Language of document : ECLI:EU:T:2014:854

ARREST VAN HET GERECHT (Eerste kamer)

7 oktober 2014 (*)

„Toegang tot documenten – Verordening (EG) nr. 1049/2001– Administratief dossier en eindbeschikking van de Commissie betreffende een kartel, niet‑vertrouwelijke versie van die beschikking – Weigering van toegang – Verplichting tot concreet en individueel onderzoek – Uitzondering in verband met de bescherming van de commerciële belangen van een derde – Uitzondering in verband met de bescherming van het doel van onderzoeken – Hoger openbaar belang”

In zaak T‑534/11,

Schenker AG, gevestigd te Essen (Duitsland), vertegenwoordigd door C. von Hammerstein, B. Beckmann en C.‑D. Munding, advocaten,

verzoekster,

tegen

Europese Commissie, aanvankelijk vertegenwoordigd door M. Kellerbauer, C. ten Dam en P. Costa de Oliveira, vervolgens door M. Kellerbauer, P. Costa de Oliveira en H. Leupold als gemachtigden,

verweerster,

ondersteund door

Koninklijke Luchtvaart Maatschappij NV, gevestigd te Amsterdam (Nederland), vertegenwoordigd door M. Smeets, advocaat,

door

Martinair Holland NV, gevestigd te Haarlemmermeer (Nederland), vertegenwoordigd door R. Wesseling en M. Bredenoord-Spoek, advocaten,

door

Société Air France SA, gevestigd te Roissy-en-France (Frankrijk), vertegenwoordigd door A. Wachsmann en S. Thibault-Liger, advocaten,

door

Cathay Pacific Airways Ltd, gevestigd te Queensway, Hongkong (China), aanvankelijk vertegenwoordigd door B. Bär-Bouyssière, advocaat, M. Rees, solicitor, D. Vaughan, QC, en R. Kreisberger, barrister, en vervolgens door M. Rees, solicitor, D. Vaughan, QC, en R. Kreisberger, barrister,

door

Air Canada, gevestigd te Québec (Canada), vertegenwoordigd door J. Pheasant, solicitor, en C. Wünschmann, advocaat,

en door

Lufthansa Cargo AG, gevestigd te Frankfurt am Main (Duitsland),

en

Swiss International Air Lines AG, gevestigd te Bazel (Zwitserland),

aanvankelijk vertegenwoordigd door S. Völcker en E. Arsenidou, vervolgens door S. Völcker en J. Orologas, advocaten,

interveniënten,

betreffende een verzoek tot nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 3 augustus 2011 houdende weigering van toegang tot het administratieve dossier van beschikking C(2010) 7694 def. (zaak COMP/39.258 – luchtvracht), de volledige versie van die beschikking en de niet-vertrouwelijke versie ervan,

wijst

HET GERECHT (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: H. Kanninen (rapporteur), president, I. Pelikánová en E. Buttigieg, rechters,

griffier: K. Andová, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 21 maart 2014,

het navolgende

Arrest

 Feiten

1        Op 9 november 2010 heeft de Europese Commissie beschikking C(2010) 7694 def. (zaak COMP/39.258 – luchtvracht) inzake een procedure op grond van artikel 101 VWEU (hierna: „luchtvrachtbeschikking”) vastgesteld. In die op grond van artikel 7 van verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen [101 VWEU] en [102 VWEU] (PB 2003, L 1, blz. 1) vastgestelde beschikking heeft de Commissie geconstateerd dat verschillende ondernemingen artikel 101, lid 1, VWEU hadden geschonden door deel te nemen aan een wereldwijd kartel met betrekking tot luchtvrachtdiensten (hierna: „luchtvrachtkartel”) in de Europese Economische Ruimte (EER) en heeft zij die ondernemingen geldboeten opgelegd voor een totaalbedrag van 799 445 000 EUR.

2        Op 21 april 2011 heeft verzoekster, te weten het logistieke bedrijf Schenker AG, de Commissie verzocht om toegang tot, primair, het volledige dossier van de procedure die tot de luchtvrachtbeschikking heeft geleid (hierna: „luchtvrachtdossier”), subsidiair, de volledige versie van de luchtvrachtbeschikking en, meer subsidiair, de niet-vertrouwelijke versie van die beschikking, op grond van verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145, blz. 43). Verzoekster heeft in haar verzoek aangevoerd dat zij er een bijzonder belang bij had om die documenten te verkrijgen aangezien twee van de adressaten van de luchtvrachtbeschikking bij een Nederlandse rechter tegen haar een beroep hadden ingesteld tot vaststelling dat zij haar geen schadevergoeding waren verschuldigd wegens schending van het mededingingsrecht.

3        Bij brief van 25 mei 2011 heeft de Commissie dat verzoek afgewezen.

4        Op 15 juni 2011 heeft verzoekster op grond van artikel 7, lid 2, van verordening nr. 1049/2001 een confirmatief verzoek ingediend ertoe strekkende dat de Commissie haar standpunt zou herzien (hierna: „confirmatief verzoek”).

5        Bij brief van 3 augustus 2011 (hierna: „bestreden beschikking”) heeft de Commissie het confirmatieve verzoek afgewezen.

6        In de bestreden beschikking heeft de Commissie allereerst de draagwijdte van het confirmatieve verzoek afgebakend. Zij heeft erop gewezen dat het confirmatieve verzoek hetzelfde voorwerp als het oorspronkelijke verzoek had (punt 2, derde alinea, van de bestreden beschikking).

7        Vervolgens heeft de Commissie de verzoeken om toegang tot het luchtvrachtdossier en de volledige versie van de luchtvrachtbeschikking, enerzijds, en het verzoek om toegang tot de niet-vertrouwelijke versie van die beschikking, anderzijds, afzonderlijk onderzocht (zie punt 2, vierde alinea, eerste en tweede streepje, van de bestreden beschikking).

8        Aangaande de verzoeken om toegang tot het luchtvrachtdossier respectievelijk de volledige versie van de luchtvrachtbeschikking heeft de Commissie er in de eerste plaats op gewezen dat zij ingevolge verordening nr. 1/2003 en verordening (EG) nr. 773/2004 van de Commissie van 7 april 2004 betreffende procedures van de Commissie op grond van de artikelen [101 VWEU] en [102 VWEU] (PB L 123, blz. 18) de tijdens een onderzoek naar de toepassing van artikel 101 VWEU of artikel 102 VWEU (hierna: „mededingingsonderzoek”) verzamelde informatie niet openbaar mocht maken. Volgens de Commissie kon dat verbod niet worden omzeild op grond van verordening nr. 1049/2001 en strekte het tot bescherming van het toepassingssysteem van de mededingingsregels en het belang dat de betrokken ondernemingen erbij hadden dat de door hen aan de Commissie verstrekte informatie en de vertrouwelijke informatie niet openbaar zouden worden gemaakt. Voorts heeft de Commissie zich op het standpunt gesteld dat een algemeen vermoeden van vertrouwelijkheid ook gold voor de „documenten die [verzoekster] wenste te verkrijgen” (punt 3.1 van de bestreden beschikking).

