Language of document : ECLI:EU:T:2013:478

ARREST VAN HET GERECHT (Kamer voor hogere voorzieningen)

16 september 2013

Zaak T‑418/11 P

Carlo De Nicola

tegen

Europese Investeringsbank (EIB)

„Hogere voorziening – Openbare dienst – Personeel van de EIB – Ziektekostenverzekering – Weigering om ziektekosten te vergoeden – Verzoek om aanwijzing van een onafhankelijk arts – Redelijke termijn – Afwijzing van een verzoek om een verzoeningsprocedure in te leiden – Verzoek om nietigverklaring – Verzoek om vergoeding van ziektekosten – Litispendentie”

Betreft:      Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Eerste kamer) van 28 juni 2011, De Nicola/EIB (F‑49/10), en strekkende tot vernietiging van dat arrest.

Beslissing:      Het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 28 juni 2011, De Nicola/EIB (F‑49/10), wordt vernietigd, voor zover daarbij wordt afgewezen de vordering van De Nicola tot nietigverklaring van het besluit van de Europese Investeringsbank (EIB) houdende afwijzing van zijn verzoek om aanwijzing van een derde arts. De hogere voorziening wordt afgewezen voor het overige. Het besluit van de EIB tot afwijzing van het verzoek van De Nicola om aanwijzing van een derde arts op grond dat het te laat is ingediend, wordt nietig verklaard. De Nicola en de EIB zullen elk hun eigen kosten van de procedure voor het Gerecht voor ambtenarenzaken en van deze procedure dragen.

Samenvatting

1.      Recht van de Europese Unie – Beginselen – Inachtneming van een redelijke termijn – Administratieve procedure – Gerechtelijke procedure – Beoordelingscriteria

(Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 47 en 52, lid 1; personeelsreglement van de Europese Investeringsbank, art. 41)

2.      Gerechtelijke procedure – Exceptie van litispendentie – Identiteit van partijen, voorwerp en middelen in twee beroepen – Niet-ontvankelijkheid van het als tweede ingestelde beroep

1.      Wanneer de duur van een procedure niet in een bepaling van Unierecht is vermeld, moet de redelijkheid van de termijn waarbinnen de instelling de betrokken handeling heeft vastgesteld, worden beoordeeld met inachtneming van alle specifieke omstandigheden van de zaak, in het bijzonder het belang ervan voor de betrokkene, de ingewikkeldheid van de zaak en het gedrag van de betrokken partijen. Derhalve kan de redelijkheid van een termijn niet worden bepaald aan de hand van een in abstracto vastgesteld nauwkeurig maximum, maar moet deze per geval worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van de zaak. Voorts dient, gelet op de noodzaak van coherentie, het begrip „redelijke termijn” op dezelfde wijze te worden toegepast wanneer het gaat om een beroep of een verzoek waarvoor in geen enkele bepaling van Unierecht is vastgesteld binnen welke termijn dat beroep moet worden ingesteld of dat verzoek moet worden ingediend. In beide gevallen dient de rechter van de Unie de omstandigheden van de zaak in aanmerking te nemen.

(cf. punt 29)

Referentie:

Hof: 28 februari 2013, Heroverweging Arango Jaramillo e.a./EIB, C‑334/12 RX‑II, punten 25‑46

2.      Een na een ander beroep ingesteld beroep, tussen dezelfde partijen, dat is gebaseerd op dezelfde middelen en dat strekt tot nietigverklaring van dezelfde rechtshandeling, moet worden verworpen op grond van litispendentie, waarbij het niet nodig is dat deze uitzondering in een expliciete rechtsregel is neergelegd. Een door een rekwirant gemaakt onderscheid tussen de verschillende rechterlijke instanties en aan de hand van de overlapping in de tijd van de respectieve litigieuze procedures, doet hieraan niet af, aangezien het wezenlijke voorwerp van het geding in alle instanties en procedures hetzelfde is gebleven.

(cf. punt 59)

Referentie:

Hof: 24 november 2005, Italië/Commissie, C‑138/03, C‑324/03 en C‑431/03, Jurispr. blz. I‑10043, punt 64; 9 juni 2011, Diputación Foral de Vizcaya/Commissie, C‑465/09 P–C‑470/09 P, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 58

Gerecht: 27 april 2012, De Nicola/EIB, T‑37/10 P, punt 12

Gerecht voor ambtenarenzaken: 30 november 2009, De Nicola/EIB, F‑55/08, JurAmbt. blz. I‑A‑1‑469 en II‑A‑1‑2529, punten 204 e.v.