ARREST VAN HET GERECHT (Derde kamer)
17 februari 1998 (1)
Verordening (EEG) nr. 2377/90 Opneming van somatosalm in lijst van
substanties waarvoor geen maximumwaarden voor residuen gelden Beroep
wegens nalaten Vordering tot schadevergoeding
In zaak T-105/96,
Pharos SA, vennootschap naar Belgisch recht, gevestigd te Seraing (België),
vertegenwoordigd door A. Vandencasteele, advocaat te Brussel, domicilie gekozen
hebbende te Luxemburg ten kantore van E. Arendt, advocaat aldaar, Rue Mathias
Hardt 8-10,
tegen
Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door F. Castillo
de la Torre en M. Nolin, leden van haar juridische dienst, als gemachtigden,
domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van haar
juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,
betreffende, enerzijds een verzoek krachtens artikel 175 EG-Verdrag strekkende
tot vaststelling, dat de Commissie in strijd met haar verplichtingen heeft nagelaten
de procedure voort te zetten ter opneming van de door verzoekster geproduceerde
somatosalm in de lijst van substanties waarvoor geen maximumwaarden voor
residuen gelden in bijlage II bij verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad van
26 juni 1990 houdende een communautaire procedure tot vaststelling van
maximumwaarden voor residuen van geneesmiddelen voor diergeneeskundig
gebruik in levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PB L 224, blz. 1), en anderzijds
een verzoek krachtens de artikelen 178 en 215, tweede alinea, EG-Verdrag om de
Commissie te veroordelen tot vergoeding van de door dat nalaten aan verzoekster
veroorzaakte schade,
wijst
HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Derde kamer),
samengesteld als volgt: B. Vesterdorf, kamerpresident, C. P. Briët en A. Potocki,
rechters,
griffier: B. Pastor, hoofdadministrateur
gezien de stukken en na de mondelinge behandeling op 14 oktober 1997,
het navolgende
Arrest
Rechtskader
- 1.
- Op 26 juni 1990 stelde de Raad verordening (EEG) nr. 2377/90 vast, houdende een
communautaire procedure tot vaststelling van maximumwaarden voor residuen van
geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik in levensmiddelen van dierlijke
oorsprong (PB L 224, blz. 1, hierna: verordening of verordening nr. 2377/90).
- 2.
- Op grond van die verordening moet de Commissie de maximumwaarden voor
residuen (hierna: MRL) bepalen. In artikel 1, lid 1, sub b, van de verordening is
die waarde gedefinieerd als het maximale residugehalte in of op levensmiddelen
dat het gevolg is van het gebruik van een geneesmiddel voor diergeneeskundig
gebruik, dat de Gemeenschap als wettelijk toegestaan kan aanvaarden of dat als
aanvaardbaar wordt erkend.
- 3.
- De verordening bepaalt dat farmacologisch werkzame substanties die worden
gebruikt in aan voedselproducerende dieren toegediende geneesmiddelen voor
diergeneeskundig gebruik, in een van de volgende vier bijlagen kunnen worden
opgenomen:
bijlage I: substanties waarvoor een MRL kan worden vastgesteld na
beoordeling van de risico's van deze substantie voor de volksgezondheid;
bijlage II: substanties waarvoor geen MRL geldt;
bijlage III: substanties waarvoor de MRL niet definitief kan worden
vastgesteld, maar waarvoor zonder gevaar voor de volksgezondheid een
voorlopige MRL kan worden vastgesteld voor een bepaalde periode die is
gekoppeld aan de tijd die noodzakelijk is om lopend wetenschappelijk
onderzoek af te ronden, en die slechts eenmaal mag worden verlengd;
bijlage IV: substanties waarvoor geen MRL kan worden vastgesteld, omdat
die substanties ongeacht de hoeveelheid, een gevaar voor de gezondheid van
de verbruiker opleveren.
- 4.
- Ingevolge artikel 6, lid 1, van de verordening moet degene die verantwoordelijk is
voor het in de handel brengen van het betrokken product, wanneer hij een nieuwe
farmacologische substantie in bijlage I, II of III wil laten opnemen, daartoe bij de
Commissie een aanvraag indienen, en daarbij bepaalde informatie en gegevens
verstrekken.
- 5.
- Volgens artikel 6, lid 2, legt de Commissie, nadat zij binnen 30 dagen heeft
geverifieerd of de aanvraag in de juiste vorm is ingediend, deze onmiddellijk voor
onderzoek voor aan het Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig
gebruik (hierna: Comité voor diergeneesmiddelen).
- 6.
