Language of document : ECLI:EU:T:2016:411

Zaak T‑146/09 RENV

Parker Hannifin Manufacturing Srl, voorheen Parker ITR Srl

en

Parker-Hannifin Corp.

tegen

Europese Commissie

„Mededinging – Mededingingsregelingen – Europese markt voor slangen voor maritieme toepassingen – Overeenkomsten houdende vaststelling van prijzen, verdeling van markten en uitwisseling van commercieel gevoelige informatie – Toerekenbaarheid van het inbreukmakende gedrag – Beginsel van economische continuïteit – Beginsel van persoonlijke aansprakelijkheid – Geldboeten – Verzwarende omstandigheden – Leidinggevende rol – Plafond van 10 % – Volledige rechtsmacht”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 14 juli 2016

1.      Gerechtelijke procedure – Arrest van het Hof waaraan het Gerecht gebonden is – Voorwaarden – Uit een hogere voorziening voortvloeiende verwijzing – Rechtspunten waarover het Hof reeds definitief een beslissing heeft genomen in het kader van de hogere voorziening – Gezag van gewijsde – Omvang

(Statuut van het Hof van Justitie, art. 53, eerste alinea, en 61; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 215)

2.      Beroep tot nietigverklaring – Middelen – Schending van wezenlijke vormvoorschriften – Niet-nakoming van de motiveringsplicht – Ambtshalve onderzoek door de rechter

(Art. 263 VWEU)

3.      Gerechtelijke procedure – Aanvoering van nieuwe middelen in de loop van het geding – Voorwaarden – Aanvulling van een reeds aangevoerd middel – Ontvankelijkheid

(Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 84, lid 1)

4.      Mededinging – Unieregels – Inbreuken – Toerekening – Moedermaatschappij en dochterondernemingen – Beginsel van economische continuïteit – Overdracht van de inbreukmakende activiteiten binnen dezelfde groep – Beoordelingscriteria – Vermoeden dat de moedermaatschappij beslissende invloed uitoefent op haar 100 %-dochterondernemingen – Weerlegbaarheid – Bewijslast

(Art. 101 VWEU; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, lid 2)

5.      Handelingen van de instellingen – Motivering – Verplichting – Omvang – Beoordeling van de motiveringsplicht aan de hand van de omstandigheden van het geval – Noodzaak om alle relevante feitelijke en juridische elementen te vermelden – Geen

(Art. 296 VWEU)

6.      Recht van de Europese Unie – Beginselen – Gelijke behandeling – Begrip

7.      Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Zwaarte van de inbreuk – Verzwarende omstandigheden – Rol van leider van de inbreuk – Begrip – Beoordelingscriteria

(Art. 101 VWEU; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, lid 2; mededeling 2006/C 210/02 van de Commissie, punt 28)

8.      Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Beoordelingsmarge van de Commissie

(Art. 101 VWEU; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, lid 2; mededeling 2006/C 210/02 van de Commissie, punt 28)

9.      Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Zwaarte van de inbreuk – Verzwarende omstandigheden – Rol van leider van de inbreuk – Onmogelijkheid voor een onderneming om zich ten eigen voordele te beroepen op een onrechtmatigheid die is begaan ten gunste van een andere onderneming die aan het kartel heeft deelgenomen

(Art. 101 VWEU; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, lid 2; mededeling 2006/C 210/02 van de Commissie, punt 28)

10.    Mededinging – Geldboeten – Hoofdelijke aansprakelijkheid voor de betaling – Omvang – Toerekening aan de moedermaatschappij van het inbreukmakend gedrag van haar dochteronderneming – Vaststelling van het bedrag van de door de moedermaatschappij te betalen geldboete – Inachtneming van het beginsel van het persoonlijke karakter van straffen en sancties – Hoofdelijke aansprakelijkheid van de moedermaatschappij voor de inbreuken die haar dochteronderneming heeft begaan voordat zij door deze moedermaatschappij werd verworven – Geen

(Art. 101 VWEU; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, lid 3)

11.    Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Maximumbedrag – Berekening – Omzet die in aanmerking moet worden genomen – Onderneming overgenomen door een andere onderneming die op het tijdstip van de inbreuk een afzonderlijke economische entiteit vormde – Inaanmerkingneming van de eigen omzet van elk van deze economische entiteiten

(Art. 101 VWEU; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, lid 2)

12.    Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Beoordelingsbevoegdheid van de Commissie – Rechterlijke toetsing – Volledige rechtsmacht van de Unierechter – Omvang

(Art. 101 VWEU en 261 VWEU; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 31)

1.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 21, 22)

2.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 38)

3.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 39, 40)

4.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 45‑49, 54)

5.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 82)

6.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 88)

7.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 98‑102, 124, 125)

8.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 126)

9.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 138)

10.    Wat de schending van het beginsel van persoonlijke aansprakelijkheid betreft, moet worden opgemerkt dat een moedermaatschappij en haar dochteronderneming gedurende de periode van de inbreuk kunnen worden geacht deel uit te maken van dezelfde economische eenheid en aldus één enkele onderneming in de zin van het mededingingsrecht van de Unie te vormen, indien het inbreukmakende gedrag van de dochter aan de moedermaatschappij kan worden toegerekend. In die omstandigheden kan de Commissie de moedermaatschappij vervolgens hoofdelijk aansprakelijk stellen voor het inbreukmakende gedrag van haar dochter tijdens die periode en dus voor de betaling van de aan deze laatste opgelegde geldboete.

Voorts is de Commissie bij de vaststelling van de hoofdelijkheid vanuit extern oogpunt, dat wil zeggen in de verhouding tussen de Commissie en de verschillende personen die de onderneming vormen en die kunnen worden verzocht om de gehele aan deze onderneming opgelegde geldboete te betalen, aan bepaalde beperkingen gebonden. Zij moet met name het beginsel van het persoonlijke karakter van straffen en sancties naleven, dat volgens artikel 23, lid 3, van verordening nr. 1/2003 inhoudt dat het bedrag van de hoofdelijk opgelegde geldboete moet worden vastgesteld aan de hand van de ernst van de inbreuk die individueel aan de betrokken onderneming wordt verweten alsook de duur ervan.

Een invulling van de hoofdelijkheid op basis waarvan de Commissie kan verlangen dat een van de moedermaatschappijen een geldboete betaalt voor inbreuken die met betrekking tot een ander gedeelte van de inbreukperiode worden verweten aan een onderneming waarvan zij nooit deel heeft uitgemaakt, is in strijd met het beginsel van het persoonlijke karakter van straffen en sancties.

Meer specifiek kan een vennootschap niet aansprakelijk worden gesteld voor de inbreuken die haar dochterondernemingen zelfstandig hebben gepleegd voordat zij door haar zijn verworven. Deze laatste ondernemingen moeten immers zelf de gevolgen dragen van hun inbreukmakend gedrag vóór deze verwerving, zonder dat de verwervende vennootschap daarvoor aansprakelijk kan worden gesteld.

Bijgevolg geeft de Commissie blijk van een onjuiste rechtsopvatting wanneer zij, in strijd met het beginsel van persoonlijke aansprakelijkheid, het hoofdelijk door de moedermaatschappij te betalen bedrag van de geldboete met 30 % verhoogt op grond van de verzwarende omstandigheid dat haar dochteronderneming een leidinggevende rol heeft gespeeld tijdens een periode waarin er nog geen enkele band bestond tussen deze twee ondernemingen.

(cf. punten 141‑144, 154)

11.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 160, 161, 166, 174)

12.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 169, 170)