Language of document : ECLI:EU:C:2015:27

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)

22 januari 2015 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Intellectuele eigendom – Auteursrecht en naburige rechten – Richtlijn 2001/29/EG – Artikel 4 – Distributierecht – Uitputtingsregel – Begrip ,materiaal’ – Overbrenging van de afbeelding van een beschermd werk van een papieren poster op canvas – Vervanging van de drager – Gevolgen voor de uitputting”

In zaak C‑419/13,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 12 juli 2013, ingekomen bij het Hof op 24 juli 2013, in de procedure

Art & Allposters International BV

tegen

Stichting Pictoright,

wijst

HET HOF (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: L. Bay Larsen, kamerpresident, K. Lenaerts, vicepresident van het Hof, waarnemend rechter van de Vierde kamer, K. Jürimäe (rapporteur), M. Safjan en A. Prechal, rechters,

advocaat-generaal: P. Cruz Villalón,

griffier: C. Strömholm, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 22 mei 2014,

gelet op de opmerkingen van:

–        Art & Allposters International BV, vertegenwoordigd door T. Cohen Jehoram en P. N. A. M. Claassen, advocaten,

–        Stichting Pictoright, vertegenwoordigd door M. van Heezik, A. M. van Aerde en E. J. Hengeveld, advocaten,

–        de Franse regering, vertegenwoordigd door D. Colas en F.‑X. Bréchot als gemachtigden,

–        de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door V. Kaye als gemachtigde, bijgestaan door N. Saunders, barrister,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door J. Samnadda en F. Wilman als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 11 september 2014,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 4 van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (PB L 167, blz. 10).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Art & Allposters International BV (hierna: „Allposters”) en Stichting Pictoright (hierna: „Pictoright”) over een mogelijke schending door Allposters van door Pictoright geëxploiteerde auteursrechten doordat zij de afbeelding van beschermde werken overbrengt van een papieren poster op canvas en die afbeeldingen op deze nieuwe drager verkoopt.

 Toepasselijke bepalingen

 Internationaal recht

 WIPO-verdrag inzake het auteursrecht

3        De Wereldorganisatie voor de intellectuele eigendom (WIPO) heeft op 20 december 1996 te Genève het WIPO-verdrag inzake het auteursrecht (hierna: „WIPO-verdrag inzake het auteursrecht”) vastgesteld. Dit verdrag werd namens de Europese Gemeenschap goedgekeurd bij besluit 2000/278/EG van de Raad van 16 maart 2000 (PB L 89, blz. 6).

4        Volgens artikel 1, lid 4, van dit verdrag dienen de verdragsluitende partijen te voldoen aan de artikelen 1 tot en met 21 en het aanhangsel van de Conventie voor de bescherming van werken van letterkunde en kunst, ondertekend te Bern op 9 september 1886 (Akte van Parijs van 24 juli 1971), zoals gewijzigd op 28 september 1979 (hierna: „Berner Conventie”).

5        Artikel 6 van het WIPO-verdrag inzake het auteursrecht, „Distributierecht”, bepaalt:

„1.      Auteurs van werken van letterkunde en kunst hebben het uitsluitend recht om toestemming te verlenen voor het door verkoop of andere overgang van eigendom voor het publiek beschikbaar stellen van het origineel en de exemplaren van hun werken.

2.      Niets in dit verdrag doet afbreuk aan de vrijheid van de verdragsluitende partijen om de eventuele voorwaarden te bepalen waaronder de uitputting van het recht bedoeld in lid 1 van toepassing is na de eerste verkoop of andere overgang van eigendom van het origineel of van een exemplaar van het werk met toestemming van de auteur.”

 Berner Conventie

6        Artikel 12 van de Berner Conventie, „Recht van bewerking, arrangement en andere veranderingen”, luidt:

„Auteurs van werken van letterkunde of kunst genieten het uitsluitend recht toestemming te verlenen tot bewerkingen, arrangementen en andere veranderingen van hun werken.”

