Language of document : ECLI:EU:T:2012:76

Gevoegde zaken T‑115/09 en T‑116/09

Electrolux AB en
Whirlpool Europe BV

tegen

Europese Commissie

„Staatssteun — Door Franse Republiek aangemelde herstructureringssteun voor fabrikant van grote elektrische huishoudelijke apparaten — Beschikking waarbij steun onder voorwaarden verenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard — Kennelijke beoordelingsfouten — Richtsnoeren voor reddings‑ en herstructureringssteun voor ondernemingen in moeilijkheden”

Samenvatting van het arrest

1.      Steunmaatregelen van de staten — Verbod — Afwijkingen — Beoordelingsvrijheid van Commissie — Mogelijkheid om richtsnoeren vast te stellen — Rechterlijke toetsing — Grenzen

(Art. 87, lid 3, sub c, EG)

2.      Steunmaatregelen van de staten — Verbod — Afwijkingen — Steunmaatregelen die als verenigbaar met gemeenschappelijke markt kunnen worden beschouwd — Steun voor herstructurering van onderneming in moeilijkheden — Voorwaarden — Compenserende maatregelen om elke buitensporige vervalsing van mededinging te voorkomen — Inaanmerkingneming van veel eerdere afstoting van dochtermaatschappij van onderneming — Kennelijk onjuiste beoordeling

(Art. 87, lid 3, EG; mededeling 2004/C 244/02 van de Commissie)

3.      Steunmaatregelen van de staten — Verbod — Afwijkingen — Steunmaatregelen die als verenigbaar met gemeenschappelijke markt kunnen worden beschouwd — Steun voor herstructurering van onderneming in moeilijkheden — Voorwaarden — Inaanmerkingneming van effect van cumulatie van eerdere steun met nieuwe steun — Niet-inaanmerkingneming — Kennelijk onjuiste beoordeling

(Art. 87, lid 3, EG; mededeling 2004/C 244/02 van de Commissie)

1.      Bij de toepassing van artikel 87, lid 3, sub c, EG beschikt de Commissie over een ruime beoordelingsvrijheid, waarvan de uitoefening een complexe afweging van economische en sociale gegevens impliceert die in een communautair kader dient te geschieden. Bovendien kan de Commissie voor de uitoefening van haar beoordelingsbevoegdheden zichzelf gedragsregels stellen door middel van de vaststelling van handelingen als de richtsnoeren voor reddings‑ en herstructureringssteun voor ondernemingen in moeilijkheden, voor zover deze handelingen gedragsregels bevatten inzake de door haar te volgen praktijk en niet derogeren aan de normen van het Verdrag.

Bij de rechterlijke toetsing van het gebruik van de beoordelingsvrijheid waarover de Commissie voor de toepassing van artikel 87, lid 3, sub c, EG beschikt, wordt alleen nagegaan of de procedure‑ en motiveringsvoorschriften zijn nageleefd, of de vastgestelde feiten materieel juist zijn, en of er geen sprake is van een onjuiste rechtsopvatting, van een kennelijk onjuiste beoordeling van de feiten of van misbruik van bevoegdheid. Bovendien dient het Gerecht tevens na te gaan of de vereisten die de Commissie voor zichzelf heeft gesteld, zoals omschreven in de richtsnoeren, zijn nageleefd. Daarentegen staat het niet aan de Unierechter om zich in de plaats van de Commissie te stellen, door in haar plaats een onderzoek uit te voeren waartoe zij in het geheel niet is overgegaan en te trachten de conclusies in te schatten waartoe zij aan het eind van dit onderzoek zou zijn gekomen.