- Artikel 6, lid 3, bepaalt:
Binnen 120 dagen na de voorlegging van de aanvraag aan het Comité voor
diergeneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik, en rekening houdend met de
opmerkingen van de leden van het Comité, stelt de Commissie een ontwerp van
de te nemen maatregelen op. Indien de informatie van degene die verantwoordelijk
is voor het in de handel brengen, onvoldoende is om een dergelijk ontwerp op te
stellen, wordt de betrokkene verzocht aanvullende informatie te verstrekken die
door het Comité wordt bestudeerd (...).
- 7.
- Ingevolge artikel 6, lid 5, legt de Commissie binnen de daaropvolgende 60 dagen
de ontwerp-maatregelen voor aan het Comité voor de aanpassing aan de technische
vooruitgang van de richtlijnen betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig
gebruik (hierna: Comité voor de aanpassing van de richtlijnen).
- 8.
- Volgens artikel 8, lid 2, brengt het Comité voor de aanpassing van de richtlijnen
over het ontwerp een advies uit binnen de termijn die de voorzitter vaststelt naar
gelang van de urgentie van de materie. Het Comité besluit met gekwalificeerde
meerderheid van stemmen, waarbij de stemmen van de Lid-Staten worden gewogen
volgens artikel 148, lid 2, van het Verdrag.
- 9.
- Artikel 8, lid 3, bepaalt:
a) De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast wanneer zij met het advies
van het Comité [voor de aanpassing van de richtlijnen] in overeenstemming
zijn.
b) Wanneer de beoogde maatregelen niet met het advies van het Comité in
overeenstemming zijn of bij ontbreken van een advies dient de Commissie
onverwijld een voorstel bij de Raad in betreffende de te nemen
maatregelen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van
stemmen.
c) Indien de Raad na het verstrijken van drie maanden na de indiening van
het voorstel bij de Raad, geen maatregelen heeft genomen, worden de
voorgestelde maatregelen door de Commissie vastgesteld, behalve wanneer
de Raad zich met eenvoudige meerderheid van stemmen heeft uitgesproken
tegen genoemde maatregelen.
De feiten
- 10.
- Verzoekster is een vennootschap die is gespecialiseerd in biotechnologie. Zij is met
name in de farmaceutische sector werkzaam.
- 11.
- Haar farmaceutisch onderzoek leidde in 1994 tot de ontwikkeling van een
diergeneeskundig product, genaamd Smoltine, waarmee de overbrenging van
zalm van zoet water naar zeewater kon worden vergemakkelijkt. De farmacologisch
werkzame substantie van Smoltine is somatosalm, een substantie die behoort tot
de familie van de somatotropines.
- 12.
- Op 17 oktober 1994 verzocht verzoekster om opneming van somatosalm in
bijlage II bij verordening nr. 2377/90 (hierna: bijlage II).
- 13.
- Na te hebben geverifieerd of de aanvraag in de juiste vorm was ingediend, legde
de Commissie de aanvraag overeenkomstig artikel 6, lid 2, van verordening
nr. 2377/90 ter onderzoek voor aan het Comité voor diergeneesmiddelen.
- 14.
- Bij brief van 13 april 1995 deelde zij verzoekster mede, dat het Comité voor
diergeneesmiddelen had aanbevolen om somatosalm in bijlage II op te nemen. Zij
voegde daaraan toe, dat een ontwerp van te nemen maatregelen, vastgesteld op
voorstel van dit Comité, overeenkomstig artikel 8 van verordening nr. 2377/90 ter
goedkeuring aan het Comité voor de aanpassing van de richtlijnen zou worden
gezonden.
- 15.
- Bij brief van 31 augustus 1995 deelde zij verzoekster mee, dat zij dit Comité een
voorstel voor een verordening ter opneming van somatosalm in bijlage II had
voorgelegd, maar dat zij tijdens de vergadering van het Comité somatosalm uit het
voorstel had verwijderd.
- 16.
- Op 16 oktober 1995 diende zij bij het Comité voor de aanpassing van de richtlijnen
een nieuw voorstel in voor een verordening ter opneming van somatosalm in
bijlage II. In dit Comité was er evenwel geen gekwalificeerde meerderheid voor een
advies over dat voorstel dat met de voorgestelde maatregelen overeenstemde.
- 17.
- Vier lidstaten spraken zich namelijk uit tegen die maatregelen, daar het
moratorium op bovine somatotropine (hierna: BST), waartoe was besloten bij
beschikking 90/218/EEG van de Raad van 25 april 1990 met betrekking tot de
toediening van bovine somatotropine (BST) (PB L 116, blz. 27), laatstelijk gewijzigd
bij beschikking 94/936/EG van de Raad van 20 december 1994 (PB L 366, blz. 19),
huns inziens indirekt in het geding zou komen indien somatosalm, dat ook een
somatotropine is, in één van de bijlagen bij verordening nr. 2377/90 zou worden
opgenomen. Bovendien onthielden zes lidstaten zich van stemming over het
voorstel.