 Recht van de Unie

7        De overwegingen 9, 10, 28 en 31 van richtlijn 2001/29 luiden:

„(9)      Bij een harmonisatie van het auteursrecht en de naburige rechten moet steeds van een hoog beschermingsniveau worden uitgegaan, omdat die rechten van wezenlijk belang zijn voor scheppend werk. [...]

(10)      Auteurs en uitvoerend kunstenaars moeten, willen zij hun scheppende en artistieke arbeid kunnen voortzetten, een passende beloning voor het gebruik van hun werk ontvangen [...]

[...]

(28)      De bescherming van het auteursrecht uit hoofde van deze richtlijn omvat het uitsluitende recht zeggenschap over de distributie van het werk uit te oefenen, wanneer dit in een tastbare zaak is belichaamd. De eerste verkoop in de Gemeenschap van het origineel van een werk of van kopieën daarvan door de rechthebbende of met diens toestemming leidt tot uitputting van het recht zeggenschap over de wederverkoop van die zaak binnen de Gemeenschap uit te oefenen. Er treedt geen uitputting van dit recht op ten aanzien van het origineel of kopieën die door de rechthebbende of met diens toestemming buiten de Gemeenschap worden verkocht. [...]

[...]

(31)      Er moet een rechtvaardig evenwicht van rechten en belangen worden gewaarborgd tussen de verschillende categorieën rechthebbenden en tussen de verschillende categorieën rechthebbenden en gebruikers van beschermd materiaal. De in de lidstaten geldende beperkingen en restricties op de rechten moeten opnieuw worden bezien in het licht van de nieuwe elektronische omgeving. De huidige verschillen in beperkingen en restricties op bepaalde aan toestemming onderworpen handelingen hebben directe negatieve gevolgen voor de werking van de interne markt op het gebied van het auteursrecht en de naburige rechten. Deze verschillen zullen ten gevolge van de verdere ontwikkeling van grensoverschrijdende exploitatie van werken en grensoverschrijdende activiteiten wellicht nog belangrijker worden. Met het oog op de goede werking van de interne markt moet meer eenheid in de omschrijving van dergelijke beperkingen en restricties worden gebracht. De mate waarin dergelijke beperkingen en restricties worden geharmoniseerd, moet worden bepaald aan de hand van de gevolgen ervan voor de goede werking van de interne markt.”

8        Artikel 2 van deze richtlijn bepaalt onder het opschrift „Reproductierecht”:

„De lidstaten voorzien ten behoeve van:

a)      auteurs, met betrekking tot hun werken,

[...]

in het uitsluitende recht, de directe of indirecte, tijdelijke of duurzame, volledige of gedeeltelijke reproductie van dit materiaal, met welke middelen en in welke vorm ook, toe te staan of te verbieden.”

9        Artikel 4 van deze richtlijn, „Distributierecht”, luidt:

„1.      De lidstaten voorzien ten behoeve van auteurs in het uitsluitende recht, elke vorm van distributie onder het publiek van het origineel van hun werken of kopieën daarvan, door verkoop of anderszins, toe te staan of te verbieden.

2.      Het distributierecht met betrekking tot het origineel of kopieën van een werk is in de Gemeenschap alleen dan uitgeput, wanneer de eerste verkoop of andere eigendomsovergang van dat materiaal in de Gemeenschap geschiedt door de rechthebbende of met diens toestemming.”

 Nederlands recht

10      Artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/29 is in Nederlands recht omgezet bij de artikelen 1 en 12, lid 1, onder 1°, van de Auteurswet (hierna: „Aw”).

11      Artikel 1 Aw luidt:

„Het auteursrecht is het uitsluitend recht van den maker van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst, of van diens rechtverkrijgenden, om dit openbaar te maken en te verveelvoudigen, behoudens de beperkingen, bij de wet gesteld.”

12      Artikel 12, lid 1, Aw bepaalt:

„Onder de openbaarmaking van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst wordt mede verstaan:

1°      de openbaarmaking van eene verveelvoudiging van het geheel of een gedeelte van het werk; [...]”

