Language of document : ECLI:EU:C:2011:542

Zaak C‑108/10

Ivana Scattolon

tegen

Ministero dell’Istruzione, dell’Università e della Ricerca

(verzoek van het Tribunale di Venezia om een prejudiciële beslissing)

„Sociale politiek – Richtlijn 77/187/EEG – Behoud van rechten van werknemers bij overgang van onderneming – Begrippen ,onderneming’ en ,overgang’ – Publiekrechtelijke vervreemder en verkrijger – Toepassing van bij verkrijger geldende collectieve overeenkomst vanaf datum van overgang – Behandeling ter zake van loon – Inaanmerkingneming van bij vervreemder verworven anciënniteit”

Samenvatting van het arrest

1.        Sociale politiek – Harmonisatie van wetgevingen – Overgang van ondernemingen – Behoud van rechten van werknemers – Richtlijn 77/187 – Werkingssfeer – Overname door overheidsorgaan van lidstaat van door ander overheidsorgaan tewerkgesteld personeel dat is belast met verstrekken van nevendiensten aan scholen

(Richtlijn 77/187 van de Raad)

2.        Sociale politiek – Harmonisatie van wetgevingen – Overgang van ondernemingen – Behoud van rechten van werknemers – Richtlijn 77/187 – Onmiddellijke toepassing van bij verkrijger geldende collectieve overeenkomst op overgegane werknemers – Verbod van salarisverlies – Draagwijdte

(Richtlijn 77/184 van de Raad, art. 3)

1.        De overname door een overheidsorgaan van een lidstaat van het door een ander overheidsorgaan tewerkgestelde personeel dat is belast met het verstrekken van nevendiensten aan scholen, met name onderhoud en administratieve bijstand, is een overgang van onderneming die onder richtlijn 77/187 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen daarvan valt, indien dat personeel bestaat uit een gestructureerd geheel van personeelsleden die op grond van het interne recht van deze lidstaat als werknemers zijn beschermd.

Ofschoon ingevolge artikel 1, lid 1, van richtlijn 77/187, in de versie voortvloeiend uit richtlijn 98/50, en artikel 1, lid 1, van richtlijn 2001/23 de reorganisatie van de structuur van openbare lichamen en de overgang van bestuurstaken tussen openbare lichamen buiten de werkingssfeer van richtlijn 77/187 vallen, neemt dit immers niet weg dat de draagwijdte van deze uitdrukkingen beperkt is tot de gevallen waarin de overgang activiteiten betreft die tot de uitoefening van het openbare gezag behoren. Indien een andere uitlegging zou worden aanvaard, zou het betrokken openbaar gezag elke aan dergelijke werknemers opgelegde overgang aan de werkingssfeer van richtlijn 77/187 kunnen onttrekken door gewoon aan te voeren dat deze overgang deel uitmaakt van een reorganisatie van het personeel.

De toepassing van de bepalingen van richtlijn 77/187 in dergelijke situaties doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van de lidstaten om het overheidsapparaat te rationaliseren. De toepasselijkheid van deze richtlijn heeft uitsluitend tot gevolg dat wordt verhinderd dat overgegane werknemers alleen op grond van die overgang in een positie komen te verkeren die minder gunstig is dan die waarin zij zich vóór de overgang bevonden. Zoals uit artikel 4 van richtlijn 77/187 blijkt, ontneemt deze richtlijn de lidstaten niet de mogelijkheid om de werkgevers toe te staan, de arbeidsverhouding, met name ter zake van de bescherming tegen ontslag en de bezoldigingsvoorwaarden, in negatieve zin te wijzigen. Zij verbiedt alleen dat dergelijke wijzigingen worden aangebracht naar aanleiding van en op grond van de overgang.

(cf. punten 54, 58‑59, 66, dictum 1)

2.        Wanneer een overgang in de zin van richtlijn 77/187 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen daarvan, tot gevolg heeft dat op de overgegane werknemers onmiddellijk de bij de verkrijger van kracht zijnde collectieve overeenkomst wordt toegepast, en de in deze overeenkomst vastgestelde beloning met name gekoppeld is aan de anciënniteit, verzet artikel 3 van die richtlijn zich ertegen dat de overgegane werknemers een aanzienlijk salarisverlies lijden in vergelijking met hun situatie onmiddellijk voorafgaand aan de overgang doordat bij de bepaling van hun aanvangsloon bij de verkrijger geen rekening wordt gehouden met hun bij de vervreemder verworven anciënniteit, die gelijkwaardig is aan die welke werknemers in dienst van de verkrijger hebben verworven. Het staat aan de verwijzende rechter om na te gaan of bij een zo’n overgang een dergelijk loonverlies is geleden.

Dat de in artikel 3, lid 2, eerste alinea, van richtlijn 77/187 vervatte regel aldus worden opgevat dat de verkrijger vanaf de datum van de overgang de in de bij hem van kracht zijnde collectieve overeenkomst bepaalde arbeidsvoorwaarden mag toepassen, met inbegrip van de voorwaarden inzake de bezoldiging, en dat hij de verkrijger alsmede de andere overeenkomstsluitende partijen dus enige manoeuvreerruimte laat om de lonen van de overgegane werknemers aan te passen aan de omstandigheden van de betrokken overgang, neemt niet weg dat de gekozen modaliteiten in overeenstemming moeten zijn met het doel van deze richtlijn, te verhinderen dat de bij een overgang betrokken werknemers uitsluitend ten gevolge van deze overgang in een minder gunstige positie komen te verkeren. De gebruikmaking van deze mogelijkheid door de verkrijger mag dus niet tot doel of als gevolg hebben dat aan deze werknemers voorwaarden worden opgelegd die globaal minder gunstig zijn dan die welke vóór de overgang van toepassing waren. Anders zou de verwezenlijking van het met richtlijn 77/187 nagestreefde doel in alle sectoren die onder collectieve overeenkomsten vallen, gemakkelijk in gevaar kunnen worden gebracht, wat afbreuk zou doen aan het nuttige effect van deze richtlijn.

Richtlijn 77/187 kan echter niet met succes worden ingeroepen met ter verbetering van de bezoldigingsvoorwaarden of andere arbeidsvoorwaarden naar aanleiding van een overgang van onderneming. Bovendien verzet deze richtlijn zich niet tegen het bestaan van bepaalde verschillen in behandeling ter zake van het loon tussen de overgegane werknemers en de werknemers die op het tijdstip van de overgang reeds bij de verkrijger waren tewerkgesteld. Ofschoon andere rechtsinstrumenten en -beginselen relevant kunnen blijken te zijn voor het onderzoek naar de rechtmatigheid van dergelijke verschillen, is déze richtlijn uitsluitend erop gericht te voorkomen dat werknemers uitsluitend op grond van de overgang naar een andere werkgever in een minder gunstige positie dan voorheen komen te verkeren.

(cf. punten 74‑77, 83, dictum 2)