrift in de zin van die bepaling is, dat moet worden meegedeeld op grond van artikel 8, lid 1, van die richtlijn. Daarentegen moet een nationale bepaling zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, waarbij strafrechtelijke sancties worden gesteld op het maken van reclame voor kansspelen, loterijen of weddenschappen waarvoor geen vergunning is afgegeven, wél als technisch voorschrift in de zin van deze bepaling worden aangemerkt, zodat het op grond van artikel 8, lid 1, van richtlijn 98/34 moet worden meegedeeld, voor zover uit de ontstaansgeschiedenis van die nationale bepaling duidelijk blijkt dat deze tot voorwerp en doel had een reeds bestaand reclameverbod uit te breiden tot diensten van onlinekansspelen. Het staat aan de nationale rechter om na te gaan of dit daadwerkelijk het geval is.

 Kosten

38      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht:

Artikel 1 van richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij, zoals gewijzigd bij richtlijn 98/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 juli 1998, moet aldus worden uitgelegd dat een bepaling van nationaal recht zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, waarbij strafrechtelijke sancties worden gesteld op het zonder vergunning aanbieden van kansspelen, loterijen of weddenschappen op het nationale grondgebied, geen technisch voorschrift in de zin van die bepaling is, dat moet worden meegedeeld op grond van artikel 8, lid 1, van die richtlijn. Daarentegen moet een nationale bepaling zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, waarbij strafrechtelijke sancties worden gesteld op het maken van reclame voor kansspelen, loterijen of weddenschappen waarvoor geen vergunning is afgegeven, wél als technisch voorschrift in de zin van deze bepaling worden aangemerkt, zodat het op grond van artikel 8, lid 1, van richtlijn 98/34 moet worden meegedeeld, voor zover uit de ontstaansgeschiedenis van die nationale bepaling duidelijk blijkt dat deze tot voorwerp en doel had een reeds bestaand reclameverbod uit te breiden tot diensten van onlinekansspelen. Het staat aan de nationale rechter om na te gaan of dit daadwerkelijk het geval is.

ondertekeningen


*      Procestaal: Deens.