Language of document : ECLI:EU:C:2023:815

Voorlopige editie

ARREST VAN HET HOF (Achtste kamer)

26 oktober 2023 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Luchtvervoer – Verordening (EG) nr. 261/2004 – Artikel 2, onder j) – Artikel 3 – Artikel 4, lid 3 – Compensatie aan luchtreizigers bij instapweigering – Passagier die van tevoren in kennis is gesteld van de instapweigering – Geen verplichting voor de passagier om zich voor instappen te melden – Artikel 5, lid 1, onder c) – Uitzonderingen op het recht op compensatie bij annulering van vluchten – Niet-toepasselijkheid van deze uitzonderingen in geval van een geanticipeerde weigering van de toegang tot een vlucht”

In zaak C‑238/22,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Landgericht Frankfurt am Main (rechter in tweede aanleg Frankfurt am Main, Duitsland) bij beslissing van 21 februari 2022, ingekomen bij het Hof op 5 april 2022, in de procedure

FW

tegen

LATAM Airlines Group SA,

wijst

HET HOF (Achtste kamer),

samengesteld als volgt: N. Piçarra, kamerpresident, M. Safjan en M. Gavalec (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: A. Rantos,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        FW, vertegenwoordigd door H. Hopperdietzel, Rechtsanwalt,

–        LATAM Airlines Group SA, vertegenwoordigd door S. Wassmer, Rechtsanwalt,

–        de Duitse regering, vertegenwoordigd door J. Möller, P. Busche en M. Hellmann als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door G. Braun, G. Wilms en N. Yerrell als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 2, onder j), artikel 3, lid 2, artikel 4, lid 3, artikel 5, lid 1, onder c), i), en artikel 7 van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (PB 2004, L 46, blz. 1, met rectificaties in PB 2021, L 420, blz. 134 en PB 2022, L 68, blz. 24).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen FW en LATAM Airlines Group SA (hierna: „Latam Airlines”) over een verzoek om compensatie dat FW op grond van verordening nr. 261/2004 had ingediend nadat Latam Airlines haar boeking voor een vlucht tussen Madrid (Spanje) en Frankfurt am Main (Duitsland) had geblokkeerd.

 Toepasselijke bepalingen

3        De overwegingen 1 tot en met 4 en 9 van verordening nr. 261/2004 luiden als volgt:

„(1)      Het optreden van de Gemeenschap op het gebied van het luchtvervoer moet onder meer gericht zijn op de waarborging van een hoog niveau van bescherming van de passagiers, met volledige inachtneming van de eisen op het gebied van consumentenbescherming in het algemeen.

(2)      Instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten brengen voor passagiers ernstige moeilijkheden en ongemak met zich mee.

(3)      Hoewel verordening (EEG) nr. 295/91 van de Raad van 4 februari 1991 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor compensatie bij instapweigering in het geregeld luchtvervoer [(PB 1991, L 36, blz. 5)] een minimum aan bescherming voor de passagiers heeft gecreëerd, blijft het aantal passagiers aan wie tegen hun wil de toegang tot een vlucht wordt geweigerd te hoog, evenals het aantal passagiers dat wordt getroffen door annuleringen zonder voorafgaande waarschuwing en door langdurige vertragingen.

(4)      De Gemeenschap dient derhalve de bij die verordening vastgestelde beschermingsnormen te verhogen, teneinde de rechten van de passagier uit te breiden en ervoor te zorgen dat de luchtvaartmaatschappijen onder geharmoniseerde voorwaarden hun bedrijf uitoefenen op een geliberaliseerde markt.

[...]

(9)      Het aantal passagiers aan wie de toegang tot een vlucht wordt geweigerd, dient omlaag te worden gebracht door de luchtvaartmaatschappijen te verplichten de mensen te vragen vrijwillig hun boekingen op te geven in ruil voor voordelen in plaats van passagiers de toegang tot een vlucht te weigeren, en door volledige compensatie voor degenen aan wie uiteindelijk tegen hun wil de toegang tot de vlucht wordt geweigerd.”

4        Artikel 2 van verordening nr. 261/2004, met als opschrift „Definities”, bepaalt onder j) en l):

„Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

[...]

j)      ‚instapweigering’: weigering om passagiers op een vlucht te vervoeren, hoewel zij zich voor instappen hebben gemeld volgens de voorwaarden van artikel 3, lid 2, zonder dat de instapweigering is gebaseerd op redelijke gronden zoals redenen die te maken hebben met gezondheid, veiligheid of beveiliging, of ontoereikende reisdocumenten;

[...]

l)      ‚annulering’: het niet uitvoeren van een geplande vlucht waarop ten minste één plaats was geboekt.”

5        Artikel 3 van deze verordening, met als opschrift „Werkingssfeer”, bepaalt in de leden 1 en 2 het volgende:

„1.      Deze verordening is van toepassing

a)      op passagiers die vertrekken vanaf een luchthaven die gelegen is op het grondgebied van een lidstaat waarop het Verdrag van toepassing is;

[...]

