Language of document : ECLI:EU:T:2016:468

Zaak T‑408/15

Globo Comunicação e Participações S/A

tegen

Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

„Uniemerk – Aanvraag voor klankmerk – Absolute weigeringsgrond – Geen onderscheidend vermogen – Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 – Motiveringsplicht – Artikel 75 van verordening nr. 207/2009”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 13 september 2016

1.      Uniemerk – Beroepsprocedure – Beroep bij de Unierechter – Bevoegdheid van het Gerecht – Toetsing van de rechtmatigheid van de beslissingen van de kamers van beroep – Heronderzoek van de feitelijke omstandigheden tegen de achtergrond van niet eerder voor de instanties van het Bureau overgelegde bewijzen – Uitgesloten

(Verordening nr. 207/2009 van de Raad, art. 65)

2.      Uniemerk – Definitie en verkrijging van het Uniemerk – Absolute weigeringsgronden – Afzonderlijk onderzoek van de weigeringsgronden voor elke in de inschrijvingsaanvraag opgegeven waar of dienst – Motiveringsplicht inzake de weigering van inschrijving – Omvang

(Verordening nr. 207/2009 van de Raad, art. 7, lid 1, en 75)

3.      Uniemerk – Definitie en verkrijging van het Uniemerk – Tekens die een merk kunnen vormen – Klanktekens – Voorwaarde – Tekens die vatbaar zijn voor grafische voorstelling

(Verordening nr. 207/2009 van de Raad, art. 4)

4.      Uniemerk – Definitie en verkrijging van het Uniemerk – Absolute weigeringsgronden – Merken zonder onderscheidend vermogen – Beoordeling van het onderscheidend vermogen – Criteria

[Verordening nr. 207/2009 van de Raad, art. 7, lid 1, b)]

5.      Uniemerk – Definitie en verkrijging van het Uniemerk – Absolute weigeringsgronden – Merken zonder onderscheidend vermogen – Klanktekens – Onderscheidend vermogen – Beoordelingscriteria

[Verordening nr. 207/2009 van de Raad, art. 7, lid 1, b)]

6.      Uniemerk – Definitie en verkrijging van het Uniemerk – Absolute weigeringsgronden – Merken zonder onderscheidend vermogen – Klankmerk dat bestaat in een elektronische beltoon die doet denken aan een sonargeluid en wordt gevormd door de herhaling van twee noten

[Verordening nr. 207/2009 van de Raad, art. 7, lid 1, b)]

7.      Uniemerk – Beslissingen van het Bureau – Beginsel van gelijke behandeling – Beginsel van behoorlijk bestuur – Eerdere beslissingspraktijk van het Bureau – Rechtmatigheidsbeginsel – Noodzaak van een strikt en volledig onderzoek in elk concreet geval

1.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punt 19)

2.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punten 23‑25)

3.      Klanktekens zijn niet van nature ongeschikt om de waren of diensten van een onderneming te onderscheiden van die van een andere onderneming. In deze omstandigheden moet artikel 4 van verordening nr. 207/2009 inzake het Uniemerk aldus worden uitgelegd dat klanken een merk kunnen vormen, op voorwaarde dat zij bovendien vatbaar zijn voor grafische voorstelling Niet betwist wordt dat de aanduiding van muzieknoten op een notenbalk, met een sleutel, rusten en alteraties, een „grafische voorstelling” in de zin van artikel 4 van verordening nr. 207/2009 vormt. Zelfs al wordt een dergelijke voorstelling niet onmiddellijk begrepen, dit neemt niet weg dat zij gemakkelijk kan worden begrepen, zodat de bevoegde autoriteiten en het publiek, in het bijzonder de marktdeelnemers, een juist idee kunnen krijgen van het teken waarop de merkaanvraag betrekking heeft.

(zie punten 32‑35)

4.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punten 39‑41)

5.      Terwijl het publiek de gewoonte heeft woord‑ of beeldmerken op te vatten als tekens die de commerciële herkomst van de waren of diensten aanduiden, geldt dit niet noodzakelijkerwijs wanneer het teken alleen bestaat uit een klankelement.

Niettemin is het voor sommige waren of diensten mogelijk niet ongebruikelijk dat de consument deze identificeert door een klankelement. Zo moet met name worden geconstateerd dat het in sommige economische sectoren, zoals de televisieomroepsector, niet alleen niet ongebruikelijk is, maar zelfs gangbaar is dat de consument ertoe wordt gebracht een waar of dienst van die sector te identificeren op basis van een klankelement waardoor deze kan worden onderscheiden als afkomstig van een bepaalde onderneming.

Vanuit datzelfde oogpunt dient te worden vastgesteld dat voor bepaalde waren en diensten die met name verband houden, ten eerste, met communicatie‑ of ontspanningsmiddelen via televisie of radio en met telefonie en, ten tweede, met computergegevensdragers, met software of met media in het algemeen, klankelementen, zoals jingles en melodieën, worden gebruikt om de betrokken waar of dienst auditief te kunnen identificeren als afkomstig van een bepaalde onderneming.

Het klankteken waarvan om inschrijving wordt verzocht, moet over een zekere pregnantie beschikken waardoor de betrokken consument het kan opvatten en beschouwen als merk en niet als element van functionele aard of als aanduiding zonder eigen intrinsiek kenmerk. Deze consument moet het klankteken bijgevolg aldus opvatten dat het identificatievermogen bezit, in die zin dat het als merk zal kunnen worden geïdentificeerd.

Bijgevolg stelt een klankteken dat niet méér kan betekenen dan louter de banale combinatie van de noten waaruit het bestaat, de betrokken consument niet in staat om het te bevatten in zijn functie van identificatie van de betrokken waren en diensten, aangezien het louter tot een „spiegeleffect” zou worden gereduceerd, in die zin dat het slechts naar zichzelf en naar niets anders zou verwijzen. Het zou dus niet geschikt zijn om bij de betrokken consument een zekere vorm van aandacht op te wekken op basis waarvan hij de onontbeerlijke identificatiefunctie van dit teken kan herkennen.

Bovendien volstaat het vermeende ongewone gebruik van een beltoon als aanduiding van de herkomst van waren of diensten niet om te oordelen dat het teken geschikt is om een dergelijke herkomst te onderscheiden wanneer de buitengewone eenvoud van het teken ervoor zorgt dat het niet geschikt is om de herkomst van de waren of diensten te onderscheiden, aangezien dit teken niet uitgesproken van aard is en alleen naar zichzelf kan verwijzen.

In dit opzicht kan een merk dat bestaat uit klanken die lijken op een belsignaal geen identificatiefunctie vervullen, tenzij het elementen bevat die het kunnen individualiseren ten opzichte van andere klankmerken, waarbij evenwel zij aangetekend dat het niet om een origineel of fantasiemerk moet gaan.

(zie punten 42‑46, 55, 57)

6.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punten 48, 50‑53, 55, 56, 58, 59, 66‑69)

7.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punten 71‑74)