Language of document : ECLI:EU:C:2020:268

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)

2 april 2020 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Intellectuele eigendom – Auteursrecht en naburige rechten – Richtlijn 2001/29/EG – Artikel 3, lid 1 – Richtlijn 2006/115/EG – Artikel 8, lid 2 – Begrip ‚mededeling aan het publiek’ – Autoverhuurmaatschappij waarbij elke auto een radio als standaarduitrusting heeft”

In zaak C-753/18,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Högsta domstol (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Zweden) bij beslissing van 15 november 2018, ingekomen bij het Hof op 30 november 2018, in de procedure

Föreningen Svenska Tonsättares Internationella Musikbyrå u.p.a. (Stim),

Svenska artisters och musikers intresseorganisation ek. för. (SAMI)

tegen

Fleetmanager Sweden AB,

Nordisk Biluthyrning AB,

wijst

HET HOF (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: E. Regan, kamerpresident, I. Jarukaitis, E. Juhász, M. Ilešič (rapporteur) en C. Lycourgos, rechters,

advocaat-generaal: M. Szpunar,

griffier: C. Strömholm, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 6 november 2019,

gelet op de opmerkingen van:

–        Föreningen Svenska Tonsättares Internationella Musikbyrå u.p.a. (Stim) en Svenska artisters och musikers intresseorganisation ek. för. (SAMI), vertegenwoordigd door P. Sande en D. Eklöf, advokater,

–        Fleetmanager Sweden AB, vertegenwoordigd door S. Hallbäck, S. Wendén, J. Åberg en U. Dahlberg, advokater,

–        Nordisk Biluthyrning AB, vertegenwoordigd door J. Åberg, C. Nothnagel en M. Bruder, advokater,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door K. Simonsson, J. Samnadda, E. Ljung Rasmussen en G. Tolstoy als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 15 januari 2020,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (PB 2001, L 167, blz. 10), en van artikel 8, lid 2, van richtlijn 2006/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom (PB 2006, L 376, blz. 28).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van twee gedingen respectievelijk tussen Föreningen Svenska Tonsättares Internationella Musikbyrå u.p.a. (Stim) (Zweedse organisatie voor het beheer van de rechten van componisten van muziekwerken en hun uitgevers) en Fleetmanager Sweden AB (hierna: „Fleetmanager”) en tussen Svenska artisters och musikers intresseorganisation ek. för. (SAMI) (Zweedse organisatie voor het beheer van de naburige rechten van uitvoerende kunstenaars) en Nordisk Biluthyrning AB (hiera: „NB”) over de auteursrechtelijke kwalificatie van de verhuur van voertuigen die zijn uitgerust met een radio.

 Toepasselijke bepalingen

 Internationaal recht

3        De Wereldorganisatie voor de Intellectuele Eigendom (WIPO) heeft op 20 december 1996 te Genève het Verdrag van de WIPO inzake het auteursrecht (hierna: „WCT”) vastgesteld, dat namens de Europese Gemeenschap is goedgekeurd bij besluit 2000/278/EG van de Raad van 16 maart 2000 (PB 2000, L 89, blz. 6) en dat, wat de Europese Unie betreft, in werking is getreden op 14 maart 2010 (PB 2010, L 32, blz. 1).

4        Artikel 8 van het WCT, „Recht op mededeling aan het publiek”, bepaalt:

„Onverminderd de bepalingen van artikel 11, lid 1, onder ii), artikel 11 bis, lid 1, onder i) en ii), artikel 11 ter, lid 1, onder ii), artikel 14, lid 1, onder ii), en artikel 14 bis, lid 1, van de Berner Conventie, hebben auteurs van werken van letterkunde en kunst het uitsluitend recht om toestemming te verlenen voor het per draad of langs draadloze weg mededelen van hun werken aan het publiek, met inbegrip van het op zodanige wijze voor het publiek beschikbaar stellen van hun werken dat deze voor leden van het publiek beschikbaar zijn vanaf een door hen gekozen plaats en op een door hen gekozen tijdstip.”

5        Gemeenschappelijke verklaringen betreffende het WCT zijn op 20 december 1996 bij diplomatieke conferentie vastgesteld.

6        De gemeenschappelijke verklaring betreffende artikel 8 van dit verdrag luidt als volgt:

„Het is wel verstaan dat de enkele terbeschikkingstelling van materiële faciliteiten voor het mogelijk maken of verrichten van een mededeling op zich geen mededeling in de zin van dit verdrag of de Berner Conventie uitmaakt. [...]”