2.      Lid 1 is van toepassing op voorwaarde dat de passagiers

a)      een bevestigde boeking voor de vlucht in kwestie hebben en zich – behalve in geval van annulering als bedoeld in artikel 5 – bij de incheckbalie melden,

–        zoals bepaald en op de tijd die van tevoren door de luchtvaartmaatschappij, de touroperator of een erkend reisbureau schriftelijk (waaronder via elektronische weg) is aangegeven,

of, indien er geen tijd wordt aangegeven,

–        uiterlijk 45 minuten voor de gepubliceerde vertrektijd, of

b)      door een luchtvaartmaatschappij of touroperator van de vlucht waarvoor zij een boeking hadden, zijn overgeplaatst naar een andere vlucht, ongeacht de reden.”

6        Artikel 4 van die verordening, met als opschrift „Instapweigering”, luidt als volgt:

„1.      Wanneer een luchtvaartmaatschappij die een vlucht uitvoert redelijkerwijs instapweigering voor die vlucht kan verwachten, vraagt zij eerst of er vrijwilligers zijn die hun boekingen willen opgeven in ruil voor bepaalde voordelen, onder voorwaarden die moeten worden overeengekomen tussen de betrokken passagier en de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert. Vrijwilligers krijgen bijstand overeenkomstig artikel 8, en deze is aanvullend op bij de in dit lid bedoelde voordelen.

2.      Indien het aantal vrijwilligers dat zich aanbiedt niet voldoende is om de resterende passagiers met boeking te laten meevliegen op de vlucht, kan de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert passagiers tegen hun wil de toegang tot de vlucht weigeren.

3.      Indien passagiers tegen hun wil de toegang tot een vlucht wordt geweigerd, compenseert de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert hen onmiddellijk overeenkomstig artikel 7, en biedt zij hun bijstand overeenkomstig de artikelen 8 en 9.”

7        Artikel 5 van verordening nr. 261/2004, met als opschrift „Annulering”, bepaalt in lid 1, onder c):

„In geval van annulering van een vlucht:

[...]

c)      hebben de betrokken passagiers recht op de in artikel 7 bedoelde compensatie door de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, tenzij

i)      de annulering hun ten minste twee weken voor de geplande vertrektijd wordt meegedeeld, of

ii)      de annulering hun tussen twee weken en zeven dagen voor de geplande vertrektijd wordt meegedeeld en hun een alternatief reisplan wordt aangeboden dat hen in staat stelt niet eerder dan twee uur voor de geplande vertrektijd te vertrekken en hun eindbestemming minder dan vier uur later dan de geplande aankomsttijd te bereiken, of

iii)      de annulering hun minder dan zeven dagen voor de geplande vertrektijd wordt meegedeeld en hun een alternatief reisplan wordt aangeboden dat hen in staat stelt niet eerder dan één uur voor de geplande vertrektijd te vertrekken en hun eindbestemming minder dan twee uur later dan de geplande aankomsttijd te bereiken.”

8        Artikel 7 van die verordening, met als opschrift „Recht op compensatie”, bepaalt:

„1.      Wanneer naar dit artikel wordt verwezen, krijgen de passagiers compensatie ten belope van:

a)      250 EUR voor alle vluchten tot en met 1 500 km;

b)      400 EUR voor alle intracommunautaire vluchten van meer dan 1 500 km, en voor alle andere vluchten tussen 1 500 en 3 500 km;

c)      600 EUR voor alle niet onder a) of b) vallende vluchten.

Bij de bepaling van de afstand wordt gekeken naar de laatste bestemming waar de passagier als gevolg van de instapweigering of annulering na de geplande tijd zal aankomen.

[...]

4.      De in de leden 1 en 2 vermelde afstanden worden gemeten volgens de groot-cirkelmethode (ortodromische lijn).”

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

9        FW heeft bij Latam Airlines een vlucht geboekt van Frankfurt am Main naar Madrid en terug. De heenvlucht moest volgens schema worden uitgevoerd op 22 december 2017, de terugvlucht op 7 januari 2018.

10      Aangezien FW op 21 december 2017 niet online kon inchecken voor de heenvlucht, heeft zij contact opgenomen met Latam Airlines. Latam Airlines heeft haar vervolgens meegedeeld dat zij de heenvlucht eenzijdig en zonder haar daarvan vooraf in kennis te stellen, had omgeboekt naar een eerdere vlucht die op 20 december 2017 was verricht. In datzelfde gesprek heeft Latam Airlines FW eveneens ervan op de hoogte gebracht dat haar boeking voor de terugvlucht van 7 januari 2018 was geblokkeerd omdat zij niet was komen opdagen voor de heenvlucht.

11      Dientengevolge heeft FW bij een andere luchtvaartmaatschappij zowel een heen- als terugvlucht geboekt en voor de desbetreffende tickets 528,23 EUR betaald. Voordat het hoofdgeding aanhangig werd gemaakt, heeft Latam Airlines haar een bedrag van 101,55 EUR terugbetaald.