(cf. punten 37‑38, 40‑42)

2.      Wat de vaststelling van compenserende maatregelen in het kader van de toekenning van herstructureringssteun betreft, hebben de punten 38 tot en met 40 van de richtsnoeren voor reddings‑ en herstructureringssteun voor ondernemingen in moeilijkheden betrekking op de „voorkoming van buitensporige vervalsing van de mededinging”. Krachtens die punten moeten die maatregelen, ten eerste, worden vastgesteld om de negatieve effecten van de toekenning van herstructureringssteun op de mededinging en het handelsverkeer te beperken (punt 38 van de richtsnoeren). Ten tweede moeten die maatregelen „passend” zijn, in die zin dat zij niet resulteren in een aantasting van de marktstructuur (punt 39 van de richtsnoeren). Ten derde moeten zij in verhouding staan tot de mededingingsverstorende effecten van de steun. In dat verband moeten de maatregelen, in de eerste plaats, worden ingezet op de markt(en) waar de betrokken onderneming na de herstructurering een significante marktpositie zal behalen. In de tweede plaats moeten zij, ongeacht of zij worden ingezet vóór of na de toekenning van de staatssteun, integraal deel uitmaken van het herstructureringsplan. In de derde plaats mogen de maatregelen niet louter bestaan in het afschrijven of sluiten van verliesgevende activiteiten, aangezien dat niet leidt tot een inkrimping van capaciteit of aanwezigheid op de markt van de betrokken onderneming (punt 40 van de richtsnoeren).

De Commissie maakt een kennelijke beoordelingsfout door zich op het standpunt te stellen dat de afstoting van een dochtermaatschappij een compenserende maatregel vormt in de zin van de punten 38 tot en met 40 van de richtsnoeren, wanneer de aanmelding van de herstructureringssteun plaatsvindt bijna drie en een half jaar na die afstoting, die niet tot doel had, en evenmin tot gevolg kon hebben, dat de concurrentieverstoringen die teweeg worden gebracht door de toekenning van de voorgenomen steun werden verminderd, ook niet in geringe mate, en dat de afstoting bovendien geen „reëel effect” heeft gehad op de voornaamste markt waarop de onderneming die de steun heeft ontvangen, actief was.

(cf. punten 44, 51, 53, 55)

3.      Uit het arrest Deggendorf (C‑355/95 P, Jurispr. blz. I‑2549) alsook uit punt 23 van de richtsnoeren voor reddings‑ en herstructureringssteun voor ondernemingen in moeilijkheden, volgt dat de Commissie, in het kader van haar onderzoek naar de verenigbaarheid van herstructureringssteun met de gemeenschappelijke markt, in beginsel moet onderzoeken wat het effect is van de cumulatie van die steun met eventuele eerdere steun die nog niet is teruggevorderd. Een dergelijk onderzoek vindt zijn rechtvaardiging in het feit dat de voordelen van de eerder toegekende onverenigbare, maar nog niet teruggevorderde, steun hun gevolgen blijven hebben voor de mededinging.

Wanneer de Commissie de toekenning van de voorgenomen steun afhankelijk stelt van de voorwaarde dat een of meer eerdere steunbetalingen wordt/worden teruggevorderd, is zij niet gehouden het cumulatieve effect van die steunbetalingen op de mededinging te onderzoeken. Het opleggen van die voorwaarde voorkomt dat het door de voorgenomen steun toegekende voordeel cumuleert met het voordeel uit eerdere steunbetalingen, aangezien de uit de toekenning van die eerdere steun voortvloeiende negatieve effecten op de mededinging kunnen worden opgeheven door het terugvorderen van de bedragen — inclusief de rente daarover — van die steun. De terugvordering van steun — inclusief de rente daarover — kan het ongerechtvaardigde voordeel, bestaande in het feit dat de steunontvanger niet de rente hoeft te betalen die hij over het betrokken bedrag van de verenigbare steun zou hebben moeten betalen indien hij dat bedrag, in afwachting van de beslissing van de Commissie, op de markt had moeten lenen, alsmede in de verbetering van zijn concurrentiepositie ten opzichte van andere marktdeelnemers tijdens de duur van de onrechtmatigheid, namelijk opheffen.

Stelt de Commissie daarentegen de toekenning van de betrokken steun niet afhankelijk van de terugvordering van de onverenigbare steun, dan moet zij noodzakelijkerwijs het effect onderzoeken van de cumulatie van die twee steunbetalingen. Wanneer zij dit bij het onderzoek van de mededingingsverstoring verzuimt, maakt zij een kennelijke beoordelingsfout.

(cf. punten 66‑67, 71‑72)