13      Artikel 12b Aw, waarbij omzetting van artikel 4, lid 2, van richtlijn 2001/29 in nationaal recht wordt beoogd, bepaalt:

„Indien een exemplaar van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst door of met toestemming van de maker of zijn rechtverkrijgende voor de eerste maal in een van de lidstaten van de Europese Unie of in een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte [(EER)] in het verkeer is gebracht door eigendomsoverdracht, dan vormt het anderszins in het verkeer brengen van dat exemplaar, met uitzondering van verhuur en uitlening, geen inbreuk op het auteursrecht.”

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

14      Pictoright is een Nederlandse auteursrechtorganisatie die de belangen behartigt van de bij haar aangesloten auteursrechthebbenden. Op grond van overeenkomsten met buitenlandse zusterorganisaties behartigt zij ook de belangen in Nederland van buitenlandse kunstenaars en hun erven. Pictoright heeft het recht om namens de rechthebbenden de auteursrechten te exploiteren, met name door middel van het verstrekken van licenties en het optreden tegen inbreuken op die rechten.

15      Allposters biedt via haar websites posters en andere reproducties aan van werken van beroemde schilders van wie Pictoright de auteursrechten exploiteert. Allposters biedt haar klanten onder meer de keuze tussen een reproductie in de vorm van een poster, een ingelijste poster, een poster op hout of een afbeelding op canvas. In dit laatste geval wordt op een papieren poster met de afbeelding van het gewenste werk eerst een kunststof laag (het laminaat) aangebracht. Vervolgens wordt de afbeelding op de poster door gebruikmaking van een chemisch procedé van het papier overgezet op een canvasdoek. Tot slot wordt dat canvasdoek op een houten frame gespannen. Na die handelingen is de afbeelding van het werk van de papieren drager verdwenen. Dit procedé en het resultaat ervan duidt Allposters aan als „canvas transfer”.

16      Pictoright heeft zich verzet tegen de verkoop van reproducties van de auteursrechtelijk beschermde werken in de vorm van canvas transfers zonder toestemming van haar cliënten – de auteursrechthebbenden – en heeft Allposters gesommeerd om die verkoop te staken, anders zouden gerechtelijke stappen volgen.

17      Omdat Allposters aan deze sommatie geen gehoor heeft gegeven, heeft Pictoright bij de Rechtbank Roermond gevorderd Allposters te veroordelen elke directe of indirecte inbreuk op de auteursrechten of persoonlijkheidsrechten van de rechthebbenden te staken.

18      Bij vonnis van 22 september 2010 heeft de Rechtbank Roermond deze vordering afgewezen. Pictoright heeft tegen die beslissing hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te ʼs-Hertogenbosch, dat bij arrest van 3 januari 2012 het vonnis heeft vernietigd en de vorderingen van Pictoright grotendeels heeft toegewezen.

19      Volgens die rechter is de verkoop van een poster of van een canvasdoek waarop een kunstwerk is vastgelegd, een openbaarmaking in de zin van het Nederlandse recht. Volgens het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 19 januari 1979 (NJ 1979/412, Poortvliet) is er sprake van een nieuwe openbaarmaking in de zin van artikel 12 Aw ingeval het door de rechthebbende in het verkeer gebrachte exemplaar van een werk in een andere vorm onder het publiek wordt verspreid, hetgeen leidt tot een nieuwe exploitatiemogelijkheid voor degene die deze nieuwe vorm van dat exemplaar verhandelt (hierna: „Poortvliet-doctrine”). Het Gerechtshof te ʼs-Hertogenbosch heeft vastgesteld dat de papieren poster, die met toestemming van de auteursrechthebbende in het verkeer is gebracht, een ingrijpende wijziging heeft ondergaan die Allposters nieuwe exploitatiemogelijkheden heeft verschaft omdat zij een hogere prijsstelling en het bereiken van een andere doelgroep mogelijk maakt. Derhalve was het Gerechtshof van oordeel dat de verhandeling van de canvas transfers een naar nationaal recht verboden openbaarmaking inhoudt en heeft het Allposters’ beroep op uitputting van het distributierecht verworpen.