12      Bij vonnis van 2 september 2021 heeft het Amtsgericht Frankfurt am Main (rechter in eerste aanleg Frankfurt am Main, Duitsland) Latam Airlines veroordeeld tot betaling aan FW van schadevergoeding ten bedrage van 426,68 EUR (het saldo van de kosten voor die tickets), en van compensatie ten bedrage van 250 EUR op grond van de artikelen 5 en 7 van verordening nr. 261/2004. Deze rechter heeft de omboeking van de door Latam Airlines uit te voeren heenvlucht namelijk als annulering aangemerkt. Op dit punt is dit vonnis onherroepelijk geworden.

13      Die rechter heeft daarentegen de vordering van FW die ertoe strekte een aanvullende compensatie van 250 EUR te verkrijgen wegens de instapweigering voor de terugvlucht die zij bij deze luchtvaartmaatschappij had geboekt, afgewezen. Volgens deze rechter was FW geconfronteerd met een instapweigering in de zin van artikel 4 van verordening nr. 261/2004, hoewel ze zich niet bij de incheckbalie of bij de boarding gate had gemeld, zoals artikel 2, onder j), en artikel 3, lid 2, onder a), van deze verordening vereisen. Aangezien het voor een passagier echter niet van belang is dat de weigering om hem te vervoeren berust op de annulering van een vlucht of, ingeval de vlucht ongewijzigd blijft, op een instapweigering, heeft de rechter in eerste aanleg artikel 5, lid 1, onder c), i), van deze verordening naar analogie toegepast. Bijgevolg heeft hij de vordering met betrekking tot deze aanvullende compensatie van FW afgewezen, aangezien zij op 21 december 2017 in kennis was gesteld van de instapweigering, dat wil zeggen twee weken voor de geplande vertrektijd van de oorspronkelijk geboekte terugvlucht.

14      FW heeft tegen het vonnis van 2 september 2021 hoger beroep ingesteld bij het Landgericht Frankfurt am Main (rechter in tweede aanleg Frankfurt am Main, Duitsland), de verwijzende rechter. FW komt op tegen de toepassing naar analogie van artikel 5, lid 1, onder c), i), van verordening nr. 261/2004 op gevallen van instapweigering.

15      De verwijzende rechter is van oordeel dat in de onderhavige zaak twee vragen over de uitlegging van verordening nr. 261/2004 rijzen. Om te beginnen vraagt deze rechter zich af of er sprake kan zijn van een instapweigering in de zin van artikel 4 van deze verordening wanneer een luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert een passagier vooraf ervan in kennis stelt dat zij zal weigeren hem te laten instappen op een vlucht waarvoor hij een bevestigde boeking heeft. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, dan rijst de vraag of artikel 5, lid 1, onder c), i), van die verordening, dat betrekking heeft op de annulering van een vlucht, naar analogie kan worden toegepast in geval van een instapweigering.

16      Ten aanzien van de eerste vraag wijst de verwijzende rechter erop dat het Bundesgerichtshof (hoogste federale rechter in burgerlijke en strafzaken, Duitsland) in een arrest van 17 maart 2015 met name heeft geoordeeld dat in geval van een „geanticipeerde” weigering van de toegang tot een vlucht – dat wil zeggen in het geval van een vooraf aan de passagier meegedeelde omboeking naar een andere vlucht of, zoals in het onderhavige geval, in geval van schrapping van de naam van deze passagier van de lijst van passagiers die mogen instappen – niet van een passagier kan worden verlangd dat hij zich bij de incheckbalie of bij de boarding gate meldt. Gelet op het door verordening nr. 261/2004 nagestreefde hoge beschermingsniveau van de passagiersrechten, kan niet van een passagier worden verlangd dat hij naar de luchthaven gaat en vraagt om vervoerd te worden, als reeds van begin af aan vaststaat dat hem de toegang tot het vliegtuig zal worden geweigerd. Hoewel de verwijzende rechter het eens is met de uitlegging van het Bundesgerichtshof, acht hij het toch noodzakelijk om het Hof hierover een vraag te stellen.

17      Ten aanzien van de tweede vraag en voor het geval het Hof zou erkennen dat de passagier in geval van een geanticipeerde weigering van de toegang tot een vlucht compensatie kan ontvangen zonder zich bij de incheckbalie of bij de boarding gate te hoeven melden, is de verwijzende rechter van oordeel dat – ook al heeft de Uniewetgever niet uitdrukkelijk voorzien in het geval dat een passagier geconfronteerd wordt met een geanticipeerde weigering van de toegang tot een vlucht – die passagier zich in dezelfde situatie bevindt als een passagier wiens vlucht is geannuleerd. Bijgevolg vereist het beginsel van gelijke behandeling dat artikel 5, lid 1, onder c), i), van verordening nr. 261/2004 naar analogie wordt toegepast op passagiers die worden geconfronteerd met een instapweigering in de zin van artikel 4 van deze verordening.