- 18.
- Op 6 maart 1996 zond verzoekster de Commissie een aangetekende brief, waarin
zij haar formeel opriep tot handelen en in overeenstemming met artikel 175 van
het Verdrag de maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn om de procedure ter
opneming van somatosalm in (...) bijlage II (...) zo spoedig mogelijk voort te
zetten.
- 19.
- Bij brief van 23 april 1996 stelde de Commissie het Comité voor
diergeneesmiddelen in kennis van haar besluit om de opneming van somatosalm
in bijlage II op te schorten totdat aanvullende wetenschappelijke gegevens
beschikbaar waren. Zij verklaarde, dat in het Comité voor de aanpassing van de
richtlijnen bepaalde bezwaren waren gerezen wegens het feit dat die substantie als
groeimiddel zou kunnen worden gebruikt. Bijgevolg verzocht zij het Comité voor
diergeneesmiddelen om een aanvullend advies over de vraag, of misbruik van dit
product mogelijk was.
- 20.
- Bij brief van 14 mei 1996 stelde de Commissie verzoekster in kennis van haar
besluit het Comité voor diergeneesmiddelen om dat aanvullend advies te verzoeken
alvorens de procedure ter opneming van somatosalm in een van de bijlagen bij
verordening nr. 2377/90 voort te zetten.
- 21.
- Bij brief van 27 juni 1996 verklaarde het Comité voor diergeneesmiddelen naar
aanleiding van het verzoek om een bijkomend advies, dat het na een specifieke
studie tot de slotsom was gekomen, dat er zijns inziens geen gevaar was voor
frauduleus gebruik van somatosalm als groeimiddel.
- 22.
- Na dit antwoord zond de Commissie de Raad op 25 september 1996 een nieuw
voorstel tot opneming van somatosalm in bijlage II.
- 23.
- De Raad heeft over dat voorstel geen beslissing genomen binnen de in artikel 8,
lid 3, sub c, van de verordening gestelde termijn van drie maanden.
Procesverloop en conclusies van partijen
- 24.
- Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 8 juli 1996, heeft
verzoekster het onderhavige beroep ingesteld.
- 25.
- Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Derde kamer) besloten
zonder instructie tot de mondelinge behandeling over te gaan.
- 26.
- Partijen zijn in hun pleidooien en antwoorden op vragen van het Gerecht gehoord
ter terechtzitting van 14 oktober 1997.
- 27.
- Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:
vast te stellen, dat de Commissie in strijd met haar verplichtingen de
procedure ter opneming van de door verzoekster geproduceerde
somatosalm in de lijst van substanties waarvoor geen MRL gelden in
bijlage II niet heeft voortgezet;
de Commissie te veroordelen tot vergoeding van schade en rente, die
voorlopig op 512 miljoen BFR of althans, en eveneens voorlopig, op
353 miljoen BFR worden geraamd;
verweerster in de kosten te verwijzen.
- 28.
- De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:
te verklaren dat niet krachtens artikel 175 van het Verdrag behoeft te
worden beslist;
te gelasten dat verzoeksters aandeelhouders-kapitaalverschaffers worden
gehoord;
verzoeksters vordering krachtens de artikelen 178 en 215, tweede alinea, van
het Verdrag af te wijzen;
verzoekster in de kosten te verwijzen.
Het beroep wegens nalaten
Middelen en argumenten van partijen
- 29.
- Verzoekster brengt in herinnering, dat haar aanvraag ter opneming van somatosalm
in bijlage II op 17 oktober 1994 bij de Commissie werd ingediend. Bovendien
vermeldt zij, dat het Comité voor de aanpassing van de richtlijnen, toen de
Commissie dat Comité op 16 oktober 1995 een ontwerp van maatregelen ter
opneming van somatosalm in die bijlage voorlegde, geen met de voorgenomenmaatregelen overeenstemmend advies heeft uitgebracht.
- 30.
- Verzoekster verwijst naar artikel 8, lid 3, sub b, van verordening nr. 2377/90, waarin
is bepaald dat, wanneer de beoogde maatregelen niet met het advies van het
Comité in overeenstemming zijn of bij het ontbreken van een advies, de Commissie
onverwijld bij de Raad een voorstel betreffende de te nemen maatregelen moet
indienen.
- 31.
- Op 8 juli 1996, de dag waarop het verzoekschrift werd ingediend, had de
Commissie nog geen voorstel in die zin aan de Raad voorgelegd. Bijgevolg heeft
zij in strijd met de wet nagelaten de procedure ter opneming van somatosalm in
bijlage II voort te zetten. Uiteindelijk heeft zij op 25 september 1996 wel een
voorstel voor een verordening aan de Raad gezonden, wat evenwel niet wegneemt,
dat zij gedurende een periode van elf maanden nalatig is gebleven.