9        In de tweede plaats heeft de Commissie erop gewezen dat bij het Gerecht verschillende beroepen tot nietigverklaring van de luchtvrachtbeschikking aanhangig waren, zodat het onderzoek dat tot de vaststelling van die beschikking had geleid (hierna: „luchtvrachtonderzoek”) niet kon worden geacht definitief te zijn afgesloten. Volgens de Commissie kon niet worden uitgesloten dat in een gerechtelijke procedure inzake de wettigheid van een beschikking van de Commissie, het Gerecht haar zou verzoeken om documenten uit haar dossier over te leggen. De Commissie heeft erop gewezen dat de openbaarmaking van die documenten de betrokken gerechtelijke procedure kon verstoren. De Commissie heeft ook gesteld dat zij zich naargelang van de uitkomst van de bij het Gerecht aanhangige procedures gedwongen kon zien het luchtvrachtonderzoek weer te openen. Derhalve zou de openbaarmaking van de „gevraagde documenten” haar vermogen beperken om een nieuwe beschikking te geven zonder invloed van buitenaf, en afbreuk doen aan de doelstellingen van haar onderzoek (punt 3.2, eerste alinea, van de bestreden beschikking).

10      Voorts heeft de Commissie zich op het standpunt gesteld dat de ondernemingen die in een mededingingsonderzoek informatie hadden verstrekt, het gewettigd vertrouwen hadden dat die informatie niet openbaar zou worden gemaakt, behalve in de beschikking die een einde maakt aan het onderzoek en waarin zakengeheimen en andere vertrouwelijke informatie worden weggelaten. De Commissie heeft erop gewezen dat de „documenten waarop het [confirmatieve verzoek] betrekking had”, bestonden uit „documenten over onschendbaarheid en clementie”, tijdens inspecties verzamelde documenten, verzoeken om inlichtingen, antwoorden op die verzoeken, mededelingen van punten van bezwaar, antwoorden op die mededelingen van punten van bezwaar en interne documenten van de Commissie. De Commissie heeft opgemerkt dat dergelijke documenten openbaar maken ondanks de in de verordeningen nr. 1/2003 en nr. 773/2004 bedoelde garanties van vertrouwelijkheid, aan die garanties elke betekenis zou ontnemen en de ondernemingen die het voorwerp uitmaken van verdere onderzoeken ertoe zou aanzetten hun medewerking tot een minimum te beperken, wat de Commissie zou beletten om de mededingingsregels doeltreffend toe te passen (punt 3.2, tweede tot en met zesde alinea, van de bestreden beschikking).

11      De Commissie heeft uit het voorgaande geconcludeerd dat „die documenten” volledig onder de in artikel 4, lid 2, derde streepje, van verordening nr. 1049/2001 neergelegde uitzondering in verband met de bescherming van het doel van inspecties, onderzoeken en audits vielen (punt 3.2, zevende alinea, van de bestreden beschikking).

12      In de derde plaats heeft de Commissie erop gewezen dat de „gevraagde documenten” commercieel gevoelige informatie bevatten waarvan de openbaarmaking zou leiden tot ondermijning van de bescherming van de commerciële belangen van de betrokken ondernemingen in de zin van artikel 4, lid 2, eerste streepje, van verordening nr. 1049/2001. De Commissie heeft zich op het standpunt gesteld dat de inhoud van die informatie niet verder kon worden verduidelijkt zonder gedeeltelijk te worden onthuld en aldus de uitzondering van die bepaling haar werking te ontnemen (punt 3.3 van de bestreden beschikking).

13      In de vierde plaats heeft de Commissie erop gewezen dat bepaalde mededingingsautoriteiten van derde landen beschikkingen over het luchtvrachtkartel hadden gegeven, waarvan sommige bij het confirmatieve verzoek waren gevoegd. De Commissie heeft echter geconcludeerd dat dit, anders dan verzoekster in dat verzoek had aangevoerd, niet wegnam dat het luchtvrachtdossier en de volledige versie van de luchtvrachtbeschikking moesten worden beschermd (punt 3.4.1 van de bestreden beschikking).

14      In de vijfde plaats heeft de Commissie zich op het standpunt gesteld dat, anders dan verzoekster in het confirmatieve verzoek had aangevoerd, niet alle documenten waartoe de toegang was geweigerd afzonderlijk moesten worden onderzocht, aangezien volgens de rechtspraak kon worden aangenomen dat al die documenten vertrouwelijk waren, en voorts dat de vaststelling van de luchtvrachtbeschikking niet de definitieve afsluiting van het luchtvrachtonderzoek inhield (punt 3.4.2 van de bestreden beschikking).

15      In de zesde plaats heeft de Commissie erop gewezen dat de „betrokken documenten” volledig onder de in artikel 4, lid 2, eerste en derde streepje, van verordening nr. 1049/2001 bedoelde uitzonderingen vielen, en dat derhalve geen gedeeltelijke toegang tot die documenten kon worden verleend (punt 4 van de bestreden beschikking).

16      In de zevende plaats heeft de Commissie erop gewezen dat volgens artikel 4, lid 2, laatste zinsdeel, van verordening nr. 1049/2001 de in het vorige punt bedoelde uitzonderingen buiten toepassing moesten worden gelaten indien een hoger openbaar belang openbaarmaking gebood. Zij heeft zich echter op het standpunt gesteld dat het confirmatieve verzoek geen argumenten bevatte waaruit het bestaan van een dergelijk belang kon blijken (punt 5 van de bestreden beschikking).

17      Aangaande het verzoek om toegang tot de niet-vertrouwelijke versie van de luchtvrachtbeschikking heeft de Commissie erop gewezen dat die versie in voorbereiding was. De Commissie heeft benadrukt dat de voorbereiding van een niet-vertrouwelijke versie van een beschikking betreffende een kartel op grond van artikel 101 VWEU veel tijd in beslag nam, en voorts dat zij met de betrokken ondernemingen praatte over de passages van de luchtvrachtbeschikking die moesten worden uitgesloten van de niet-vertrouwelijke versie van die beschikking. Ten slotte heeft de Commissie erop gewezen dat, aangezien die versie nog niet bestond, verzoeksters verzoek om toegang ongegrond was. Zij heeft zich er echter toe verbonden verzoekster die versie te doen toekomen zodra zij voltooid was (punt 2, vierde alinea, tweede streepje, van de bestreden beschikking).

