Language of document : ECLI:EU:C:2016:878

Zaak C301/15

Marc Soulier
en
Sara Doke

tegen

Premier ministre
en
Ministre de la Culture et de la Communication

[verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Conseil d’État (Frankrijk)]

„Prejudiciële verwijzing – Intellectuele en industriële eigendom – Richtlijn 2001/29/EG – Auteursrecht en naburige rechten – Artikelen 2 en 3 – Reproductierecht en recht van mededeling aan het publiek – Omvang – ,Niet meer verkrijgbare’ boeken die niet of niet meer worden gepubliceerd – Nationale regeling die de digitale exploitatie, voor commerciële doeleinden, van niet meer verkrijgbare boeken toevertrouwt aan een beheersorganisatie – Wettelijk vermoeden van toestemming van de auteurs – Geen mechanisme dat waarborgt dat auteurs daadwerkelijk en persoonlijk worden geïnformeerd”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Derde kamer) van 16 november 2016

1.        Harmonisatie van de wetgevingen – Auteursrecht en naburige rechten – Richtlijn 2001/29 – Harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij – Reproductierecht en recht van mededeling aan het publiek – Omvang

[Richtlijn 2001/29 van het Europees Parlement en de Raad, art. 2, a), en 3, lid 1]

2.        Harmonisatie van de wetgevingen – Auteursrecht en naburige rechten – Richtlijn 2001/29 – Harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij – Reproductierecht en recht van mededeling aan het publiek – Vereiste van voorafgaande toestemming van de auteur – Impliciete toestemming – Toelaatbaarheid – Voorwaarden

[Richtlijn 2001/29 van het Europees Parlement en de Raad, overweging 9 en art. 2, a), 3, lid 1, en 5]

3.        Harmonisatie van de wetgevingen – Auteursrecht en naburige rechten – Richtlijn 2001/29 – Harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij – Reproductierecht en recht van mededeling aan het publiek – Nationale regeling die de digitale exploitatie, voor commerciële doeleinden, van niet meer verkrijgbare boeken toevertrouwt aan een beheersorganisatie – Geen mechanisme dat waarborgt dat auteurs daadwerkelijk en persoonlijk worden geïnformeerd – Ontoelaatbaarheid

[Richtlijn 2001/29 van het Europees Parlement en de Raad, art. 2, a), en 3, lid 1]

4.        Harmonisatie van de wetgevingen – Auteursrecht en naburige rechten – Richtlijn 2001/29 – Harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij – Reproductierecht en recht van mededeling aan het publiek – Nationale regeling die de digitale exploitatie, voor commerciële doeleinden, van niet meer verkrijgbare boeken toevertrouwt aan een beheersorganisatie en formaliteiten vaststelt voor het recht van intrekking van auteurs – Ontoelaatbaarheid

[Richtlijn 2001/29 van het Europees Parlement en de Raad, art. 2, a), en 3, lid 1]

1.      De bescherming die artikel 2, onder a), en artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, auteurs verlenen, moet een ruime omvang toekomen, en beperkt zich niet tot het genot van de door deze bepalingen gewaarborgde rechten, maar strekt zich ook uit tot de uitoefening van deze rechten.

(zie punten 30, 31)

2.      De rechten die bij artikel 2, onder a), en bij artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij ten behoeve van de auteurs zijn gewaarborgd, zijn preventief van aard, in die zin dat voor elke reproductie of mededeling aan het publiek van een werk door een derde de voorafgaande toestemming van de auteur is vereist. Hieruit volgt, onder voorbehoud van de beperkingen en restricties die in artikel 5 van richtlijn 2001/29 uitputtend zijn bepaald, dat elk gebruik van een werk door een derde zonder een dergelijke voorafgaande toestemming als inbreuk op de rechten van de auteur van dit werk moet worden beschouwd.

Niettemin wordt in artikel 2, onder a), en artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 niet nader bepaald welke vorm de voorafgaande toestemming van de auteur moet aannemen, zodat deze bepalingen niet aldus kunnen worden opgevat dat een dergelijke toestemming noodzakelijkerwijze expliciet moet worden geuit. Deze bepalingen moeten juist worden geacht ook een impliciete uiting toe te staan. Het doel, auteurs hoge bescherming te bieden, waarnaar overweging 9 van richtlijn 2001/29 verwijst, houdt echter in dat de voorwaarden waarin impliciete toestemming kan worden verondersteld te zijn gegeven, strikt moeten worden gedefinieerd om de omvang van het beginsel zelf van voorafgaande toestemming van de auteur niet in te perken. Meer bepaald moet iedere auteur daadwerkelijk in kennis worden gesteld van het gebruik dat een derde van zijn werk gaat maken, en van de middelen waarover hij beschikt om dit gebruik desgewenst te verbieden.