- 32.
- Het is verzoekster niet ontgaan, dat de Commissie het Comité voor
diergeneesmiddelen op 23 april 1996 heeft verzocht om een aanvullend advies over
de mogelijkheid om somatosalm als groeimiddel te gebruiken. Artikel 8, lid 3,
sub b, van verordening nr. 2377/90 voorziet evenwel helemaal niet in een recht voor
de Commissie om dat Comité om een aanvullend advies te verzoeken.
- 33.
- In ieder geval heeft de Commissie in verband met deze aanvullende stappen geen
blijk gegeven van zorgvuldigheid. Verzoekster beklemtoont, dat het ontbreken van
het advies van het Comité voor de aanpassing van de richtlijnen is vastgesteld op
16 oktober 1995, terwijl het Comité voor diergeneesmiddelen pas op 23 april 1996
om een aanvullend advies is verzocht, wat betekent dat er zes maanden lang niets
is gebeurd. Die periode van stilzitten is in geen geval verenigbaar met de in
artikel 8, lid 3, sub b, van verordening nr. 2377/90 opgelegde verplichting
onverwijld te handelen.
- 34.
- De Commissie heeft derhalve in strijd met haar verplichtingen de procedure ter
opneming van de door verzoekster geproduceerde somatosalm in de lijst in
bijlage II van substanties waarvoor geen MRL geldt, niet voortgezet. Het beroep
wegens nalaten is volgens verzoekster dus gegrond.
- 35.
- De Commissie stelt primair, dat op het beroep wegens nalaten niet behoeft te
worden beslist.
- 36.
- Zij wijst erop, dat zij op 25 september 1996 een voorstel voor een verordening ter
opneming van somatosalm in bijlage II bij de Raad heeft ingediend. Zij heeft de
door verzoekster gevraagde maatregelen dus vóór het wijzen van het arrest
genomen. Bijgevolg is het beroep wegens nalaten zonder voorwerp geraakt, zodat
er niet op behoeft te worden beslist (arrest Hof van 12 juli 1988, Parlement/Raad,
377/87, Jurispr. blz. 4017, punt 10).
- 37.
- Subsidiair stelt de Commissie, dat het beroep wegens nalaten ongegrond is.
- 38.
- Zij erkent, dat zij op grond van artikel 8, lid 3, sub b, van verordening nr. 2377/90
verplicht is een zekere zorgvuldigheid te betrachten. Die verplichting moet echter
verenigbaar zijn met de andere in die verordening opgelegde verplichtingen, en
meer in het bijzonder met die van artikel 15, dat luidt: Met deze verordening
wordt geen afbreuk gedaan aan de toepassing van de communautaire regelgeving
waarbij het gebruik van sommige substanties met hormonale werking in de veeteelt
verboden wordt.
- 39.
- De Commissie herinnert eraan, dat het bij somatosalm gaat om een somatotropine
van dezelfde familie als BST, waarvoor wat het in de handel brengen en de
verkoop ervan betreft, een moratorium geldt. Bovendien herinnert zij eraan, dat
meerdere lidstaten wegens dat moratorium en de impliciete ondermijning ervan
ingeval een andere somatotropine op de markt van de Gemeenschap zou
verschijnen, in het kader van het Comité voor de aanpassing van de richtlijnen
principiële bezwaren tegen de opneming van somatosalm in één van de bijlagen bij
verordening nr. 2377/90 hebben geformuleerd.
- 40.
- Rekening houdend met dit risico waarop de lidstaten hebben gewezen, en met de
inhoud van artikel 15 van verordening nr. 2377/90, heeft de Commissie, hoewel de
verordening niet uitdrukkelijk in die procedure voorzag, besloten het Comité voor
diergeneesmiddelen opnieuw te raadplegen. Het tweede advies van het Comité
heeft haar, naar eigen zeggen, in staat gesteld elke twijfel over het betrokken
probleem weg te nemen en aldus het werk van de Raad terzake van de opneming
van somatosalm in bijlage II in aanzienlijke mate te vergemakkelijken.
Beoordeling door het Gerecht
- 41.