18      De verwijzende rechter herinnert er evenwel aan dat, in geval van annulering van de vlucht, er geen recht op compensatie bestaat wanneer de passagier ten minste twee weken van tevoren van deze annulering in kennis is gesteld. Met een dergelijke termijn wordt de passagier geacht in staat te zijn zich aan de nieuwe situatie aan te passen, zodat de moeilijkheden en het ongemak die met het recht uit hoofde van artikel 7 van verordening nr. 261/2004 moeten worden gecompenseerd, zich niet voordoen. Evenzo heeft de passagier, in het geval van een geanticipeerde weigering van de toegang tot een vlucht, die hem meer dan twee weken voor de geplande vertrektijd werd meegedeeld, voldoende tijd om zich in te stellen op deze instapweigering en een andere regeling te treffen. Voor een passagier doet het er niet toe dat hij niet met de geboekte vlucht wordt vervoerd omdat de vlucht in zijn geheel wordt geannuleerd dan wel omdat hem de toegang tot de vlucht om andere redenen wordt geweigerd, bijvoorbeeld wegens overboeking. De gevolgen van het ongemak dat door de instapweigering wordt veroorzaakt, zijn namelijk hetzelfde als bij een annulering van een vlucht. Als het de bedoeling van de wetgever was dat er in geval van annulering van een vlucht geen sprake is van recht op compensatie wanneer de passagiers daarvan vooraf in kennis zijn gesteld, dan dient dit eveneens te gelden in geval van een geanticipeerde weigering van de toegang tot een vlucht, anders zouden de passagiers van wie de vlucht is geannuleerd zich in een veel ongunstiger situatie bevinden dan de passagiers aan wie de toegang tot de vlucht is geweigerd, terwijl deze twee categorieën passagiers zich in een vergelijkbare situatie bevinden.

19      In die omstandigheden heeft het Landgericht Frankfurt am Main de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Moet verordening [nr. 261/2004] aldus worden uitgelegd dat de passagier – zoals in artikel 3, lid 2, respectievelijk artikel 2, onder j), [van die verordening] wordt geëist – zich ook dan op de aangegeven tijd respectievelijk uiterlijk 45 minuten voor de gepubliceerde vertrektijd bij de incheckbalie respectievelijk bij de gate moet melden om de verordening van toepassing te laten zijn en een situatie van te compenseren instapweigering als bedoeld in artikel 4, lid 3, juncto artikel 7 van deze verordening te doen ontstaan, ook al heeft de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert reeds vooraf aangekondigd dat zij de passagier niet wenst te vervoeren?

2)      Voor het geval dat de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord:

Moet verordening [nr. 261/2004] aldus worden uitgelegd dat de rechten op compensatie wegens instapweigering uit hoofde van de artikelen 4 en 7 [van deze verordening] niet naar analogie met artikel 5, lid 1, onder c), i), van deze verordening kunnen worden toegepast indien de passagier ten minste twee weken voor de geplande vertrektijd ervan in kennis is gesteld dat hem de toegang tot de vlucht wordt geweigerd?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Eerste vraag

20      Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 4, lid 3, van verordening nr. 261/2004, gelezen in samenhang met artikel 2, onder j), ervan aldus moet worden uitgelegd dat een luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, die een passagier van tevoren ervan in kennis heeft gesteld dat zij hem tegen zijn wil de toegang zal weigeren tot een vlucht waarvoor hij een bevestigde boeking heeft, deze passagier geen compensatie hoeft te betalen wanneer hij zich niet voor instappen heeft gemeld volgens de voorwaarden van artikel 3, lid 2, van die verordening.

21      Volgens vaste rechtspraak van het Hof vereisen de eenvormige toepassing van het Unierecht en het gelijkheidsbeginsel dat de bewoordingen van een bepaling van Unierecht die voor de vaststelling van de betekenis en de draagwijdte ervan niet uitdrukkelijk verwijst naar het recht van de lidstaten, in de regel in de gehele Unie autonoom en op eenvormige wijze worden uitgelegd, niet alleen rekening houdend met de letterlijke formulering van de bepaling, maar ook met de context ervan en de doelstelling van de betrokken regeling [arresten van 18 januari 1984, Ekro, 327/82, EU:C:1984:11, punt 11, en 25 juni 2020, Ministerio Fiscal (Autoriteit die wellicht verzoeken om internationale bescherming ontvangt), C‑36/20 PPU, EU:C:2020:495, punt 53].

22      Om te beginnen zij opgemerkt dat in artikel 4, lid 3, van verordening nr. 261/2004 is bepaald dat „[i]ndien passagiers tegen hun wil de toegang tot een vlucht wordt geweigerd, [...] de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, hen onmiddellijk [compenseert] overeenkomstig artikel 7 [van deze verordening], en [...] hun bijstand [biedt] overeenkomstig de artikelen 8 en 9 [van die verordening]”.