20      Allposters heeft tegen dit arrest beroep in cassatie ingesteld bij de verwijzende rechter. Zij betwist met name de relevantie van de Poortvliet-doctrine en de uitlegging van de begrippen „uitputting” en „openbaarmaking”, die volgens haar op het niveau van de Unie zijn geharmoniseerd. Volgens Allposters treedt bij distributie van een werk dat in een tastbare zaak is belichaamd, uitputting van het distributierecht in de zin van artikel 4, lid 2, van richtlijn 2001/29 op indien die zaak door de auteursrechthebbende of met zijn toestemming in het verkeer is gebracht. Een eventuele latere wijziging in het materiaal heeft geen gevolgen voor de uitputting van het distributierecht. Pictoright stelt daarentegen dat bij ontbreken van harmonisatie van het bewerkingsrecht in het Unierechtelijke auteursrecht, de Poortvliet-doctrine haar gelding behoudt of minstens in overeenstemming is met het recht van de Unie.

21      Daarop heeft de Hoge Raad der Nederlanden de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Beheerst artikel 4 [van richtlijn 2001/29] het antwoord op de vraag of het distributierecht van de auteursrechthebbende kan worden uitgeoefend ten aanzien van een reproductie van een auteursrechtelijk beschermd werk dat door of met toestemming van de rechthebbende in de EER is verkocht en geleverd, indien deze reproductie nadien een wijziging ten aanzien van de vorm heeft ondergaan en in die vorm opnieuw in het verkeer wordt gebracht?

2)      a)     Indien het antwoord op vraag 1 bevestigend luidt, is dan de omstandigheid dat sprake is van een wijziging als in vraag 1 bedoeld, van betekenis voor het antwoord op de vraag of uitputting als bedoeld in artikel 4, lid 2, [van richtlijn 2001/29] wordt verhinderd of doorbroken?

b)      Indien het antwoord op vraag 2(a) bevestigend luidt, welke maatstaven dienen dan te worden aangelegd om van een wijziging ten aanzien van de vorm van de reproductie te spreken die uitputting als bedoeld in artikel 4, lid 2, [van richtlijn 2001/29] verhindert of doorbreekt?

c)      Laten die maatstaven ruimte voor de in het nationale recht in Nederland ontwikkelde maatstaf, inhoudende dat van uitputting niet langer sprake is op de enkele grond dat de wederverkoper de reproducties een andere vorm heeft gegeven en ze in die vorm onder het publiek heeft verspreid (HR 19 januari 1979, NJ 1979/412, Poortvliet)?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

22      Het Hof is in het kader van de in artikel 267 VWEU neergelegde procedure enkel bevoegd Unierechtelijke bepalingen te onderzoeken en kan geen uitspraak doen over de verenigbaarheid van het nationale recht, met inbegrip van de rechtspraak van de lidstaten, met het recht van de Unie (zie in die zin arresten Triveneta Zuccheri e.a./Commissie, C‑347/87, EU:C:1990:129, punt 16, en Schwarz, C‑321/07, EU:C:2009:104, punt 48).

23      In die omstandigheden moeten de prejudiciële vragen, die samen moeten worden onderzocht, aldus worden begrepen dat de verwijzende rechter in wezen wenst te vernemen of de in artikel 4, lid 2, van richtlijn 2001/29 neergelegde regel van uitputting van het distributierecht van toepassing is wanneer een reproductie van een beschermd werk die met toestemming van de auteursrechthebbende in de Unie in de handel is gebracht, nadien een wijziging van de drager ervan heeft ondergaan zoals de overbrenging van die op een papieren poster aangebrachte reproductie op een canvasdoek, en in die nieuwe vorm opnieuw in het verkeer wordt gebracht.

24      Om te beginnen zij gewezen op Pictorights stelling dat, gezien de ingrijpende wijzigingen van de posters bij de overbrenging van de reproducties van de beschermde werken op een canvasdoek, deze canvasdoeken bewerkingen van die werken zijn, waarop het distributierecht niet van toepassing is. Zij betoogt dat het bewerkingsrecht in het auteursrecht niet Unierechtelijk is geharmoniseerd, maar wordt geregeld door artikel 12 van de Berner Conventie.