 Procesverloop en conclusies van partijen

18      Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 10 oktober 2011, heeft verzoekster het onderhavige beroep ingesteld.

19      Bij akten, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 13 en 16 januari 2012, hebben Koninklijke Luchtvaart Maatschappij NV, Martinair Holland NV, Société Air France SA, Cathay Pacific Airways Ltd, Air Canada, Lufthansa Cargo AG en Swiss International Air Lines AG verzocht om toelating tot interventie aan de zijde van de Commissie. Bij beschikking van de president van de Zesde kamer van het Gerecht van 24 april 2012 werd toelating verleend voor deze interventies.

20      Bij de wijziging van de samenstelling van de kamers van het Gerecht is de rechter-rapporteur toegevoegd aan de Eerste kamer, aan welke kamer de onderhavige zaak dan ook is toegewezen.

21      Op 16 januari 2014 heeft het Gerecht in het kader van de maatregelen tot organisatie van de procesgang krachtens artikel 64 van zijn Reglement voor de procesvoering de partijen bepaalde schriftelijke vragen gesteld, waarop binnen de gestelde termijn is geantwoord.

22      Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Eerste kamer) besloten tot de mondelinge behandeling over te gaan. Partijen zijn ter terechtzitting van 21 maart 2014 in hun pleidooien en hun antwoorden op de vragen van het Gerecht gehoord.

23      Verzoekster vraagt het Gerecht:

–        de bestreden beschikking nietig te verklaren;

–        de Commissie te verwijzen in de kosten.

24      De Commissie verzoekt het Gerecht:

–        het beroep te verwerpen;

–        verzoekster te verwijzen in de kosten.

25      Koninklijke Luchtvaart Maatschappij, Martinair Holland, Société Air France, Air Canada, Lufthansa Cargo en Swiss International Air Lines verzoeken het Gerecht:

–        het beroep te verwerpen;

–        verzoekster te verwijzen in de kosten.

26      Cathay Pacific Airways verzoekt het Gerecht het beroep te verwerpen.

 In rechte

 Opmerkingen vooraf over de inhoud van de bestreden beschikking

27      Allereerst zij opgemerkt dat uit de punten 2 en 6 hierboven blijkt dat het confirmatieve verzoek drie verzoeken om toegang tot documenten omvat, het eerste, primair, betreffende het luchtvrachtdossier, het tweede, subsidiair, betreffende de volledige versie van de luchtvrachtbeschikking, en het derde, meer subsidiair, betreffende de niet-vertrouwelijke versie van die beschikking.

28      De Commissie heeft het derde verzoek afgewezen op een andere grond dan de tot afwijzing van de eerste twee verzoeken aangevoerde gronden. Zij heeft dat gedaan in een inleidend punt van de bestreden beschikking, met name betreffende de afbakening van het voorwerp van het confirmatieve verzoek (punt 2 van de bestreden beschikking).

29      In datzelfde inleidende punt heeft de Commissie erop gewezen dat de gronden voor de afwijzing van de in punt 27 hierboven bedoelde eerste twee verzoeken om toegang zouden worden uiteengezet in de volgende punten van de bestreden beschikking.

30      In die volgende punten, te weten de punten 3 tot en met 5 van de bestreden beschikking, heeft de Commissie de in punt 27 hierboven bedoelde eerste twee verzoeken om toegang echter noch onderzocht noch apart vermeld. De door de Commissie in die punten uiteengezette afwijzingsgronden moeten dus zo veel mogelijk aldus worden uitgelegd dat zij betrekking hebben op zowel het verzoek om toegang tot het luchtvrachtdossier als het verzoek om toegang tot de volledige versie van de luchtvrachtbeschikking.

31      Vervolgens zij erop gewezen dat de Commissie, terwijl zij die verzoeken duidelijk heeft afgewezen op grond van de in artikel 4, lid 2, eerste en derde streepje, van verordening nr. 1049/2001 bedoelde uitzonderingen in verband met de bescherming van commerciële belangen respectievelijk de bescherming van het doel van onderzoeken, ook tweemaal de bescherming van gerechtelijke procedures heeft vermeld en heeft opgemerkt dat die procedures konden worden verstoord door de openbaarmaking van documenten als die waartoe verzoekster om toegang verzoekt (zie punten 3.1, zevende alinea, en 3.2, eerste alinea, van de bestreden beschikking).

32      Verzoekster en bepaalde interveniënten hebben in hun memories dus verschillende argumenten aangevoerd met betrekking tot de vraag of de gevraagde toegang zou kunnen leiden tot ondermijning van de bescherming van gerechtelijke procedures in de zin van artikel 4, lid 2, tweede streepje, van verordening nr. 1049/2001. Verzoekster heeft echter geen middel tot nietigverklaring van de bestreden beschikking inzake schending van die bepaling aangevoerd en de Commissie heeft voor het Gerecht niet aangevoerd dat de bestreden beschikking gedeeltelijk op die bepaling was gebaseerd.

33      Op dit punt moet de Commissie, ook al heeft zij de bescherming van gerechtelijke procedures in de bestreden beschikking vermeld, worden geacht de afwijzing van de verzoeken om toegang tot het luchtvrachtdossier en de volledige versie van de luchtvrachtbeschikking alleen op de in artikel 4, lid 2, eerste en derde streepje, van verordening nr. 1049/2001 neergelegde uitzonderingen in verband met de bescherming van commerciële belangen respectievelijk de bescherming van het doel van onderzoeken te hebben gebaseerd, en niet op de in artikel 4, lid 2, tweede streepje, van die verordening neergelegde uitzondering.

34      In de punten 3.2, zevende alinea, 3.3, vijfde alinea, en 4 van de bestreden beschikking heeft de Commissie immers alleen uitdrukkelijk geconcludeerd dat de gevraagde documenten onder de in artikel 4, lid 2, eerste en derde streepje, van verordening nr. 1049/2001 neergelegde uitzonderingen vielen. Voorts heeft de Commissie zich in punt 5, tiende alinea, van de bestreden beschikking, ter afsluiting van de afweging die zij ingevolge artikel 4, lid 2, laatste zinsdeel, van die verordening moest maken tussen het openbaar belang bij de openbaarmaking van de gevraagde documenten en de belangen die worden beschermd door de in de bestreden beschikking toegepaste uitzonderingen, op het standpunt gesteld dat het belang van de bescherming van commerciële belangen en de bescherming van het doel van onderzoeken voorrang moest krijgen. Ten slotte moet worden opgemerkt dat de Commissie ter terechtzitting niet heeft aangevoerd dat de bestreden beschikking was gebaseerd op artikel 4, lid 2, tweede streepje, van verordening nr. 1049/2001.

