Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado Central de Instrucción nº 6 de la Audiencia Nacional (Spanje) op 3 mei 2023 – Europees Openbaar Ministerie / I.R.O., F.J.L.R.

(Zaak C-292/23)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Juzgado Central de Instrucción nº 6 de la Audiencia Nacional

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Europees Openbaar Ministerie

Verwerende partijen: I.R.O. en F.J.L.R.

Prejudiciële vragen

Moet artikel 42, lid 1, van verordening (EU) 2017/19391 aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling zoals artikel 90 van LO 9/2021 [(organieke wet 9/2021)] van 1 juli 2021, waarbij er geen rechterlijke toetsing plaats kan vinden van een procedurele handeling van het Europees Openbaar Ministerie (EOM) die (in de aangegeven zin) rechtsgevolgen ten aanzien van derden creëert, zoals de bij besluit van 2 februari 2023 genomen beslissing van de gedelegeerd Europese aanklager om getuigen op te roepen?

Moeten de artikelen 6 en 48 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 7 van richtlijn (EU) 2016/3431 aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling zoals artikel 90 in samenhang met artikel 42, leden 1 en 3, en artikel 43 van LO 9/2021 van 1 juli 2021, waarbij er geen rechterlijke toetsing plaats kan vinden van een procedurele handeling van het EOM zoals de beslissing van de gedelegeerd Europese aanklager om als getuige een derde op te roepen van wie redelijkerwijs kan worden verwacht dat hij betrokken is bij de strafbare feiten waarop het onderzoek betrekking heeft?

Moeten artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU en artikel 86, lid 3, VWEU aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een systeem van rechterlijke toetsing als bedoeld in de artikelen 90 en 91 van LO 9/2021 voor handelingen van gedelegeerde Europese aanklagers op grond van artikel 42, lid 1, en artikel 43 van LO 9/2021, dat niet voorziet in rechterlijke toetsing van een maatregel die door de gedelegeerd Europese aanklager bij de uitoefening van zijn onderzoeksbevoegdheid is gelast, en dat geen gelijkwaardige regeling kent in de nationale procedureregels voor het aanvechten van beslissingen die door rechters van instructie bij de uitoefening van hun onderzoeksbevoegdheid zijn genomen?

Moet artikel 2 VEU, waarin de waarden van de rechtsstaat zijn neergelegd waarop de Unie berust, gelezen in samenhang met het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en het recht op een eerlijk proces in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en met het doeltreffendheidsbeginsel in artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU, aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een systeem van rechterlijke toetsing van de handelingen van gedelegeerde Europese aanklagers waarbij dergelijke handelingen slechts in een beperkt aantal gevallen kunnen worden aangevochten, zoals dat naar Spaans recht het geval is in de artikelen 90 en 91 van LO 9/2021?

____________

1 Verordening van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie („EOM”) (PB 2017, L 283, blz.1).

1 Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende de versterking van bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en van het recht om in strafprocedures bij de terechtzitting aanwezig te zijn (PB 2016, L 65, blz. 1).