25      Nagegaan moet dus worden of de omstandigheden van het hoofdgeding binnen de werkingssfeer van richtlijn 2001/29 vallen.

26      Wat het bewerkingsrecht betreft, kent artikel 12 van de Berner Conventie auteurs van werken van letterkunde of kunst inderdaad het uitsluitend recht toe om toestemming te verlenen tot bewerkingen, arrangementen en andere veranderingen van hun werken, en bevat de betrokken richtlijn geen vergelijkbare bepaling.

27      Zonder dat het nodig is het begrip „bewerking” in de zin van dat artikel 12 uit te leggen, kan echter worden vastgesteld dat zowel op de papieren poster als op de canvas transfer de afbeelding van een beschermd kunstwerk is aangebracht, zodat zij binnen de werkingssfeer van artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/29 vallen als kopieën van een beschermd werk die in de Unie in de handel zijn gebracht. In die bepaling is het uitsluitend recht van de auteurs neergelegd om elke vorm van distributie onder het publiek van het origineel van hun werken of kopieën daarvan, door verkoop of anderszins, toe te staan of te verbieden.

28      De omstandigheden van het hoofdgeding vallen dus binnen de werkingssfeer van artikel 4 van die richtlijn.

29      Wat de toepassingsvoorwaarden van de uitputtingsregel betreft, bepaalt artikel 4, lid 2, van die richtlijn dat het distributierecht met betrekking tot het origineel of kopieën van een werk alleen dan is uitgeput, wanneer de eerste verkoop of andere eigendomsovergang van dat materiaal in de Unie geschiedt door de rechthebbende of met zijn toestemming.

30      Voorts verleent artikel 4, lid 2, volgens de rechtspraak van het Hof de lidstaten geen bevoegdheid om naast de regel van uitputting in deze bepaling nog een andere uitputtingsregel vast te stellen, aangezien – zoals gesteld in overweging 31 van richtlijn 2001/29 – het divergeren van de nationale wettelijke regelingen op het punt van uitputting van het distributierecht de goede werking van de interne markt rechtstreeks kan aantasten (zie in die zin arrest Laserdisken, C‑479/04, EU:C:2006:549, punten 24 en 56).

31      Het Hof heeft op basis van de bewoordingen van artikel 4, lid 2, geoordeeld dat de uitputting van het distributierecht is onderworpen aan een dubbele voorwaarde, namelijk, ten eerste, dat het origineel of de kopieën van een werk door de rechthebbende of met zijn toestemming in de handel zijn gebracht en, ten tweede, dat deze verhandeling heeft plaatsgevonden binnen de Unie (zie arrest Laserdisken, EU:C:2006:549, punt 21).

32      In het hoofdgeding is niet in geschil dat de posters met reproducties van werken van beroemde schilders die vallen onder de auteursrechten van de door Pictoright vertegenwoordigde rechthebbenden, in de EER in de handel zijn gebracht met toestemming van die rechthebbenden.

33      Partijen in het hoofdgeding verschillen echter enerzijds van mening over de vraag of de uitputting van het distributierecht betrekking heeft op de tastbare zaak waarin het werk of een kopie daarvan is belichaamd dan wel op de intellectuele schepping van de auteur, en anderzijds over de vraag of een wijziging van de drager zoals die door Allposters is bewerkstelligd, van betekenis is voor de uitputting van het uitsluitend distributierecht.

34      Wat in de eerste plaats het voorwerp van het distributierecht betreft, verwijst artikel 4, lid 2, van richtlijn 2001/29 naar de eerste verkoop of andere eigendomsovergang van „dat materiaal”.

35      Voorts luidt het in overweging 28 van die richtlijn dat de „bescherming van het auteursrecht uit hoofde van deze richtlijn [...] het uitsluitende recht [omvat] zeggenschap over de distributie van het werk uit te oefenen, wanneer dit in een tastbare zaak is belichaamd”. Daarnaast leidt volgens die overweging de „eerste verkoop in de [Unie] van het origineel van een werk of van kopieën daarvan door de rechthebbende of met diens toestemming [...] tot uitputting van het recht zeggenschap over de wederverkoop van die zaak binnen de [Unie] uit te oefenen”.