35      De door verzoekster ter ondersteuning van haar beroep aangevoerde middelen moeten worden onderzocht in het licht van de voorgaande opmerkingen.

 Ten gronde

 Opmerkingen vooraf

36      Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster in wezen vijf middelen aan, die in twee groepen kunnen worden onderverdeeld.

37      Met de eerste groep middelen komt verzoekster op tegen de bestreden beschikking voor zover de Commissie haar verzoeken om toegang tot het luchtvrachtdossier en de volledige versie van de luchtvrachtbeschikking heeft afgewezen. Die groep middelen omvat de eerste vier middelen. Het eerste middel betreft het verzuim van de Commissie om het luchtvrachtdossier concreet en individueel te onderzoeken. Het tweede en het derde middel betreffen schending van artikel 4, lid 2, eerste en derde streepje, van verordening nr. 1049/2001, doordat de Commissie niet heeft aangetoond dat de openbaarmaking van het luchtvrachtdossier en de volledige versie van de luchtvrachtbeschikking zou kunnen leiden tot ondermijning van de bescherming van de commerciële belangen van een natuurlijke of rechtspersoon (tweede middel) of van de bescherming van het doel van haar onderzoeken (derde middel). Het vierde middel ten slotte betreft schending van artikel 4, lid 2, laatste zinsdeel, van verordening nr. 1049/2001, wegens het bestaan van een hoger openbaar belang dat openbaarmaking van die documenten gebiedt.

38      De tweede groep bestaat uit het vijfde middel. Dat subsidiaire middel betreft in wezen schending van artikel 4, lid 6, van verordening nr. 1049/2001, doordat de Commissie verzoekster geen gedeeltelijke toegang tot het luchtvrachtdossier heeft verleend en haar geen niet-vertrouwelijke versie van de luchtvrachtbeschikking heeft doen toekomen.

39      Een instelling van de Europese Unie mag bij de beoordeling van een verzoek om toegang tot documenten die zij bezit, verschillende in artikel 4 van verordening nr. 1049/2001 bedoelde weigeringsgronden cumulatief in aanmerking nemen (zie in die zin arrest Hof van 28 juni 2012, Commissie/Éditions Odile Jacob, C‑404/10 P, punten 113 en 114).

40      Zoals in de punten 27 tot en met 35 hierboven is opgemerkt, heeft de Commissie zich in casu derhalve op het standpunt gesteld dat het luchtvrachtdossier en de volledige versie van de luchtvrachtbeschikking zowel onder de in artikel 4, lid 2, eerste streepje, van verordening nr. 1049/2001 neergelegde uitzondering in verband met de bescherming van commerciële belangen als onder de in artikel 4, lid 2, derde streepje, van die verordening neergelegde uitzondering in verband met de bescherming van het doel van inspecties, onderzoeken en audits van de instellingen van de Unie vielen.

41      De Commissie was niet van mening dat de niet-vertrouwelijke versie van de luchtvrachtbeschikking onder een uitzondering op het recht van toegang tot documenten viel, maar heeft alleen vastgesteld dat die versie nog niet bestond en aan verzoekster zou worden toegezonden zodra zij klaar was.

 Eerste middel: niet-nakoming van de verplichting tot concreet en individueel onderzoek van de documenten die deel uitmaken van het luchtvrachtdossier

42      Vooraf zij eraan herinnerd dat krachtens artikel 15, lid 3, VWEU iedere burger van de Unie en iedere natuurlijke of rechtspersoon met verblijfplaats of zetel in een lidstaat recht heeft op toegang tot documenten van de instellingen, organen en instanties van de Unie, volgens de beginselen en onder de voorwaarden die zijn vastgesteld volgens de gewone wetgevingsprocedure. Verordening nr. 1049/2001 heeft tot doel het recht van toegang van het publiek tot documenten van de instellingen maximaal zijn beslag te geven. Uit deze verordening, met name uit artikel 4 ervan, dat voorziet in een desbetreffende uitzonderingsregeling, blijkt ook dat dit recht van toegang niettemin enigszins begrensd is om redenen van openbaar of particulier belang (arrest Hof van 27 februari 2014, Commissie/Enbw Energie Baden‑Württemberg, C‑365/12 P, punt 61).

43      Op basis van de door de Commissie in de bestreden beschikking aangevoerde uitzonderingen, namelijk die van artikel 4, lid 2, eerste en derde streepje, van verordening nr. 1049/2001, weigeren de instellingen van de Unie, tenzij een hoger openbaar belang openbaarmaking van het betrokken document gebiedt, de toegang tot een document wanneer de openbaarmaking ervan zou leiden tot ondermijning van de bescherming van de commerciële belangen van een natuurlijke of rechtspersoon of van de bescherming van het doel van inspecties, onderzoeken en audits van die instellingen.

44      De uitzonderingsregeling van dat artikel 4 berust dus op een afweging tussen in een bepaalde situatie tegengestelde belangen, namelijk enerzijds de belangen die door de openbaarmaking van de betrokken documenten worden gediend, en anderzijds de belangen die daardoor worden bedreigd. De beslissing op een verzoek om toegang tot documenten hangt af van het antwoord op de vraag welk belang in het concrete geval moet primeren (arrest Commissie/Enbw Energie Baden‑Württemberg, punt 42 supra, punt 63).

45      In casu moeten het luchtvrachtdossier en de volledige versie van de luchtvrachtbeschikking worden geacht deel uit te maken van een inspectie, onderzoek of audit van de instellingen van de Unie in de zin van artikel 4, lid 2, derde streepje, van verordening nr. 1049/2001. De informatie in die documenten is immers door de Commissie verzameld of uitgewerkt bij een onderzoek naar de toepassing van artikel 101 VWEU dat tot doel had voldoende data en bewijs te verzamelen om concrete met die bepaling strijdige praktijken te beteugelen.