(zie punten 33‑35, 37, 38)

3.      Artikel 2, onder a), en artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij moeten aldus worden uitgelegd dat zij eraan in de weg staan dat een nationale regeling een auteursrechtenorganisatie belast met de uitoefening van het recht om de reproductie en de mededeling aan het publiek, in digitale vorm, toe te staan van zogeheten „niet meer verkrijgbare” boeken, te weten boeken die in de betrokken lidstaat zijn gepubliceerd en niet langer in de handel worden gebracht of in gedrukte of digitale vorm worden gepubliceerd, en daarbij de auteurs of rechthebbenden van deze boeken in staat stelt zich tegen de uitoefening van dit recht te verzetten of hieraan een einde te maken onder de voorwaarden die in deze regeling zijn vastgesteld.

Aangezien een dergelijke regeling geen mechanisme bevat dat waarborgt dat de auteurs daadwerkelijk en persoonlijk in kennis worden gesteld, is dus niet uitgesloten dat enkele van de betrokken auteurs in werkelijkheid zelfs niet op de hoogte zijn van het voorgenomen gebruik van hun werken en dus niet in staat zijn hierover een positief dan wel negatief standpunt in te nemen. In deze omstandigheden kan het loutere feit dat zij zich hiertegen niet hebben verzet, niet worden gezien als de uitdrukking van hun impliciete toestemming voor dit gebruik Dit is temeer het geval nu een dergelijke regeling ziet op boeken die in het verleden wel werden gepubliceerd en in de handel verspreid, maar nu niet meer. Deze bijzondere context verzet zich ertegen dat redelijkerwijze kan worden verondersteld dat alle auteurs van deze „vergeten” boeken, bij gebreke van verzet hunnerzijds, voorstander zijn van de „wederopstanding” van hun boeken om deze in digitale vorm commercieel te gebruiken. Richtlijn 2001/29 verzet zich er inderdaad niet tegen dat een nationale regeling een doel nastreeft als de digitale exploitatie van niet meer verkrijgbare boeken in het cultureel belang van consumenten en van de maatschappij in haar geheel. Het nastreven van dit doel en van dit belang kan echter geen rechtvaardiging vormen voor een door de Uniewetgever niet bepaalde afwijking van de bescherming die deze richtlijn de auteurs biedt.

(zie punten 43‑45, 52 en dictum)

4.      Uit de uitsluitende aard van de reproductierechten en de rechten van mededeling aan het publiek van artikel 2, onder a), en artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij vloeit voort dat de auteurs de enige zijn aan wie deze richtlijn oorspronkelijk de exploitatierechten van hun werk toekent. Hieruit volgt dat, ofschoon richtlijn 2001/29 de lidstaten niet verbiedt verder bepaalde rechten of bepaalde voordelen aan derden, zoals uitgevers, toe te kennen, dit moet gebeuren onder voorwaarde dat deze rechten en voordelen geen afbreuk doen aan de rechten die deze richtlijn uitsluitend aan de auteurs toekent. Bijgevolg moet de auteur van een werk, wanneer hij in het kader van de uitvoering van een regeling waarbij de digitale exploitatie voor commerciële doeleinden van niet meer verkrijgbare boeken wordt toevertrouwd aan een beheersorganisatie, beslist om de toekomstige exploitatie van dit werk in digitale vorm te beëindigen, dit recht kunnen uitoefenen zonder in bepaalde gevallen afhankelijk te zijn van de overeenstemmende wil van anderen dan diegenen die deze auteur vooraf toestemming heeft verleend voor een dergelijke digitale exploitatie, en dus van de toestemming van de uitgever, die overigens alleen de rechten heeft om dit werk in gedrukte vorm te exploiteren.

Voorts vloeit uit artikel 5, lid 2, van de Berner Conventie voor de bescherming van werken van letterkunde en kunst voort dat het genot en de uitoefening van de reproductierechten en de rechten van mededeling aan het publiek die bij deze conventie aan de auteurs zijn toegekend en overeenstemmen met de rechten die zijn bepaald in artikel 2, onder a), en artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29, niet aan enige formaliteit kunnen worden onderworpen. Hieruit vloeit met name voort dat de auteur van een werk de uitoefening door een derde van zijn rechten op exploitatie van dit werk in digitale vorm moet kunnen beëindigen, en deze derde hierdoor elk toekomstig gebruik in een dergelijke vorm ervan moet kunnen verbieden, zonder zich, in bepaalde gevallen, vooraf te hoeven onderwerpen aan een formaliteit die erin bestaat dat hij moet aantonen dat er geen andere rechthebbenden van dat werk zijn, zoals de rechthebbenden van de exploitatie ervan in gedrukte vorm.

(zie punten 47‑51)