23      In het licht van de bewoordingen van artikel 4, lid 3, kan een passagier enkel in aanmerking komen voor de in die bepaling bedoelde compensatie indien hij geconfronteerd is met een „instapweigering” in de zin van artikel 2, onder j), van die verordening. Volgens laatstgenoemde bepaling is een „instapweigering” de „weigering om passagiers op een vlucht te vervoeren, hoewel zij zich voor instappen hebben gemeld volgens de voorwaarden van artikel 3, lid 2, [van deze verordening], zonder dat de instapweigering is gebaseerd op redelijke gronden zoals redenen die te maken hebben met gezondheid, veiligheid of beveiliging, of ontoereikende reisdocumenten”.

24      Gelet op de verwijzing in artikel 2, onder j), van verordening nr. 261/2004 naar artikel 3, lid 2, ervan, moet worden opgemerkt dat uit lid 1, onder a), en lid 2 van dat artikel 3 volgt dat wanneer een passagier, zoals in casu, een bevestigde boeking heeft voor een vlucht die vertrekt vanaf een luchthaven die gelegen is op het grondgebied van een lidstaat waarop het Verdrag van toepassing is, het begrip „instapweigering” veronderstelt dat deze passagier zich – behalve in het geval van annulering als bedoeld in artikel 5 van die verordening – bij de incheckbalie meldt zoals bepaald en op de tijd die van tevoren door de luchtvaartmaatschappij, de touroperator of een erkend reisbureau schriftelijk is aangegeven, of, indien er geen tijd wordt aangegeven, uiterlijk 45 minuten voor de gepubliceerde vertrektijd, dan wel dat deze passagier om welke reden dan ook door de luchtvaartmaatschappij of de touroperator van de vlucht waarvoor hij een boeking had, is overgeboekt naar een andere vlucht.

25      Gelet op de in de punten 22 tot en met 24 van het onderhavige arrest vermelde bepalingen moet, ten eerste, worden nagegaan of het begrip „instapweigering” ook ziet op een geanticipeerde weigering van de toegang tot een vlucht, en dus op het geval waarin de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert een passagier van tevoren ervan in kennis stelt dat zij hem tegen zijn wil de toegang zal weigeren tot een vlucht waarvoor hij een bevestigde boeking heeft, en ten tweede, of de passagier in het geval van een geanticipeerde weigering van de toegang tot een vlucht ook verplicht is zich bij de incheckbalie te melden.

26      Wat het eerste punt betreft zij eraan herinnerd dat verordening nr. 295/91, waarin bescherming werd geboden tegen instapweigering, bij verordening nr. 261/2004 is ingetrokken. Door verordening nr. 295/91 vast te stellen heeft de Uniewetgever evenwel uitsluitend willen optreden tegen de door de luchtvaartmaatschappijen buitensporig gebezigde overboekingspraktijken. Verordening nr. 295/91 stelde overeenkomstig artikel 1 ervan dus enkel „gemeenschappelijke minimumregels vast die van toepassing [waren] wanneer aan passagiers de toegang [werd] geweigerd tot een overboekte geregelde vlucht” (zie in die zin arresten van 4 oktober 2012, Finnair, C‑22/11, EU:C:2012:604, punt 20, en 4 oktober 2012, Rodríguez Cachafeiro en Martínez-Reboredo Varela-Villamor, C‑321/11, EU:C:2012:609, punt 22).

27      Daarentegen is bij het begrip „instapweigering” in de zin van artikel 2, onder j), van verordening nr. 261/2004 elke verwijzing weggelaten naar de reden waarom een luchtvaartmaatschappij weigert een passagier te vervoeren. De bewoordingen van deze bepaling relateren een dergelijke weigering niet meer aan een door de luchtvaartmaatschappij om economische redenen gecreëerde „overboeking” van de betrokken vlucht. Aldus heeft de Uniewetgever het toepassingsgebied van het begrip van „instapweigering” verruimd zodat het begrip ziet op alle gevallen waarin een luchtvaartmaatschappij weigert een passagier te vervoeren (zie in die zin arresten van 4 oktober 2012, Finnair, C‑22/11, EU:C:2012:604, punten 19, 21 en 22, en 4 oktober 2012, Rodríguez Cachafeiro en Martínez-Reboredo Varela-Villamor, C‑321/11, EU:C:2012:609, punten 21, 23 en 24).

28      Hieruit volgt dat het begrip „instapweigering” in beginsel ook ziet op een geanticipeerde weigering van de toegang tot een vlucht, op voorwaarde dat de passagier zich overeenkomstig artikel 2, onder j), van deze verordening tijdig voor instappen heeft gemeld.