46      Gelet op het doel van een procedure op grond van artikel 101 VWEU, na te gaan of een of meer ondernemingen zich schuldig hebben gemaakt aan samenspanning die de mededinging aanmerkelijk ongunstig kan beïnvloeden, verzamelt de Commissie in een dergelijke procedure bovendien gevoelige commerciële informatie, met name inzake de commerciële strategie van de betrokken ondernemingen, hun verkoopomzet, hun marktaandelen of hun commerciële betrekkingen, zodat toegang tot de documenten van een dergelijke procedure kan leiden tot ondermijning van de bescherming van de commerciële belangen van die ondernemingen. De uitzonderingen betreffende de bescherming van de commerciële belangen en betreffende de bescherming van het doel van inspecties, onderzoeken en audits van de instellingen van de Unie zijn in casu dan ook nauw verbonden (arrest Commissie/Enbw Energie Baden-Württemberg, punt 42 supra, punt 79, en arrest Gerecht van 13 september 2013, Nederland/Commissie, T‑380/08, punt 34).

47      Het is juist dat het ter rechtvaardiging van de weigering om toegang te verlenen tot een document in beginsel niet volstaat dat het document een in artikel 4, lid 2, van verordening nr. 1049/2001 genoemde activiteit of een aldaar genoemd belang betreft. De betrokken instelling moet tevens uitleggen in welk opzicht de toegang tot dat document een concrete en daadwerkelijke ondermijning zou vormen van het belang dat wordt beschermd door een van de in dat artikel neergelegde uitzonderingen. Die instelling mag zich in dit verband evenwel baseren op algemene aannames die gelden voor bepaalde categorieën documenten, daar vergelijkbare overwegingen van algemene aard kunnen gelden voor verzoeken om openbaarmaking met betrekking tot documenten van gelijke aard (arresten Commissie/Enbw Energie Baden-Württemberg, punt 42 supra, punten 64 en 65, en Nederland/Commissie, punt 46 supra, punt 35).

48      Onderzocht moet worden of een dergelijke algemene aanname met betrekking tot de procedures op grond van artikel 101 VWEU kan voortvloeien uit de verordeningen nr. 1/2003 en nr. 773/2004, die specifiek het recht van toegang tot documenten uit de dossiers van de Commissie betreffende die procedures regelen.

49      In dit verband zij opgemerkt dat de verordeningen nr. 1/2003 en nr. 773/2004 ter zake andere doelen nastreven dan verordening nr. 1049/2001, aangezien zij de eerbiediging van de rechten van verdediging van de betrokken partijen en de zorgvuldige behandeling van de klachten en tegelijkertijd de inachtneming van het beroepsgeheim in de procedures op grond van artikel 101 VWEU beogen te verzekeren, en niet de uitoefening van het recht van toegang tot documenten zo veel mogelijk beogen te vergemakkelijken en goede administratieve praktijken beogen te bevorderen door de grootst mogelijke transparantie te verzekeren van het besluitvormingsproces van de overheidsorganen alsmede van de informatie waarop de besluiten van deze organen zijn gebaseerd (arresten Commissie/Enbw Energie Baden‑Württemberg, punt 42 supra, punt 83, en Nederland/Commissie, punt 46 supra, punt 30).

50      In tegenstelling tot verzoeksters bewering dat in geval van tegenstrijdigheid tussen verordening nr. 1049/2001 en een andere bepaling van Unierecht, die verordening voorrang heeft, bevatten de verordeningen nr. 1049/2001 en nr. 1/2003 geen bepaling waarin uitdrukkelijk staat dat de ene verordening voorrang heeft boven de andere. Derhalve dient elk van deze verordeningen te worden toegepast op een wijze die verenigbaar is met de andere en aldus een coherente toepassing mogelijk maakt (arresten Commissie/Enbw Energie Baden‑Württemberg, punt 42 supra, punt 84, en Nederland/Commissie, punt 46 supra, punt 31).

51      Het recht om in een procedure op grond van artikel 101 VWEU het administratieve dossier in te zien en het recht van toegang tot documenten van de instellingen op grond van verordening nr. 1049/2001 zijn weliswaar juridisch verschillend, maar vanuit functioneel oogpunt leiden zij tot een vergelijkbare situatie. Ongeacht de rechtsgrondslag voor verlening ervan, stelt de toegang tot het dossier de belanghebbenden immers in staat om de door de betrokken ondernemingen en derden bij de Commissie ingediende opmerkingen en documenten te verkrijgen (arresten Commissie/Enbw Energie Baden‑Württemberg, punt 42 supra, punt 89, en Nederland/Commissie, punt 46 supra, punt 32).

52      De artikelen 27, lid 2, en 28 van verordening nr. 1/2003 alsook de artikelen 6, 8, 15 en 16 van verordening nr. 773/2004 regelen op restrictieve wijze het gebruik van de documenten uit het dossier van een procedure op grond van artikel 101 VWEU, door alleen de „betrokken partijen” en de „klagers” wier klacht de Commissie voornemens is af te wijzen, toegang te geven tot het dossier, met dien verstande dat de zakengeheimen en andere vertrouwelijke informatie van de ondernemingen en de interne documenten van de Commissie en mededingingsautoriteiten van de lidstaten niet openbaar worden gemaakt en dat de documenten waarvan inzage wordt gegeven, slechts mogen worden gebruikt voor gerechtelijke en administratieve procedures op grond van artikel 101 VWEU (arresten Commissie/Enbw Energie Baden-Württemberg, punt 42 supra, punt 86, en Nederland/Commissie, punt 46 supra, punt 38).

53      Hieruit volgt niet alleen dat de partijen bij een procedure op grond van artikel 101 VWEU geen onbeperkt recht van toegang tot de documenten van het dossier van de Commissie hebben, maar ook dat derden, met uitzondering van de klagers, in een dergelijke procedure geen recht van toegang tot de documenten van het dossier van de Commissie hebben (arrest Commissie/Enbw Energie Baden‑Württemberg, punt 42 supra, punt 87).

54      Deze overwegingen moeten in aanmerking worden genomen voor de uitlegging van artikel 4, lid 2, eerste en derde streepje, van verordening nr. 1049/2001. Indien andere personen dan die welke op grond van de verordeningen nr. 1/2003 en nr. 773/2004 recht hebben op toegang tot het dossier, of personen die, ofschoon zij in beginsel over een dergelijk recht beschikken, daarvan geen gebruik hebben gemaakt of geen toegang hebben gekregen, toegang tot de documenten zouden kunnen verkrijgen op grond van verordening nr. 1049/2001, zou de door de verordeningen nr. 1/2003 en nr. 773/2004 vastgestelde regeling van toegang tot het dossier immers op losse schroeven worden gezet (arresten Commissie/Enbw Energie Baden-Württemberg, punt 42 supra, punt 88, en Nederland/Commissie, punt 46 supra, punt 40).