- Volgens vaste rechtspraak is de grondgedachte van de in artikel 175 van het
Verdrag voorziene beroepsmogelijkheid, dat bij onwettig nalaten van het Europees
Parlement, de Raad of de Commissie de andere instellingen, de lidstaten en in een
geval als het onderhavige, ook particulieren het Hof of het Gerecht kunnen
verzoeken om vast te stellen, dat dit nalaten, voor zover de betrokken instelling
hieraan nog geen einde heeft gemaakt, in strijd met het Verdrag is. Ingevolge
artikel 176 leidt deze vaststelling ertoe, dat de verwerende instelling gehouden is
de maatregelen te nemen die nodig zijn ter uitvoering van het arrest van het Hof
of het Gerecht, onverminderd de vorderingen wegens niet-contractuele
aansprakelijkheid, die uit die vaststelling van het nalaten kunnen voortvloeien
(arrest Hof van 24 november 1992, Buckl e.a./Commissie, C-15/91 en C-108/91,
Jurispr. blz. I-6061, punt 14, en arrest Gerecht van 18 september 1992, Asia Motor
France e.a./Commissie, T-28/90, Jurispr. blz. II-2285, punt 36).
- 42.
- Wanneer de handeling waarop het beroep wegens nalaten betrekking heeft, is
gesteld na afloop van de termijn van twee maanden volgende op de uitnodiging tot
handelen, maar vóór de uitspraak van het arrest, kan de vaststelling door het Hof
of het Gerecht van de onwettigheid van het aanvankelijke nalaten niet meer tot de
in artikel 176 bedoelde gevolgen leiden. In een dergelijk geval is het beroep dus,
evenals wanneer de verwerende instelling gevolg heeft gegeven aan de uitnodiging
om binnen twee maanden te handelen, zonder voorwerp geraakt (zie in die zin
dezelfde arresten, respectievelijk punten 15 en 37).
- 43.
- Overigens kan in sommige omstandigheden een handeling waartegen geen beroep
tot nietigverklaring openstaat, een standpuntbepaling vormen waardoor het nalaten
eindigt, indien die handeling de noodzakelijke voorwaarde is voor het verdere
verloop van een procedure die in beginsel moet uitmonden in een rechtshandeling
die zelf vatbaar is voor beroep (arrest Hof van 27 september 1988,
Parlement/Raad, 302/87, Jurispr. blz. 5615, punt 16, en arrest Gerecht van 27 juni
1995, Guérin automobiles/Commissie, T-186/94, Jurispr. blz. II-1753, punt 25).
- 44.
- In casu moet worden vastgesteld, dat de Commissie op 25 september 1996 een
voorstel voor een verordening tot opneming van somatosalm in bijlage II bij de
Raad heeft ingediend. Daarmee heeft de instelling vóór de uitspraak van het arrest
een standpunt bepaald met betrekking tot verzoeksters uitnodiging tot handelen.
- 45.
- In die omstandigheden behoeft op het beroep wegens nalaten niet te worden
beslist.
De vordering tot schadevergoeding
Opmerkingen vooraf
- 46.
- Artikel 215, tweede alinea, van het Verdrag bepaalt, dat de Gemeenschap in geval
van niet-contractuele aansprakelijkheid overeenkomstig de algemene beginselen die
de rechtsstelsels van de lidstaten gemeen hebben, de schade moet vergoeden die
door haar instellingen in de uitoefening van hun functies is veroorzaakt.
- 47.
- Volgens vaste rechtspraak kan de niet-contractuele aansprakelijkheid van de
Gemeenschap slechts ontstaan, indien is voldaan aan een aantal voorwaarden,
betreffende de onrechtmatigheid van de aan de gemeenschapsinstelling verweten
gedraging, het bestaan van schade, en het oorzakelijk verband tussen die gedraging
en de gestelde schade (zie bij voorbeeld, arrest Hof van 7 mei 1992, Pesquerias de
Bermeo en Naviera Laida/Commissie, C-258/90 en C-259/90, Jurispr. blz. I-2901,
punt 42, en arrest Gerecht van 13 december 1995, Exporteurs in Levende
Varkens e.a./Commissie, T-481/93 en T-484/93, Jurispr. blz. II-2941, punt 80).
- 48.
- In het onderhavige geval moet allereerst de voorwaarde betreffende het bestaan
van een onrechtmatige gedraging worden onderzocht.
Het bestaan van een onrechtmatige gedraging van de Commissie
Argumenten van partijen
De aansprakelijkheidsregeling
- 49.
- Onder verwijzing naar de arresten van het Gerecht van 14 september 1995,
Lefebvre e.a./Commissie (T-571/93, Jurispr. blz. II-2379), en 18 september 1995,
Nölle/Raad en Commissie (T-167/94, Jurispr. blz. II-2589, punt 52), betoogt de
Commissie, dat het nalaten waardoor de schade zou zijn veroorzaakt, de indiening
van een voorstel voor een verordening betreft, zodat verzoekster moet bewijzen,
dat er sprake is van een voldoende gekwalificeerde schending van een hogere, ter
bescherming van particulieren gegeven rechtsregel.