 Unierecht

 Richtlijn 2001/29

7        Overweging 27 van richtlijn 2001/29 luidt als volgt:

„De beschikbaarstelling van fysieke faciliteiten om een mededeling mogelijk te maken of te verrichten is op zich geen mededeling in de zin van deze richtlijn.”

8        Artikel 3 van deze richtlijn, „Recht van mededeling van werken aan het publiek en recht van beschikbaarstelling van ander materiaal voor het publiek”, bepaalt:

„1.      De lidstaten voorzien ten behoeve van auteurs in het uitsluitende recht, de mededeling van hun werken aan het publiek, per draad of draadloos, met inbegrip van de beschikbaarstelling van hun werken voor het publiek op zodanige wijze dat deze voor leden van het publiek op een door hen individueel gekozen plaats en tijd toegankelijk zijn, toe te staan of te verbieden.

[...]

3.      De in de leden 1 en 2 bedoelde rechten worden niet uitgeput door enige handeling, bestaande in een mededeling aan het publiek of beschikbaarstelling aan het publiek overeenkomstig dit artikel.”

 Richtlijn 2006/115

9        Artikel 8 van richtlijn 2006/115, „Uitzending en mededeling aan het publiek”, bepaalt in lid 2:

„De lidstaten stellen een recht in om ervoor te zorgen dat een enkele billijke vergoeding wordt uitgekeerd door de gebruiker, wanneer een voor handelsdoeleinden uitgegeven fonogram of een reproductie daarvan wordt gebruikt voor uitzending via de ether of voor enigerlei mededeling aan het publiek, en dat deze vergoeding wordt verdeeld tussen de betrokken uitvoerende kunstenaars en producenten van fonogrammen. Bij gebreke van overeenstemming tussen uitvoerende kunstenaars en producenten van fonogrammen kunnen de lidstaten bepalen volgens welke voorwaarden deze vergoeding tussen beide partijen wordt verdeeld.”

 Zweeds recht

10      Bij de upphovrättslag (1960:279) (wet nr. 279 van 1960 inzake het auteursrecht; hierna: „wet van 1960”) is richtlijn 2001/29 omgezet in Zweeds recht. § 2 van deze wet regelt het uitsluitende recht van auteurs om hun werken te reproduceren en beschikbaar te stellen voor het publiek door „mededeling” van het werk aan het publiek (derde alinea, punt 1) of door openbare uitvoering ervan (derde alinea, punt 2).

11      §§ 45 en 46 van de wet van 1960 regelen de naburige rechten van de uitvoerende kunstenaars en van de producenten van geluidsopnamen en films.

12      Krachtens § 47 van deze wet, waarbij artikel 8, lid 2, van richtlijn 2006/115 in nationaal recht is omgezet, kunnen geluidsopnamen worden gebruikt voor een openbare uitvoering of een mededeling aan het publiek, behalve wanneer de mededeling op zodanige wijze gebeurt dat de geluidsopnamen voor particulieren op een door hen individueel gekozen plaats en tijd toegankelijk zijn. Bij een dergelijk gebruik hebben de producenten en de uitvoerende kunstenaars wier uitvoering op de opnamen staat, recht op een billijke vergoeding.

 Hoofdgedingen en prejudiciële vragen

13      Fleetmanager en NB zijn in Zweden gevestigde autoverhuurmaatschappijen. Zij bieden, rechtstreeks of via tussenpersonen, huurauto’s aan die zijn uitgerust met een radio voor een huurperiode van maximaal 29 dagen, wat volgens het nationale recht wordt beschouwd als kortetermijnverhuur.

14      In het geding tussen Stim en Fleetmanager, dat was ingesteld bij de tingsrätt (rechter in eerste aanleg, Zweden), heeft Stim tegen Fleetmanager een vordering ingesteld tot betaling van een bedrag van 369 450 Zweedse Kronen (SEK) (ongeveer 34 500 EUR), vermeerderd met rente, wegens schending van het auteursrecht. Stim heeft aangevoerd dat Fleetmanager, door aan derden – namelijk autoverhuurmaatschappijen – voertuigen met een radio ter beschikking te stellen voor kortetermijnverhuur aan particuliere klanten, heeft bijgedragen aan de inbreuken op het auteursrecht die zijn gepleegd door deze maatschappijen, die muziekwerken aan het publiek beschikbaar hebben gesteld zonder voorafgaande toestemming.