36      Evenzo kunnen volgens vaste rechtspraak van het Hof werken van letterkunde en kunst commercieel worden geëxploiteerd bij wege van publieke vertoning of bij wege van verveelvoudiging en het in omloop brengen van de materiële dragers van de kopieën (arrest FDV, C‑61/97, EU:C:1998:422, punt 14 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

37      Uit voorgaande overwegingen volgt dat de wetgever van de Unie met het gebruik van de woorden „tastbare zaak” en „dat materiaal” auteurs zeggenschap heeft willen geven over de eerste verhandeling in de Unie van elke tastbare zaak waarin hun intellectuele schepping is belichaamd.

38      Zoals de Europese Commissie terecht opmerkt, vindt deze conclusie steun in het internationaal recht, met name in het WIPO-verdrag inzake het auteursrecht, tegen de achtergrond waarvan richtlijn 2001/29 zo veel mogelijk moet worden uitgelegd (zie in die zin arresten Laserdisken, EU:C:2006:549, punten 39 en 40; Peek & Cloppenburg, C‑456/06, EU:C:2008:232, punten 30 en 31; Football Association Premier League e.a., C‑403/08 en C‑429/08, EU:C:2011:631, punt 189, en Donner, C‑5/11, EU:C:2012:370, punt 23).

39      Volgens artikel 6, lid 1, van dit verdrag hebben auteurs van werken van letterkunde en kunst immers het uitsluitend recht om toestemming te verlenen voor het door verkoop of andere overgang van eigendom voor het publiek beschikbaar stellen van het origineel en de exemplaren van hun werken. De betekenis van het begrip „exemplaren” is in dit verband verduidelijkt door de verdragsluitende partijen in een gemeenschappelijke verklaring betreffende de artikelen 6 en 7 van dat verdrag, die is vastgesteld door de diplomatieke conferentie op 20 december 1996, waar ook het verdrag is vastgesteld. Luidens die verklaring wordt „[o]nder ‚het origineel en kopieën’ en ‚exemplaren’, [...] die overeenkomstig deze artikelen het voorwerp van het verspreidingsrecht en het verhuurrecht vormen, [...] uitsluitend verstaan vastgelegde exemplaren die als tastbare voorwerpen in het verkeer kunnen worden gebracht”.

40      De uitputting van het distributierecht is dus van toepassing op de tastbare zaak waarin een beschermd werk of een kopie daarvan is belichaamd indien deze zaak met toestemming van de auteursrechthebbende in de handel is gebracht.

41      In de tweede plaats moet worden nagegaan of latere wijzigingen van de materiële drager van de met toestemming van de auteursrechthebbende in de handel gebrachte zaak van betekenis zijn voor de uitputting van het distributierecht in de zin van artikel 4, lid 2, van richtlijn 2001/29.

42      In het hoofdgeding bestaat de wijziging erin de op een papieren poster aangebrachte afbeelding van een kunstwerk over te brengen op een canvasdoek door middel van het in punt 15 van het onderhavige arrest beschreven procedé, wat leidt tot vervanging van de papieren drager door een doek. Blijkens de opmerkingen van partijen in het hoofdgeding leidt die techniek tot een duurzamere reproductie, een afbeelding van hogere kwaliteit in vergelijking met de poster en een resultaat dat dichter bij het origineel van het werk ligt.

43      Dienaangaande zij met de Franse regering vastgesteld dat een vervanging van de drager op de wijze zoals in het hoofdgeding leidt tot de schepping van een nieuwe zaak waarin de afbeelding van het beschermde werk wordt belichaamd, terwijl de poster als zodanig ophoudt te bestaan. Een dergelijke wijziging van de kopie van het beschermde werk, waardoor het resultaat dichter bij het origineel komt te liggen, kan in feite een nieuwe reproductie van dat werk in de zin van artikel 2, onder a), van richtlijn 2001/29 vormen, die onder het uitsluitend recht van de auteur valt en waarvoor zijn toestemming is vereist.