29      Deze uitlegging vindt steun in overwegingen van teleologische aard. Zou een geanticipeerde weigering van de toegang tot een vlucht worden uitgesloten van het begrip „instapweigering” in de zin van artikel 2, onder j), van verordening nr. 261/2004, dan zou de aan passagiers krachtens deze verordening geboden bescherming namelijk aanzienlijk verminderen. Een dergelijke uitsluiting zou bijgevolg ingaan tegen het in overweging 1 van deze verordening uiteengezette doel, dat erin bestaat een hoog niveau van bescherming van de passagiers te waarborgen en dat een ruime uitlegging van de hun toegekende rechten rechtvaardigt. Daarnaast zou die uitsluiting tot gevolg hebben dat passagiers die zich in een niet aan hen toerekenbare situatie – zoals overboeking om economische redenen – bevinden, elke vorm van bescherming verliezen doordat zij zich niet kunnen beroepen op artikel 4 van die verordening (zie in die zin arrest van 4 oktober 2012, Finnair, C‑22/11, EU:C:2012:604, punten 23 en 24).

30      Wat het tweede in punt 25 van het onderhavige arrest bedoelde punt betreft, doet de letterlijke uitlegging van artikel 2, onder j), van verordening nr. 261/2004, gelezen in samenhang met artikel 3, lid 1, onder a), en lid 2, van deze verordening, vermoeden dat er enkel sprake is van een „instapweigering” indien een passagier zich bij de incheckbalie heeft gemeld.

31      Deze uitlegging kan evenwel niet worden aanvaard in een geval van een geanticipeerde weigering van de toegang tot een vlucht.

32      Zoals de Commissie in haar schriftelijke opmerkingen uiteen heeft gezet, blijkt namelijk ten eerste uit een contextuele analyse van artikel 3, lid 2, onder b), juncto artikel 2, onder j), van verordening nr. 261/2004 dat aan het vereiste dat de passagiers zich voor instappen moeten melden, mede gelet op het feit dat een instapweigering op een geanticipeerde wijze kan plaatsvinden, niet noodzakelijkerwijs hoeft te worden voldaan wanneer zij door de luchtvaartmaatschappij of de touroperator van de vlucht waarvoor zij een boeking hadden zijn omgeboekt naar een andere vlucht. Een dergelijke situatie onderscheidt zich in wezen niet van de situatie waarin de passagier van tevoren ervan in kennis wordt gesteld dat de luchtvaartmaatschappij hem de toegang zal weigeren tot de vlucht waarvoor hij een bevestigde boeking heeft, waardoor deze passagier een andere vlucht moet boeken op dezelfde manier als wanneer hij van tevoren door de luchtvaartmaatschappij was omgeboekt naar een andere vlucht.

33      Ten tweede kan uit de in punt 26 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte doelstelling van verordening nr. 295/91 worden opgemaakt dat de Uniewetgever met de latere vaststelling van artikel 2, onder j), en artikel 4 van verordening nr. 261/2004 voornamelijk gevallen van instapweigering voor ogen heeft gehad die, zoals de gevallen die het gevolg zijn van overboeking, zich op het laatste moment voordoen, dat wil zeggen op het moment waarop de passagiers op de luchthaven aankomen. In deze context is het begrijpelijk dat de Uniewetgever in verordening nr. 261/2004 het vereiste heeft gehandhaafd dat de passagier zich bij de incheckbalie moet melden, aangezien de vraag of deze gevallen zich in werkelijkheid voordoen, in beginsel enkel bij het inchecken kan worden beantwoord.

34      De Uniewetgever blijkt bij het opstellen van verordening nr. 261/2004 dus niet een situatie voor ogen te hebben gehad waarin een luchtvaartmaatschappij die een vlucht uitvoert passagiers reeds voor een geplande vlucht waarvoor zij een bevestigde boeking hebben, ervan in kennis stelt dat zij zal weigeren hen aan boord te laten gaan van het vliegtuig waarmee die vlucht wordt uitgevoerd.

35      Artikel 4, lid 3, van verordening nr. 261/2004, gelezen in samenhang met artikel 2, onder j), en artikel 3, lid 2, ervan, kan echter niet aldus worden uitgelegd dat hieruit blijkt dat de Uniewetgever bewust elke compensatie automatisch heeft willen uitsluiten ten gunste van een passagier die geconfronteerd is met een geanticipeerde weigering van de toegang tot een vlucht, op grond dat hij zich niet bij de incheckbalie heeft gemeld. Deze bepalingen stellen de compensatie wegens instapweigering dus niet in alle omstandigheden afhankelijk van de voorwaarde dat de betrokken passagiers zich bij de incheckbalie hebben gemeld.

36      Een uitlegging van verordening nr. 261/2004 waarbij passagiers aan wie de toegang tot een vlucht wordt geweigerd, zich niet bij de incheckbalie hoeven te melden om compensatie te kunnen ontvangen en waarbij hun aldus een overbodige formaliteit wordt bespaard, draagt integendeel bij tot de verwezenlijking van de doelstelling van deze verordening, die erin bestaat een hoog niveau van bescherming van de passagiers te waarborgen.