55      Bijgevolg moet een op verordening nr. 1049/2001 gebaseerde veralgemeende toegang tot de documenten die in een procedure op grond van artikel 101 VWEU zijn uitgewisseld tussen de Commissie en de bij die procedure betrokken partijen of derden worden geacht het evenwicht in gevaar te kunnen brengen dat de wetgever van de Unie in de verordeningen nr. 1/2003 en nr. 773/2004 heeft willen verzekeren tussen de verplichting van de betrokken ondernemingen om de Commissie mogelijkerwijs gevoelige commerciële informatie mee te delen en het waarborgen van een grotere bescherming van de aldus aan de Commissie verstrekte informatie op grond van het beroepsgeheim en het zakengeheim (arresten Commissie/Enbw Energie Baden‑Württemberg, punt 42 supra, punt 90, en Nederland/Commissie, punt 46 supra, punt 39).

56      Voorts moet aangaande de informatie die de Commissie in het kader van de procedures op grond van artikel 101 VWEU krachtens haar mededelingen betreffende immuniteit tegen geldboeten en vermindering van geldboeten in kartelzaken (PB 2002, C 45, blz. 3, respectievelijk PB 2006, C 298, blz. 11) heeft vergaard, worden geconstateerd dat de openbaarmaking van die informatie potentiële aanvragers van clementie zou kunnen doen besluiten geen verklaringen krachtens die mededelingen af te leggen. Zij zouden zich immers in een minder gunstige positie kunnen bevinden dan andere ondernemingen die aan de mededingingsregeling hebben deelgenomen en die niet of in mindere mate aan het onderzoek hebben meegewerkt (arrest Nederland/Commissie, punt 46 supra, punt 41).

57      Voor de uitlegging van de in artikel 4, lid 2, eerste en derde streepje, van verordening nr. 1049/2001 neergelegde uitzonderingen moet, anders dan verzoekster aanvoert, bijgevolg worden uitgegaan van een algemeen vermoeden dat de openbaarmaking van de documenten die de Commissie in het kader van een procedure inzake toepassing van artikel 101 VWEU heeft vergaard, in beginsel leidt tot ondermijning van zowel de bescherming van het doel van inspecties, onderzoeken en audits van de instellingen van de Unie als de bescherming van de commerciële belangen van de bij een dergelijke procedure betrokken ondernemingen (zie in die zin arresten Commissie/Enbw Energie Baden‑Württemberg, punt 42 supra, punt 92, en Nederland/Commissie, punt 46 supra, punt 42; zie naar analogie arrest Commissie/Éditions Odile Jacob, punt 39 supra, punt 123).

58      Gelet op de aard van de belangen die in het kader van een procedure inzake toepassing van artikel 101 VWEU worden beschermd, geldt de vaststelling in het voorgaande punt los van de vraag of het verzoek om toegang een procedure betreft die reeds is afgesloten of een procedure die nog hangende is. Bekendmaking van gevoelige informatie betreffende de economische activiteiten van de betrokken ondernemingen kan de commerciële belangen van die ondernemingen immers schaden, ongeacht of een procedure inzake toepassing van artikel 101 VWEU nog aanhangig is. Bovendien kan het vooruitzicht van een dergelijke bekendmaking na afloop van die procedure een negatieve invloed hebben op de bereidheid van de ondernemingen om samen te werken wanneer een dergelijke procedure hangende is (arrest Nederland/Commissie, punt 46 supra, punt 43; zie naar analogie arrest Commissie/Éditions Odile Jacob, punt 39 supra, punt 124).

59      Voorts zij beklemtoond dat de uitzonderingen inzake de commerciële belangen of gevoelige documenten volgens artikel 4, lid 7, van verordening nr. 1049/2001 kunnen gelden voor dertig jaar, of zo nodig zelfs langer (arrest Commissie/Éditions Odile Jacob, punt 39 supra, punt 125).

60      Ten slotte sluit het bovenbedoelde algemene vermoeden niet de mogelijkheid uit dat wordt aangetoond dat een bepaald document waarvan de openbaarmaking is gevraagd, niet onder dat vermoeden valt, of dat overeenkomstig artikel 4, lid 2, van verordening nr. 1049/2001 een hoger openbaar belang de openbaarmaking van dit document gebiedt (arresten Commissie/Éditions Odile Jacob, punt 39 supra, punt 126; Commissie/Enbw Energie Baden-Württemberg, punt 42 supra, punt 100, en Nederland/Commissie, punt 46 supra, punt 45).

61      In het licht van het voorgaande moet ervan worden uitgegaan dat, anders dan verzoekster in wezen aanvoert, de Commissie de documenten die deel uitmaken van het luchtvrachtdossier niet concreet en individueel moest onderzoeken.

62      Het eerste middel moet derhalve worden afgewezen.

 Tweede middel: schending van artikel 4, lid 2, eerste streepje, van verordening nr. 1049/2001 doordat de Commissie zich op het standpunt heeft gesteld dat het luchtvrachtdossier en de volledige versie van de luchtvrachtbeschikking onder de uitzondering op het recht van toegang tot documenten in verband met de bescherming van de commerciële belangen van een natuurlijke of rechtspersoon vielen

63      Verzoekster voert aan dat de Commissie niet heeft aangetoond dat toegang tot het luchtvrachtdossier en de volledige versie van de luchtvrachtbeschikking de commerciële belangen van een natuurlijke of rechtspersoon zou schaden. Zij herinnert eraan dat de luchtvrachtbeschikking betrekking heeft op de periode tussen december 1999 en februari 2006. Volgens verzoekster is niet alle commerciële informatie nog actueel en evenmin vatbaar voor bescherming. De Commissie zelf zou in haar mededeling betreffende de regels voor toegang tot het dossier overeenkomstig de artikelen [101 VWEU] en [102 VWEU], de artikelen 53, 54 en 57 van de EER-Overeenkomst en verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (PB 2005, C 325, blz. 7) hebben aangegeven dat informatie die meer dan vijf jaar oud is, in de regel niet meer vertrouwelijk is.

64      De Commissie, ondersteund door interveniënten, betwist verzoeksters argumenten.

65      Allereerst moet worden opgemerkt dat, gelet op hetgeen in punt 57 hierboven is vermeld, de Commissie kon aannemen dat toegang tot het luchtvrachtdossier en de vertrouwelijke versie van de luchtvrachtbeschikking de commerciële belangen van de bij het luchtvrachtonderzoek betrokken ondernemingen kon schaden. Anders dan verzoekster in wezen aanvoert, moest de Commissie derhalve dienaangaande geen bijzondere redenen opgeven.

