Language of document :

Beroep ingesteld op 17 juli 2013 – Gemeente Eindhoven/Commissie

(Zaak T-370/13)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: Gemeente Eindhoven (Eindhoven, Nederland) (vertegenwoordigers: G. van der Wal, M. van Heezik en L. Parret, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het bestreden besluit, voor zover dat betrekking heeft op de transactie tussen verzoekster en PSV, nietig te verklaren, en

de Commissie te veroordelen in de proceskosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster komt in beroep ex artikel 263, vierde alinea, VWEU tegen het besluit van de Commissie van 6 maart 2013 [SA.33584 (2013/C) (ex 2011/NN) – Steun aan bepaalde Nederlandse profvoetbalclubs in 2008-2011] (PB C 116, blz. 19).

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan.

Eerste middel, ontleend aan een schending van het beginsel van behoorlijk bestuur, daarin begrepen het zorgvuldigheidsbeginsel.

Verzoekster voert aan dat op 26 en 28 juli 2011 informatie werd verschaft aan de Commissie, waarna geen verdere vragen werden gesteld aan de Nederlandse autoriteiten. Op 6 maart 2013 besliste de Commissie de formele onderzoeksprocedure te openen. Door het grote tijdsverloop (19 maanden) en het achterwege laten van enig verder (inhoudelijk) overleg had de Commissie als gevolg van haar eigen handelen en nalaten op het moment van de opening van de formele procedure geen volledig beeld van de relevante feiten.

Tweede middel, ontleend aan een schending van het vertrouwens- en het rechtszekerheidsbeginsel.

Met deze grond van beroep betoogt verzoekster dat zij ervan uit mocht gaan dat de transactie zou worden beoordeeld binnen het kader van de Mededeling betreffende staatssteunelementen bij de verkoop van gronden en gebouwen door openbare instanties1 , zoals dat ook eerder gebeurde bij de beoordeling van gelijkaardige transacties door de Commissie.

Derde middel, ontleend aan een kennelijke beoordelingsfout.

Door de formele onderzoeksprocedure te openen zonder dat er sprake was van gegronde twijfel in de zin van artikel 4, lid 4, van Verordening 659/19992 en de rechtspraak heeft de Commissie een kennelijke beoordelingsfout gemaakt. Door ondanks het bestaan van bijkomende vragen reeds een standpunt in te nemen omtrent het bestaan van staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU miskent de Commissie ook het voorlopige karakter van een beslissing op grond van artikel 6 van Verordening 659/1999.

Vierde middel, ontleend aan een ontoereikende en/of onjuiste motivering.

Aansluitend op het vorige middel aangaande het bestaan van een kennelijke beoordelingsfout voert verzoekster ten slotte aan dat het bestreden besluit niet voldoet aan de op de Commissie rustende motiveringsplicht neergelegd in artikel 296 VWEU.

____________

____________

1 Mededeling van de Commissie betreffende staatssteunelementen bij de verkoop van gronden en gebouwen door openbare instanties (PB 1997 C 209, blz. 3).

2 Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB L 83, blz. 1).