15      De rechter in eerste aanleg heeft geoordeeld dat de verhuur van voertuigen met een radio een „mededeling aan het publiek” van muziekwerken vormde in de zin van de wet van 1960, en dat er een grond was voor de toekenning van een vergoeding aan de auteurs van die werken. Hij heeft echter ook geoordeeld dat Fleetmanager niet had deelgenomen aan die inbreuken op het auteursrecht, zodat het door Stim ingestelde beroep werd verworpen. Dat vonnis werd in hoger beroep bevestigd. Stim heeft tegen het in hoger beroep gewezen arrest cassatieberoep ingesteld bij de Högsta domstol (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Zweden).

16      In het geding tussen SAMI en NB heeft NB de Patent- och marknadsdomstol (rechtbank voor intellectuele-eigendomszaken en handelszaken, Zweden) verzocht om voor recht te verklaren dat zij aan SAMI geen vergoeding diende te betalen voor het gebruik van geluidsopnamen in de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2016 vanwege het feit dat de voertuigen die zij verhuurt aan particulieren en bedrijven zijn uitgerust met een radio en cd-speler.

17      Deze rechter heeft geoordeeld dat de wet van 1960 moest worden uitgelegd in overeenstemming met richtlijn 2001/29 en dat volgens de rechtspraak van het Hof het gebruik van een fonogram als bedoeld in artikel 8, lid 2, van richtlijn 2006/115 overeenkwam met een „mededeling aan het publiek” in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29. Verder heeft hij vastgesteld dat NB, door radio’s in huurauto’s beschikbaar te stellen, het voor de inzittenden mogelijk maakte geluidsopnamen te beluisteren, en dat er dus sprake was van een dergelijke „mededeling”. Bovendien was deze rechter van oordeel dat ook de andere criteria om vast te stellen of er sprake was van een „mededeling aan het publiek” waren vervuld. Bijgevolg heeft hij geoordeeld dat NB SAMI een vergoeding moest betalen en heeft hij het beroep van NB verworpen. Dit vonnis werd in hoger beroep vernietigd door de Svea hovrätt, Patent- och marknadsöverdomstol (rechter in tweede aanleg voor intellectuele-eigendomszaken en handelszaken Stockholm, Zweden). SAMI heeft tegen het arrest van laatstgenoemde cassatieberoep ingesteld bij de Högsta domstol.

18      In deze omstandigheden heeft de Högsta domstol de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)      Houdt de verhuur van auto’s die standaard zijn uitgerust met een radio in dat de verhuurder van die auto’s een gebruiker is die een ‚mededeling aan het publiek’ in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 en artikel 8, lid 2, van richtlijn 2006/115 doet?

2)      Wat is het belang, in voorkomend geval, van de omvang van de autoverhuuractiviteiten en de duur van de verhuur?”

 Verzoek tot heropening van de mondelinge behandeling

19      Nadat de advocaat-generaal conclusie had genomen, hebben Stim en SAMI bij op 6 februari 2020 ter griffie van het Hof neergelegde akte verzocht om de heropening van de mondelinge behandeling te gelasten.

20      Ter staving van hun verzoek voeren zij aan dat, zoals blijkt uit de punten 39, 52 en 53 van de conclusie van de advocaat-generaal, bepaalde elementen die in wezen betrekking hebben op het onderscheid tussen privéruimte en openbare ruimte voor de vaststelling of er sprake is van een „mededeling aan het publiek”, mogelijk onjuist werden begrepen. Hierdoor kan het Hof ter zake onvoldoende zijn ingelicht.

21      In herinnering dient te worden gebracht dat de advocaat-generaal overeenkomstig artikel 252, tweede alinea, VWEU in het openbaar en in volkomen onpartijdigheid en onafhankelijkheid met redenen omklede conclusies neemt aangaande zaken waarin zulks overeenkomstig het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie vereist is. Het Hof is noch door de conclusie van de advocaat-generaal noch door de motivering op grond waarvan hij tot die conclusie komt, gebonden (arrest van 30 januari 2020, Köln-Aktienfonds Deka, C-156/17, EU:C:2020:51, punt 31 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