- 50.
- Verzoekster betwist niet, dat zij het bestaan van een dergelijke schending moet
bewijzen.
Schending van een hogere, ter bescherming van particulieren gegeven rechtsregel
- 51.
- Volgens verzoekster heeft de Commissie twee hogere, ter bescherming van
particulieren gegeven rechtsregels geschonden, namelijk in de eerste plaats het
rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel, en in de tweede plaats het beginsel
van behoorlijk bestuur.
- 52.
- Zij herinnert eraan, dat het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel
meebrengen, dat de toepassing van een wettelijke bepaling in een specifieke
situatie voorzienbaar dient te zijn (arresten Hof van 6 april 1962,
Kledingverkoopbedrijf de Geus en Uitdenbogerd, 13/61, Jurispr. blz. 93, en 5 juni
1973, Commissie/Raad, 81/72, Jurispr. blz. 575). In casu mocht zij verwachten, dat
de Commissie de in verordening nr. 2377/90 vastgestelde procedure juist zou
toepassen en onverwijld een voorstel tot het nemen van maatregelen bij de Raad
zou indienen, toen het Comité voor de aanpassing van de richtlijnen op 16 oktober
1995 een advies had uitgebracht dat niet met de door de Commissie voorgenomen
maatregelen overeenstemde.
- 53.
- Vanaf 16 oktober 1995 heeft de Commissie zes maanden lang, tot 23 april 1996,
toen zij besloot het Comité voor diergeneesmiddelen om aanvullende inlichtingen
te verzoeken, niets ondernomen om de procedure voort te zetten. In die
omstandigheden heeft zij het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel
geschonden.
- 54.
- Ook het beginsel van behoorlijk bestuur is geschonden, omdat de Commissie alle
gegevens had moeten verzamelen die zij noodzakelijk achtte vanaf de voorlegging
van het eerste ontwerp van de voorgenomen maatregelen aan het Comité voor de
aanpassing van de richtlijnen, daar het moratorium op BST toen reeds bestond.
- 55.
- Het beginsel van behoorlijk bestuur houdt in, dat een instelling van de
Gemeenschap zorgvuldig en doeltreffend dient te werken, en verzet zich er volgens
verzoekster tegen, dat de Commissie zonder enige reden zes maanden lang, van
6 oktober 1995 tot 23 april 1996, niets heeft ondernomen.
- 56.
- De Commissie is van mening, dat zij de procedure van verordening nr. 2377/90 juist
heeft toegepast. Bijgevolg heeft zij het vertrouwensbeginsel niet geschonden.
Wanneer men verzoeksters redenering volgt, zou elke schending van een
gemeenschapsbepaling in strijd met het vertrouwensbeginsel zijn, omdat een
particulier steeds mag verwachten dat de instellingen het gemeenschapsrecht in
acht nemen.
- 57.
- De Commissie wijst erop, dat het recht om zich op bescherming van het gewettigd
vertrouwen te beroepen, toekomt aan iedere particulier die in een situatie verkeert
waaruit blijkt, dat de gemeenschapsadministratie, door hem nauwkeurige
toezeggingen te doen, bij hem gegronde verwachtingen heeft gewekt (arrest
Gerecht van 16 oktober 1996, Efisol/Commissie, T-336/94, Jurispr. blz. II-1343,
punt 31). Verzoekster heeft echter niet duidelijk gemaakt waaruit die nauwkeurige
toezeggingen in casu bestonden.
- 58.
- Met betrekking tot de beweerde schending van het beginsel van behoorlijk bestuur
verklaart de Commissie, dat zij het Comité voor diergeneesmiddelen om een
aanvullend advies had verzocht, toen twijfel ontstond over de vraag of de opneming
van somatosalm in bijlage II het moratorium voor BST in gevaar zou kunnen
brengen. Die tweede raadpleging van dat Comité vloeide juist voort uit het beginsel
van behoorlijk bestuur. Wanneer tijdens de procedure van verordening nr. 2377/90
bepaalde twijfels rijzen over de wettigheid van de betrokken handeling, is de
Commissie namelijk verplicht daarmee rekening te houden. Bovendien kon de
zorgvuldigheidsplicht, die in het beginsel van behoorlijk bestuur besloten ligt, niet
zo ver reiken, dat een instelling aansprakelijk kan worden gesteld, omdat zij niet
vanaf het begin van de procedure rekening heeft gehouden met alle elementen van
het dossier.
- 59.
- De Commissie verwijst naar de zaak Denkavit/Commissie, die leidde tot het arrest
van het Hof van 5 december 1978 (14/78, Jurispr. blz. 2497), waarin de verzoekster
haar verweet 21 maanden te hebben gewacht alvorens maatregelen te nemen in
omstandigheden die kunnen worden vergeleken met die van de onderhavige zaak.