66      Vervolgens zij eraan herinnerd dat, zoals reeds blijkt uit de bewoordingen van artikel 4, lid 7, van verordening nr. 1049/2001 en zoals is beklemtoond in de rechtspraak (zie punt 59 hierboven), de in deze bepaling bedoelde uitzonderingen toepassing kunnen vinden gedurende een periode van dertig jaar, en zo nodig na afloop van deze periode, met name wat de uitzondering in verband met de bescherming van commerciële belangen betreft.

67      In casu erkent verzoekster zelf dat de luchtvrachtbeschikking betrekking heeft op de periode tussen december 1999 en februari 2006, wat minder dan dertig jaar vóór de vaststelling van de bestreden beschikking is.

68      Het onderhavige middel moet derhalve worden afgewezen.

 Derde middel: schending van artikel 4, lid 2, derde streepje, van verordening nr. 1049/2001, doordat de Commissie zich op het standpunt heeft gesteld dat het luchtvrachtdossier en de volledige versie van de luchtvrachtbeschikking onder de uitzondering op het recht van toegang tot documenten in verband met de bescherming van het doel van onderzoeken vielen

69      Verzoekster voert aan dat het luchtvrachtonderzoek bij de vaststelling van de bestreden beschikking was afgerond, ook al waren er bij het Gerecht een aantal procedures aanhangig betreffende beroepen tot nietigverklaring van de luchtvrachtbeschikking. De Commissie heeft dus onterecht aangenomen dat de openbaarmaking van het luchtvrachtdossier en de volledige versie van de luchtvrachtbeschikking de bescherming van het doel van haar onderzoeken kon ondermijnen.

70      Zoals de Commissie en interveniënten terecht opmerken, moeten verzoeksters argumenten worden afgewezen. Zoals vermeld in punt 57 hierboven, kon de Commissie immers aannemen dat toegang tot het luchtvrachtdossier en de luchtvrachtbeschikking kon leiden tot ondermijning van de bescherming van het doel van haar onderzoeken.

71      Voorts moet worden benadrukt dat, zoals verzoekster zelf opmerkt, toen de Commissie de bestreden beschikking gaf bij het Gerecht verschillende gerechtelijke procedures inzake de wettigheid van de luchtvrachtbeschikking liepen, namelijk de thans voor het Gerecht aanhangige zaken Air Canada/Commissie, T‑9/11, Koninklijke Luchtvaart Maatschappij/Commissie, T‑28/11, Japan Airlines/Commissie, T‑36/11, Cathay Pacific Airways/Commissie, T‑38/11, Cargolux Airlines/Commissie, T‑39/11, Lan Airlines en Lan Cargo/Commissie, T‑40/11, Singapore Airlines en Singapore Airlines Cargo PTE/Commissie, T‑43/11, Deutsche Lufthansa e.a./Commissie, T‑46/11, British Airways/Commissie, T‑48/11, SAS Cargo Group e.a./Commissie, T‑56/11, Air France KLM/Commissie, T‑62/11, Air France/Commissie, T‑63/11 en Martinair Holland/Commissie, T‑67/11.

72      Bijgevolg dient te worden vastgesteld dat de Commissie, afhankelijk van het resultaat van verschillende in het vorige punt aangehaalde gerechtelijke procedures, ertoe kan worden gebracht haar onderzoek te heropenen teneinde mogelijkerwijs een nieuwe beschikking vast te stellen (zie in die zin arrest Commissie/Éditions Odile Jacob, punt 39 supra, punt 130). Anders dan verzoekster aanvoert, kon het luchtvrachtonderzoek derhalve niet worden geacht definitief te zijn afgesloten bij de vaststelling van de bestreden beschikking.

73      Uit het voorgaande volgt dat het onderhavige middel moet worden afgewezen.

 Vierde middel: schending van artikel 4, lid 2, laatste zinsdeel, van verordening nr. 1049/2001, doordat een hoger openbaar belang openbaarmaking van het luchtvrachtdossier en de volledige versie van de luchtvrachtbeschikking gebiedt

–       Opmerkingen vooraf

74      Ingevolge artikel 4, lid 2, laatste zinsdeel, van verordening nr. 1049/2001 weigeren de instellingen van de Unie de toegang tot een document niet wanneer openbaarmaking ervan gerechtvaardigd is door een hoger algemeen belang, ook indien die openbaarmaking, zoals in de onderhavige zaak, zou kunnen leiden tot ondermijning van de bescherming van de commerciële belangen van een natuurlijke of rechtspersoon of van het doel van inspecties, onderzoeken en audits van de instellingen van de Unie.

75      In die context moet het door de niet-openbaarmaking van het betrokken document te beschermen specifieke belang worden afgewogen tegen het algemene belang van toegang tot dit document, gelet op de in punt 2 van de considerans van verordening nr. 1049/2001 aangegeven voordelen van een grotere transparantie, te weten een betere deelneming van de burgers aan het besluitvormingsproces en een grotere legitimiteit en meer doelmatigheid en verantwoordelijkheid van de administratie ten opzichte van de burgers binnen een democratisch systeem (arrest Gerecht van 21 oktober 2010, Agapiou Joséphidès/Commissie en EACEA, T‑439/08, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 136).

76      Zoals vermeld in punt 16 hierboven, heeft de Commissie zich in de bestreden beschikking op het standpunt gesteld dat het confirmatieve verzoek geen argumenten bevatte waaruit het bestaan van een hoger openbaar belang kon blijken dat gebood verzoekster toegang te verlenen tot het luchtvrachtdossier of de vertrouwelijke versie van de luchtvrachtbeschikking.

77      Volgens verzoekster is die conclusie onjuist. In dit verband voert zij in wezen vier onderdelen aan. Die onderdelen betreffen in de eerste plaats het bestaan van een openbaar belang bij de openbaarmaking van de documenten van een mededingingsonderzoek, in de tweede plaats de noodzaak om de documenten openbaar te maken die schadevorderingen wegens schending van de mededingingsregels (hierna: „schadevorderingen”) vergemakkelijken, in de derde plaats de fundamentele aard van het recht op toegang tot documenten en in de vierde plaats de inaanmerkingneming van alle voorgaande argumenten.