22      Bovendien blijkt uit vaste rechtspraak van het Hof dat het Hof krachtens artikel 83 van zijn Reglement voor de procesvoering de mondelinge behandeling ambtshalve, op voorstel van de advocaat-generaal dan wel op verzoek van partijen, kan heropenen indien het van oordeel is dat het onvoldoende is ingelicht of dat de zaak moet worden beslecht op basis van een argument waarover tussen partijen geen discussie heeft plaatsgevonden. Het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie en het Reglement voor de procesvoering voorzien daarentegen niet in de mogelijkheid voor partijen om opmerkingen in te dienen over de conclusie van de advocaat-generaal (arrest van 30 januari 2020, Köln-Aktienfonds Deka, C-156/17, EU:C:2020:51, punt 32 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

23      In casu wordt met het door Stim en SAMI ingediende verzoek om heropening van de mondelinge behandeling beoogd dat zij in staat worden gesteld om te antwoorden op de door de advocaat-generaal in zijn conclusie verrichte vaststellingen.

24      Bovendien is het Hof, de advocaat-generaal gehoord, van oordeel dat het over alle noodzakelijke gegevens beschikt om de door de verwijzende rechter gestelde vragen te beantwoorden en dat de partijen hun standpunten hebben kunnen uitwisselen over alle voor de beslissing in de onderhavige zaak relevante argumenten.

25      Dientengevolge hoeft geen heropening van de mondelinge behandeling te worden gelast.

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Eerste vraag

26      Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 en artikel 8, lid 2, van richtlijn 2006/115 aldus moeten worden uitgelegd dat de verhuur van auto’s die zijn uitgerust met een radio een mededeling aan het publiek in de zin van die bepalingen vormt.

27      Die vraag rijst in het kader van gedingen die, enerzijds, betrekking hebben op een mededeling, zonder voorafgaande toestemming, van muziekwerken aan het publiek in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 door maatschappijen die voertuigen verhuren die zijn uitgerust met een radio en, anderzijds, betrekking hebben op de mogelijkheid voor een organisatie voor het collectieve beheer van de naburige rechten van uitvoerende kunstenaars om een billijke vergoeding te eisen van die maatschappijen wanneer de verhuur van die voertuigen een mededeling aan het publiek met zich meebrengt in de zin van artikel 8, lid 2, van richtlijn 2006/115.

28      Opgemerkt dient te worden dat krachtens de rechtspraak van het Hof, aangezien de wetgever van de Unie geen andere wil kenbaar heeft gemaakt, de in de twee voornoemde bepalingen gehanteerde uitdrukking „mededeling aan het publiek” aldus moet worden uitgelegd dat zij dezelfde betekenis heeft [zie in die zin arresten van 15 maart 2012, Phonographic Performance (Ireland), C-162/10, EU:C:2012:141, punten 49 en 50, en 16 februari 2017, Verwertungsgesellschaft Rundfunk, C-641/15, EU:C:2017:131, punt 19 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

29      Verder moet die uitdrukking worden uitgelegd tegen de achtergrond van de overeenstemmende begrippen in regelingen van internationaal recht, en op een wijze dat zij daarmee verenigbaar blijft. Daarbij dient tevens rekening te worden gehouden met de context waarin dergelijke begrippen passen en met het door de relevante verdragsbepalingen inzake intellectuele eigendom beoogde doel (zie in die zin arresten van 4 oktober 2011, Football Association Premier League e.a., C-403/08 en C-429/08, EU:C:2011:631, punt 189, en 15 maart 2012, SCF, C-135/10, EU:C:2012:140, punten 51-56).

30      Volgens vaste rechtspraak verbindt het begrip „mededeling aan het publiek” twee cumulatieve elementen met elkaar, namelijk een „handeling bestaande in een mededeling” van een werk en de mededeling van dit werk aan een „publiek” (arresten van 16 maart 2017, AKM, C-138/16, EU:C:2017:218, punt 22; 7 augustus 2018, Renckhoff, C-161/17, EU:C:2018:634, punt 19 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 19 december 2019, Nederlands Uitgeversverbond en Groep Algemene Uitgevers, C-263/18, EU:C:2019:1111, punt 61 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

31      Om te bepalen of de verhuur van voertuigen die zijn uitgerust met een radio een handeling bestaande in een mededeling in de zin van de richtlijnen 2001/29 en 2006/115 vormt, dient een geïndividualiseerde beoordeling te worden verricht waarbij meerdere niet-autonome en onderling afhankelijke, elkaar aanvullende criteria in aanmerking worden genomen. Verder moeten deze criteria zowel individueel als in hun onderling verband worden toegepast, aangezien deze criteria in verschillende concrete situaties met een zeer wisselende intensiteit een rol kunnen spelen (zie in die zin arrest van 14 juni 2017, Stichting Brein, C-610/15, EU:C:2017:456, punt 25 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