Zij herinnert eraan, dat het Hof in dat arrest (punt 20) besliste, dat de Commissie
niet kon worden verweten dat zij haar besluit betreffende een zo ingewikkeld
vraagstuk als de aanwezigheid van stoffen in diervoeders die met het oog op de
gezondheid van mens of dier ongewenst kunnen blijken, had uitgesteld totdat zij
in het bezit was van alle noodzakelijke inlichtingen.
- 60.
- Tenslotte beklemtoont zij, dat het Gerecht de voor- en nadelen die
marktdeelnemers van het handelen of nalaten van de instellingen ondervinden, in
hun geheel moet bezien. Door in casu het Comité voor diergeneesmiddelen
nogmaals te raadplegen, heeft zij in feite de vaststelling van de verordening ter
opneming van somatosalm in bijlage II aanzienlijk vereenvoudigd.
- 61.
- Volgens de Commissie heeft zij dus het rechtszekerheids- en het
vertrouwensbeginsel, noch het beginsel van behoorlijk bestuur geschonden.
Beoordeling door het Gerecht
- 62.
- Zoals partijen erkennen, kan de Gemeenschap in casu enkel aansprakelijk worden
gesteld, wanneer het bewijs wordt geleverd van een voldoende gekwalificeerde
schending door de Commissie van een hogere, ter bescherming van particulieren
gegeven rechtsregel, waar het gestelde nalaten betrekking heeft op een normatieve
handeling.
Schending van het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel
- 63.
- Het vertrouwensbeginsel beoogt met name te garanderen, dat door het
gemeenschapsrecht beheerste rechtssituaties en -betrekkingen voorzienbaar zijn
(arrest Hof van 15 februari 1996, Duff e.a., C-63/96, Jurispr. blz. I-569, punt 20, en
arrest Gerecht van 21 oktober 1997, Deutsche Bahn/Commissie, T-229/94, Jurispr.
blz. II-0000, punt 113).
- 64.
- Het vertrouwensbeginsel kan worden ingeroepen door elke particulier bij wie een
instelling gegronde verwachtingen heeft gewekt (arrest Gerecht van 15 december
1994, Unifruit Hellas/Commissie, T-489/93, Jurispr. blz. II-1201, punt 51). Schending
van het vertrouwensbeginsel kan evenwel niet worden aangevoerd, wanneer de
administratie geen nauwkeurige toezeggingen heeft gedaan (arrest Gerecht van
11 december 1996, Atlanta e.a./EEG, T-521/93, Jurispr. blz. II-1707, punt 57).
- 65.
- In casu moet worden opgemerkt, dat artikel 8, lid 3, sub b, van vordering
nr. 2377/90 niet nauwkeurig bepaalt binnen welke termijn de Commissie een
voorstel inzake de te nemen maatregelen bij de Raad moet indienen. Juist door het
woord onverwijld te gebruiken, heeft de gemeenschapswetgever de Commissie
weliswaar opgedragen met spoed te handelen, maar haar een bepaalde
manoeuvreerruimte gelaten.
- 66.
- Uit de toepasselijke regeling mag men dus niet afleiden, dat de termijn waarbinnen
de Commissie moest handelen volkomen duidelijk was, en dat aan verzoekster
nauwkeurige toezeggingen over die termijn zijn gedaan.
- 67.
- Weliswaar heeft de Commissie elf maanden gewacht alvorens op 25 september
1996 bij de Raad een voorstel inzake de te nemen maatregelen in te dienen, doch
daartegenover staat, dat zij op 23 april 1996 het Comité voor diergeneesmiddelen
om een aanvullend advies heeft verzocht.
- 68.
- Omdat bepaalde lidstaten bezwaar maakten tegen de opneming van somatosalm
in bijlage II, daar zij vreesden dat die substantie als groeimiddel kan worden
gebruikt, kan men de Commissie niet verwijten, dat zij het dossier gedurende enige
tijd opnieuw heeft onderzocht en vervolgens het Comité voor diergeneesmiddelen
om een aanvullend advies heeft gevraagd.
- 69.
- Wanneer de Commissie namelijk wordt geconfronteerd met een wetenschappelijk
en politiek zeer ingewikkeld en gevoelig dossier, moet haar het recht worden
gegund een dergelijk advies te vragen, ook wanneer verordening nr. 2377/90 op dit
punt zwijgt.
- 70.
- Bovendien heeft de Commissie, zoals zij terecht heeft opgemerkt, dankzij het
aanvullend advies elke twijfel kunnen wegnemen over de vraag, of somatosalm als
groeimiddel zou kunnen worden gebruikt. Daardoor heeft zij het werk aanzienlijk
vergemakkelijkt voor de Raad, die zich na kennisneming van het aanvullend advies
van het Comité voor diergeneesmiddelen niet tegen de indeling van somatosalm in
bijlage II heeft verzet.
