Language of document :

Beroep ingesteld op 19 september 2008 - ICF / Commissie

(Zaak T-406/08)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Industries Chimiques du Fluor SA (ICF) (Tunis, Tunesië) (vertegenwoordigers: M. van der Woude en T. Hennen, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietig verklaren de beschikking, voor zover die verzoekster raakt;

subsidiair, de aan verzoekster opgelegde geldboete aanzienlijk verlagen;

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Het onderhavige beroep strekt tot gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking C (2008) 3043 def. van de Commissie van 25 juni 2008 in zaak COMP/39.180 - Aluminiumfluoride, waarbij zij heeft vastgesteld dat sommige ondernemingen, waaronder verzoekster, inbreuk hebben gemaakt op artikel 81, lid 1, EG en artikel 53, lid 1, van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte door ten aanzien van de wereldmarkt voor aluminiumfluoride overeenstemming te bereiken over het doel van prijsverhoging, door te onderzoeken of in verschillende regio's van de wereld, waaronder Europa, een algemeen prijsniveau kan worden ingevoerd en in sommige gevallen een verdeling van de markt kan worden overeengekomen, alsmede door commercieel gevoelige informatie uit te wisselen.

Verzoekster baseert haar beroep op vier middelen:

schending van de rechten van de verdediging en van artikel 27 van verordening nr. 1/20031, voor zover de in de mededeling van de punten van bezwaar omschreven inbreuk verschilt van die welke uiteindelijk in de bestreden beschikking in aanmerking is genomen, en de bestreden beschikking is gebaseerd op stukken die in de mededeling van de punten van bezwaar niet zijn genoemd;

schending van artikel 81 EG, aangezien de bestreden beschikking een onjuiste juridische kwalificatie geeft van de aan verzoekster verweten feiten door ten onrechte een incidentele uitwisseling van informatie te kwalificeren als overeenkomst en/of onderling afgestemde feitelijke gedraging in de zin van artikel 81, lid 1, EG. Voorts kunnen de litigieuze feiten in geen geval worden gekwalificeerd als één enkele voortdurende inbreuk;

schending van artikel 23 van verordening nr. 1/2003 en van het vertrouwensbeginsel bij de vaststelling van het boetebedrag, aangezien de Commissie blijk heeft gegeven van een onjuiste toepassing van de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten door i) zich niet te hebben gebaseerd op een gecontroleerde omzet en ii) niet de totale waarde te hebben geraamd van verkopen van goederen of diensten in verband met de inbreuk in de geografische sector. Voorts heeft de Commissie de feiten onjuist gekwalificeerd. Ten slotte baseert verzoekster haar vordering tot verlaging van de boete op het geringe marktaandeel dat de partijen bij de mededingingsregeling gezamenlijk hebben en de omstandigheid dat daaraan geen uitvoering is gegeven;

schending van de met Tunesië gesloten Euro-Mediterrane Overeenkomst2, op grond dat de Commissie uitsluitend de communautaire mededingingsregels heeft toegepast ofschoon de mededingingsregels van de Euro-Mediterrane Overeenkomst hadden moeten worden toegepast, al was het naast de communautaire mededingingsregels. De Commissie had het Associatiecomité EU/Tunesië moeten raadplegen, zoals wordt voorgeschreven door artikel 36 van de Overeenkomst. Voorts druist de eenzijdige aanpak van de Commissie in tegen het beginsel van internationale hoffelijkheid en tegen haar zorgvuldigheidsplicht.

____________

1 - Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB 2003, L 1, blz. 1).

2 - Euro-Mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschapen haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Tunesië, anderzijds (PB 1998, L 97, blz. 2).