32      Van deze criteria heeft het Hof herhaaldelijk de centrale rol van de gebruiker en het weloverwogen karakter van diens interventie benadrukt. Die gebruiker verricht namelijk een „handeling bestaande in een mededeling” wanneer hij, met volledige kennis van de gevolgen van zijn handelwijze, intervenieert om zijn klanten toegang te verlenen tot een beschermd werk, met name wanneer deze klanten zonder een dergelijke interventie geen, of slechts moeilijk, toegang zouden hebben tot het verspreide werk [zie met name arresten van 15 maart 2012, SCF, C-135/10, EU:C:2012:140, punt 82 en aldaar aangehaalde rechtspraak; 15 maart 2012, Phonographic Performance (Ireland), C-162/10, EU:C:2012:141, punt 31, en 14 juni 2017, Stichting Brein, C-610/15, EU:C:2017:456, punt 26 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

33      Volgens overweging 27 van richtlijn 2001/29, die in wezen de gemeenschappelijke verklaring betreffende artikel 8 van het WCT overneemt, „[is de] beschikbaarstelling van fysieke faciliteiten om een mededeling mogelijk te maken of te verrichten [...] op zich geen mededeling in de zin van deze richtlijn”.

34      Dat is het geval bij de beschikbaarstelling van een radio die is geïntegreerd in een huurauto en die het mogelijk maakt om zonder verdere tussenkomst van de verhuurmaatschappij de terrestrische omroep te ontvangen die toegankelijk is in het gebied waarin de auto zich bevindt, zoals ook de advocaat-generaal in wezen in punt 32 van zijn conclusie heeft opgemerkt.

35      Een beschikbaarstelling als bedoeld in het vorige punt onderscheidt zich van handelingen bestaande in een mededeling waarbij dienstverrichters beschermde werken bewust doorgeven aan hun klanten door via ontvangers die zij in hun inrichting hebben geplaatst, een signaal te verspreiden (arrest van 31 mei 2016, Reha Training, C-117/15, EU:C:2016:379, punten 47 en 54 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

36      Bijgevolg dient te worden vastgesteld dat autoverhuurmaatschappijen door de beschikbaarstelling van auto’s met een radio aan het publiek geen „handeling bestaande in een mededeling” van beschermde werken aan het publiek verrichten.

37      Aan deze uitlegging kan niet worden afgedaan door het argument dat de autoverhuurmaatschappijen hun klanten ruimten ter beschikking stellen die door Stim en SAMI als „openbaar” worden aangemerkt, te weten de passagiersruimten van de huurauto’s, waarin het mogelijk is om beschermde werken te beluisteren door middel van de radio’s waarmee deze auto’s zijn uitgerust. Net als de beschikbaarstelling van de radio’s zelf is de beschikbaarstelling van een dergelijke ruimte immers geen handeling bestaande in een mededeling. Uit de rechtspraak van het Hof vloeit overigens voort dat het criterium inzake het privé‑ of openbare karakter van de ruimte waar de mededeling plaatsvindt, van geen belang is (zie in die zin arrest van 7 december 2006, SGAE, C-306/05, EU:C:2006:764, punt 50).

38      In deze omstandigheden hoeft niet te worden nagegaan of een dergelijke beschikbaarstelling moet worden beschouwd als een mededeling aan een „publiek”.

39      Gelet op een en ander dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 en artikel 8, lid 2, van richtlijn 2006/115 aldus moeten worden uitgelegd dat de verhuur van auto’s die zijn uitgerust met een radio geen mededeling aan het publiek in de zin van die bepalingen vormt.

 Tweede vraag

40      Gelet op het antwoord op de eerste vraag behoeft de tweede vraag niet te worden beantwoord.

 Kosten

41      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Vijfde kamer) verklaart voor recht:

Artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij en artikel 8, lid 2, van richtlijn 2006/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom moeten aldus worden uitgelegd dat de verhuur van auto’s die zijn uitgerust met een radio geen mededeling aan het publiek in de zin van die bepalingen vormt.

ondertekeningen


*      Procestaal: Zweeds.