37      Uit de overwegingen 1 tot en met 4 van deze verordening, en met name uit overweging 2 ervan, blijkt namelijk dat deze verordening beoogt een hoog niveau van bescherming van luchtreizigers te waarborgen, ongeacht of zij worden geconfronteerd met een instapweigering, een annulering of een vertraging van de vlucht, aangezien zij in al deze gevallen soortgelijke ernstige moeilijkheden en ongemak ondervinden die verband houden met het luchtvervoer (arresten van 19 november 2009, Sturgeon e.a., C‑402/07 en C‑432/07, EU:C:2009:716, punt 44, en 29 juli 2019, Rusu, C‑354/18, EU:C:2019:637, punt 26). Hieruit volgt dat de bepalingen die rechten verlenen aan luchtreizigers, daaronder begrepen die welke een recht op compensatie verlenen, ruim dienen te worden uitgelegd (zie in die zin arrest van 19 november 2009, Sturgeon e.a., C‑402/07 en C‑432/07, EU:C:2009:716, punt 45).

38      Uit een contextuele en teleologische uitlegging van artikel 4, lid 3, van verordening nr. 261/2004, gelezen in samenhang met artikel 2, onder j), en artikel 3, lid 2, ervan, volgt dus dat een passagier zich niet bij de incheckbalie hoeft te melden wanneer een luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert hem van tevoren ervan in kennis heeft gesteld dat zij hem tegen zijn wil de toegang zal weigeren tot een vlucht waarvoor hij een bevestigde boeking heeft.

39      Uit een en ander volgt dat artikel 4, lid 3, van verordening nr. 261/2004, gelezen in samenhang met artikel 2, onder j), ervan aldus moet worden uitgelegd dat een luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, die een passagier van tevoren ervan in kennis heeft gesteld dat zij hem tegen zijn wil de toegang zal weigeren tot een vlucht waarvoor hij een bevestigde boeking heeft, deze passagier compensatie dient te betalen, ook wanneer hij zich niet voor instappen heeft gemeld volgens de voorwaarden van artikel 3, lid 2, van die verordening.

 Tweede vraag

40      Hoewel de tweede vraag enkel is gesteld voor het geval dat de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, acht het Hof het noodzakelijk deze vraag te beantwoorden gelet op de in punt 17 van het onderhavige arrest samengevatte uiteenzetting van de verwijzende rechter. Deze rechter zet namelijk uiteen dat een antwoord op de tweede vraag noodzakelijk is voor het geval dat het Hof in antwoord op de eerste vraag zou oordelen dat een passagier die in kennis is gesteld van een geanticipeerde weigering van de toegang tot een vlucht, compensatie kan ontvangen zonder zich bij de incheckbalie te hoeven melden.

41      Met deze tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 5, lid 1, onder c), i), van verordening nr. 261/2004 aldus moet worden uitgelegd dat deze bepaling, die voorziet in een uitzondering op het recht op compensatie van passagiers in geval van annulering van een vlucht, ook van toepassing is op de situatie waarin een passagier ten minste twee weken voor de geplande vertrektijd van de vlucht ervan in kennis is gesteld dat de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert hem tegen zijn wil de toegang tot de vlucht zal weigeren, zodat deze passagier niet in aanmerking kan komen voor het in artikel 4 van deze verordening neergelegde recht op compensatie wegens instapweigering.

42      Er zij aan herinnerd dat artikel 5, lid 1, onder c), i), van verordening nr. 261/2004 bepaalt dat de passagiers van wie de vlucht is geannuleerd recht hebben op de in artikel 7 van deze verordening bedoelde compensatie door de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, tenzij de annulering hun ten minste twee weken voor de geplande vertrektijd wordt meegedeeld. Daarnaast is in artikel 4, lid 3, van die verordening bepaald dat „[i]ndien passagiers tegen hun wil de toegang tot een vlucht wordt geweigerd, [...] de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, hen onmiddellijk [compenseert] overeenkomstig artikel 7 [van die verordening], en [...] hun bijstand [biedt] overeenkomstig de artikelen 8 en 9 [ervan]”.

43      Zoals het Hof heeft geoordeeld rechtvaardigt het doel van verordening nr. 261/2004 – dat, zoals uiteengezet in overweging 1 ervan, erin bestaat een hoog niveau van bescherming van de passagiers te waarborgen – een ruime uitlegging van de hun toegekende rechten (zie in die zin arrest van 4 oktober 2012, Finnair, C‑22/11, EU:C:2012:604, punt 23). Daarentegen moet een uitzondering op de bepalingen waarbij aan passagiers rechten worden verleend, strikt worden uitgelegd (zie in die zin arresten van 22 december 2008, Wallentin-Hermann, C‑549/07, EU:C:2008:771, punt 17, en 4 oktober 2012, Finnair, C‑22/11, EU:C:2012:604, punt 38).

44      Artikel 5, lid 1, onder c), i), van deze verordening moet dan ook strikt worden uitgelegd, aangezien de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert volgens deze bepaling in geval van annulering van de vlucht de in artikel 7 van die verordening bedoelde compensatie niet verschuldigd is wanneer zij de passagiers ten minste twee weken voor de geplande vertrektijd in kennis heeft gesteld van de annulering van de vlucht.