44      Allposters betoogt echter dat de canvas transfer niet kan worden gekwalificeerd als een reproductie omdat het aantal kopieën van het beschermde werk niet toeneemt, aangezien de afbeelding wordt overgebracht en van de papieren poster verdwijnt. Volgens haar is er geen wijziging in de inkt waarmee het werk wordt gereproduceerd en ondergaat het werk zelf geen enkele wijziging.

45      Dit betoog kan niet worden aanvaard. De omstandigheid dat de inkt bewaard blijft tijdens de overbrenging doet immers niet af aan de vaststelling dat de drager van de afbeelding is gewijzigd. Van belang is of de gewijzigde zaak op zich, in zijn geheel beschouwd, materieel de zaak is die in de handel is gebracht met toestemming van de rechthebbende. Dat lijkt niet het geval te zijn in het hoofdgeding.

46      De toestemming van de auteursrechthebbende heeft dus geen betrekking op de distributie van een zaak waarin zijn werk is belichaamd indien die zaak na de eerste verhandeling ervan dusdanig is gewijzigd dat zij een nieuwe reproductie van dat werk vormt. In die hypothese is het distributierecht betreffende een dergelijke zaak slechts uitgeput na de eerste verkoop of andere eigendomsovergang van die nieuwe zaak met toestemming van de rechthebbende.

47      Deze uitlegging vindt steun in de belangrijkste doelstelling van richtlijn 2001/29, die, zoals uit de overwegingen 9 en 10 ervan blijkt, erin bestaat een hoog beschermingsniveau voor onder meer de auteurs te verwezenlijken, zodat dezen een passende beloning voor het gebruik van hun werk kunnen ontvangen (zie arresten SGAE, C‑306/05, EU:C:2006:764, punt 36; Peek & Cloppenburg, EU:C:2008:232, punt 37, en Football Association Premier League e.a., EU:C:2011:631, punt 186).

48      Blijkens de argumenten die partijen in het hoofdgeding voor het Hof hebben aangevoerd, hebben de auteursrechthebbenden geen toestemming gegeven voor de distributie van de canvas transfers, althans niet uitdrukkelijk. Toepassing van de regel van uitputting van het distributierecht zou die rechthebbenden dus de mogelijkheid ontnemen om de distributie van die zaken te verbieden of, in geval van distributie, een passende beloning voor de commerciële exploitatie van hun werken te eisen. In dat verband heeft het Hof reeds geoordeeld dat, om passend te zijn, een dergelijke beloning in een redelijke verhouding tot de economische waarde van de exploitatie van het beschermde voorwerp moet staan (zie naar analogie arrest Football Association Premier League e.a., EU:C:2011:631, punten 107‑109). Partijen in het hoofdgeding erkennen dat de economische waarde van canvas transfers aanzienlijk hoger is dan die van posters.

49      Gelet op een en ander moet op de prejudiciële vragen worden geantwoord dat artikel 4, lid 2, van richtlijn 2001/29 aldus moet worden uitgelegd dat de regel van uitputting van het distributierecht niet van toepassing is wanneer een reproductie van een beschermd werk die met toestemming van de auteursrechthebbende in de Unie in de handel is gebracht, nadien een vervanging van de drager ervan heeft ondergaan zoals de overbrenging van die op een papieren poster aangebrachte reproductie op een canvasdoek, en in die nieuwe vorm opnieuw in het verkeer wordt gebracht.

 Kosten

50      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Vierde kamer) verklaart voor recht:

Artikel 4, lid 2, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij moet aldus worden uitgelegd dat de regel van uitputting van het distributierecht niet van toepassing is wanneer een reproductie van een beschermd werk die met toestemming van de auteursrechthebbende in de Europese Unie in de handel is gebracht, nadien een vervanging van de drager ervan heeft ondergaan zoals de overbrenging van die op een papieren poster aangebrachte reproductie op een canvasdoek, en in die nieuwe vorm opnieuw in het verkeer wordt gebracht.

ondertekeningen


* Procestaal: Nederlands.