- 71.
- Waar zij op 23 april 1996 om het aanvullend advies heeft verzocht, heeft de
Commissie dus uiteindelijk vanaf 16 oktober 1995, de datum waarop het Comité
voor de aanpassing van de richtlijnen een advies uitbracht dat niet met de door
haar voorgenomen maatregelen overeenstemde, slechts zes maanden gewacht
alvorens een besluit te nemen.
- 72.
- Onder die omstandigheden kan haar geen schending, a fortiori geen
gekwalificeerde schending, van het rechtszekerheidsbeginsel of het
vertrouwensbeginsel worden verweten.
Schending van het beginsel van behoorlijk bestuur
- 73.
- De vraag rijst, of het beginsel van behoorlijk bestuur is geschonden, nu de
Commissie het Comité voor diergeneesmiddelen niet om aanvullende inlichtingen
heeft verzocht vanaf het eerste ontwerp van te nemen maatregelen dat aan het
Comité voor de aanpassing van de richtlijnen werd voorgelegd. Bovendien rijst de
vraag, of de Commissie het beginsel van behoorlijk bestuur heeft geschonden door
na 16 oktober 1995, de datum waarop het Comité voor de aanpassing van de
richtlijnen een advies uitbracht dat niet met de voorgenomen maatregelen
overeenstemde, zes maanden te wachten alvorens om een aanvullend advies te
verzoeken.
- 74.
- Dienaangaande blijkt uit de stukken, dat de Commissie niet dadelijk aanvullende
inlichtingen aan het Comité voor diergeneesmiddelen heeft gevraagd, daar zij
aanvankelijk niet wist, dat vertegenwoordigers van de lidstaten onder verwijzing
naar het BST-moratorium bezwaar zouden maken tegen de opneming van
somatosalm in bijlage II.
- 75.
- Aanvankelijk kon zij er immers van uitgaan, dat de opneming van somatosalm niet
op ernstige bezwaren zou stuiten, omdat het BST-moratorium enkel BST en niet
de andere somatotropines betrof.
- 76.
- Toen nadien tijdens de procedure bleek, dat vertegenwoordigers van de lidstaten
een verband legden tussen het moratorium en somatosalm, heeft zij na een
redelijke reflectieperiode het Comité voor diergeneesmiddelen om een aanvullend
advies verzocht.
- 77.
- Onder die omstandigheden wijzen de redenering van de Commissie en de betoonde
zorgvuldigheid geenszins op een slecht beheer van het dossier.
- 78.
- Vastgesteld moet dus worden, dat de Commissie het beginsel van behoorlijk
bestuur niet heeft geschonden, zodat de Gemeenschap niet aansprakelijk kan
worden gesteld.
Conclusie
- 79.
- Uit een en ander volgt, dat verzoekster niet heeft kunnen bewijzen, dat is voldaan
aan de voorwaarde van een onwettige handelwijze van de Commissie.
- 80.
- De vordering tot schadevergoeding moet dus ongegrond worden verklaard, zonder
dat behoeft te worden onderzocht, of is voldaan aan de voorwaarden betreffende
het bestaan van schade en het oorzakelijk verband.
- 81.
- Voorts behoeft niet te worden ingegaan op het verzoek van de Commissie om
verzoeksters aandeelhouders-kapitaalverschaffers te doen horen.
Kosten
Wat het beroep wegens nalaten betreft
- 82.
- Ingevolge artikel 87, lid 6, van het Reglement voor de procesvoering beslist het
Gerecht vrij over de kosten, wanneer het geding zonder voorwerp is geraakt.
- 83.
- In de onderhavige zaak treft de Commissie geen verwijt inzake het beheer van het
dossier. In die omstandigheden moet verzoekster in de kosten worden verwezen.
Wat de vordering tot schadevergoeding betreft
- 84.
- Ingevolge artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de partij
die in het ongelijk is gesteld, in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd.
Aangezien verzoeksters vordering tot schadevergoeding is afgewezen, moet zij in
de kosten worden verwezen, nu de Commissie zulks heeft gevorderd.
HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Derde kamer),
rechtdoende:
1) Verstaat dat op het verzoek van de Commissie om een hoorzitting niet
behoeft te worden ingegaan.
2) Verstaat dat op het beroep wegens nalaten niet behoeft te worden beslist.
3) Wijst de vordering tot schadevergoeding af.
4) Verwijst verzoekster in de kosten.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 17 februari 1998.
De griffier
De president van de Derde kamer
H. Jung
B. Vesterdorf