45      In dit verband moet worden opgemerkt dat artikel 5, lid 1, onder c), i), van verordening nr. 261/2004 geen betrekking heeft op het geval van instapweigering, maar alleen op het geval van annulering van een vlucht, te weten – overeenkomstig artikel 2, onder l), van deze verordening – het niet uitvoeren van een geplande vlucht waarop ten minste één plaats was geboekt.

46      Bovendien bepaalt artikel 4, lid 3, van deze verordening niet dat een luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert zich kan bevrijden van haar verplichting om passagiers uit hoofde van artikel 7 van die verordening compensatie te betalen indien zij ten minste twee weken voor de geplande vertrektijd de passagiers ervan in kennis stelt dat hun de toegang tot een vlucht wordt geweigerd (zie naar analogie arresten van 10 januari 2006, IATA en ELFAA, C‑344/04, EU:C:2006:10, punt 37, en 4 oktober 2012, Finnair, C‑22/11, EU:C:2012:604, punt 36). Bijgevolg vereist het in punt 44 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte beginsel van strikte uitlegging dat de in artikel 5, lid 1, onder c), i), van verordening nr. 261/2004 neergelegde uitzondering op het recht op compensatie beperkt blijft tot de in die bepaling bedoelde gevallen van annulering en niet kan worden uitgebreid tot de gevallen van instapweigering als bedoeld in artikel 4 van deze verordening.

47      Gelet op het in overweging 1 van deze verordening vermelde doel, dat erin bestaat de passagiers een hoog beschermingsniveau te bieden, kan artikel 5, lid 1, onder c), i), van die verordening derhalve niet naar analogie worden toegepast in de context van een instapweigering teneinde de omvang van het in artikel 4, lid 3, van die verordening neergelegde recht op compensatie te beperken.

48      Aan deze uitlegging wordt niet afgedaan door het beginsel van gelijke behandeling, waarnaar de verwijzende rechter verwijst. Zoals de Commissie in haar schriftelijke opmerkingen heeft aangegeven kan dit beginsel, dat verlangt dat, behoudens objectieve rechtvaardiging, vergelijkbare situaties niet verschillend en verschillende situaties niet gelijk worden behandeld (arrest van 14 juli 2022, Commissie/VW e.a., C‑116/21 P–C‑118/21 P, C‑138/21 P en C‑139/21 P, EU:C:2022:557, punt 95 en aldaar aangehaalde rechtspraak), in casu namelijk niet van toepassing zijn aangezien, zoals uit de punten 45 en 46 van het onderhavige arrest volgt, de situaties die aanleiding geven tot instapweigering of annulering van een vlucht niet vergelijkbaar zijn, daar zij door de Uniewetgever afzonderlijk zijn geregeld in de artikelen 4 en 5 van verordening nr. 261/2004, waarbij is voorzien in deels verschillende rechtsregels, zoals een uitzondering op het recht op compensatie die wel te vinden is in artikel 5, lid 1, onder c), i), maar niet in artikel 4, lid 3, van deze verordening.

49      Gelet op een en ander dient op de tweede vraag te worden geantwoord dat artikel 5, lid 1, onder c), i), van verordening nr. 261/2004 aldus moet worden uitgelegd dat deze bepaling, die voorziet in een uitzondering op het recht op compensatie van passagiers in geval van annulering van een vlucht, niet van toepassing is op de situatie waarin een passagier ten minste twee weken voor de geplande vertrektijd van de vlucht ervan in kennis is gesteld dat de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert hem tegen zijn wil de toegang tot de vlucht zal weigeren, zodat deze passagier in aanmerking moet komen voor het in artikel 4 van deze verordening neergelegde recht op compensatie wegens instapweigering.

 Kosten

50      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Achtste kamer) verklaart voor recht:

1)      Artikel 4, lid 3, van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91, gelezen in samenhang met artikel 2, onder j), van verordening nr. 261/2004,

moet aldus worden uitgelegd dat

een luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, die een passagier van tevoren ervan in kennis heeft gesteld dat zij hem tegen zijn wil de toegang zal weigeren tot een vlucht waarvoor hij een bevestigde boeking heeft, deze passagier compensatie dient te betalen, ook wanneer hij zich niet voor instappen heeft gemeld volgens de voorwaarden van artikel 3, lid 2, van die verordening.

2)      Artikel 5, lid 1, onder c), i), van verordening nr. 261/2004

moet aldus worden uitgelegd dat

deze bepaling, die voorziet in een uitzondering op het recht op compensatie van passagiers in geval van annulering van een vlucht, niet van toepassing is op de situatie waarin een passagier ten minste twee weken voor de geplande vertrektijd van de vlucht ervan in kennis is gesteld dat de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert hem tegen zijn wil de toegang tot de vlucht zal weigeren, zodat deze passagier in aanmerking moet komen voor het in artikel 4 van deze verordening neergelegde recht op compensatie wegens instapweigering.

ondertekeningen


*      Procestaal: Duits.