–       Eerste onderdeel: bestaan van een hoger openbaar belang bij de openbaarmaking van de documenten van een mededingingsonderzoek

78      Verzoekster voert aan dat het openbaar belang bij de openbaarmaking van de documenten van een onderzoek naar zijn aard groot is, aangezien burgers er belang bij hebben dat de mededinging niet wordt vervalst. Verzoekster benadrukt dat het luchtvrachtkartel praktisch een volledige belangrijke economische sector betreft en een grote invloed op de werking van de interne markt alsook ernstige gevolgen voor een groot aantal marktdeelnemers en het grote publiek heeft gehad. Volgens verzoekster gebiedt het bestaan van dat openbaar belang de openbaarmaking van het luchtvrachtdossier en de luchtvrachtbeschikking.

79      Met dat argument, dat de Commissie betwist, beroept verzoekster zich in wezen op het bestaan van een hoger openbaar belang in de zin van artikel 4, lid 2, laatste zinsdeel, van verordening nr. 1049/2001 om de redenen te kennen waarom de Commissie de beschikkingen inzake mededinging of ten minste de „belangrijke” beschikkingen heeft gegeven, dat systematisch voorrang heeft op de commerciële belangen van de betrokken ondernemingen en voorts op het belang om onderzoeken van de Commissie te beschermen.

80      In dit verband moet ervan worden uitgegaan dat het publiek de activiteiten van de Commissie op het gebied van de mededinging moet kunnen kennen, zodat het voldoende precies kan bepalen door welke gedragingen marktdeelnemers zich kunnen blootstellen aan sancties en het voorts de beschikkingspraktijk van de Commissie kan begrijpen, die van fundamenteel belang is voor de werking van de interne markt, die alle burgers van de Unie als marktdeelnemer of als consument betreft.

81      Er bestaat dus een hoger openbaar belang dat het publiek bepaalde essentiële onderdelen van de activiteiten van de Commissie op het gebied van de mededinging kan kennen.

82      Anders dan verzoekster in wezen aanvoert, verplicht het bestaan van dat openbaar belang de Commissie er echter niet toe een op verordening nr. 1049/2001 gebaseerde veralgemeende toegang te verlenen tot alle in een procedure op grond van artikel 101 VWEU verzamelde informatie.

83      Er zij immers aan herinnerd dat een dergelijke veralgemeende toegang het evenwicht in gevaar kan brengen dat de wetgever van de Unie in verordening nr. 1/2003 heeft willen verzekeren tussen de verplichting van de betrokken ondernemingen om de Commissie mogelijkerwijs gevoelige commerciële informatie mee te delen en het waarborgen van een grotere bescherming van de aldus aan de Commissie verstrekte informatie op grond van het beroepsgeheim en het zakengeheim (zie punt 55 hierboven).

84      Voorts volgt uit punt 6 van de considerans van verordening nr. 1049/2001 dat het openbaar belang bij de mededeling van een document op grond van het transparantiebeginsel niet even groot is wanneer het gaat om een document van een administratieve procedure dan wel om een document van een procedure waarin de instelling van de Unie als wetgever optreedt (arrest Agapiou Joséphidès/Commissie en EACEA, punt 75 supra, punt 139; zie in die zin ook arrest Commissie/Enbw Energie Baden‑Württemberg, punt 42 supra, punt 91).

85      Gezien het bovenstaande gebiedt het openbaar belang om de activiteiten van de Commissie op het gebied van de mededinging te kennen als zodanig niet de openbaarmaking van het onderzoeksdossier of van de volledige versie van de gegeven beschikking, aangezien die documenten niet noodzakelijk zijn om de essentiële onderdelen van de activiteiten van de Commissie te begrijpen, zoals de uitkomst van de procedure en de aan haar activiteiten ten grondslag liggende redenen. De Commissie kan er immers voor zorgen dat die uitkomst en die redenen voldoende worden begrepen, door middel van met name de bekendmaking van een niet-vertrouwelijke versie van de betrokken beschikking.

86      Aan deze conclusie wordt niet afgedaan door verzoeksters argument dat de Commissie, door een niet-vertrouwelijke versie van een kartelbeschikking te publiceren, slechts aan een bijzondere verplichting voldoet die verschilt van de verplichting die uit de toepassing van verordening nr. 1049/2001 voortvloeit. Of die bekendmaking verplicht is, is immers niet relevant voor de vraag of zij het openbaar belang dient.

87      Aan de in punt 85 hierboven bedoelde conclusie wordt evenmin afgedaan door verzoeksters argument dat de niet-vertrouwelijke versie van de luchtvrachtbeschikking één jaar na de vaststelling ervan nog niet bekend was gemaakt en nog steeds kon worden uitgesteld door het conflict tussen de betrokken ondernemingen en de Commissie over welke informatie als vertrouwelijk moest worden aangemerkt.

88      In dit verband volstaat het erop te wijzen dat de vraag of de Commissie op verzoek een niet-vertrouwelijke versie van de luchtvrachtbeschikking moest doen toekomen, in het kader van het vijfde middel zal worden onderzocht.

89      Het eerste onderdeel van het vierde middel moet derhalve worden afgewezen.

–       Tweede onderdeel: noodzaak om de documenten openbaar te maken die schadevorderingen vergemakkelijken

90      Verzoekster benadrukt dat zij het luchtvrachtdossier en de volledige versie van de luchtvrachtbeschikking nodig heeft om de mogelijkheid te behouden om vergoeding te verkrijgen van de door haar geleden schade. Zij herinnert eraan dat de Commissie in haar witboek van 2 april 2008 betreffende schadevergoedingsacties wegens schending van de communautaire mededingingsregels [COM(2008) 165] heeft erkend dat de schadevorderingen een middel waren om de onvervalste mededinging te herstellen en te bevorderen en de vorming van nieuwe kartels tegen te gaan. Verzoekster is van mening dat de doeltreffendheid van die vorderingen dus niet alleen de bescherming van de individuele belangen tot gevolg heeft, maar een algemene preventieve functie van openbaar belang heeft, zoals in de rechtspraak is erkend. Volgens verzoekster heeft het openbaar belang bij de handhaving van een daadwerkelijke mededinging, gelet op het feit dat toegang tot documenten een fundamenteel recht is, in casu voorrang op het belang van de leden van het luchtvrachtkartel dat hun commerciële informatie wordt beschermd. In ieder geval zijn de belangen van de leden van het kartel niet rechtmatig gezien de onwettigheid van hun handelingen.

91      De Commissie, ondersteund door interveniënten, betwist verzoeksters argumenten.

92      Eenieder heeft het recht om vergoeding te vorderen van de schade die hem door een schending van artikel 101 VWEU zou zijn berokkend. Een dergelijk recht maakt de mededingingsregels van de Unie immers gemakkelijker toepasbaar en draagt daardoor bij tot de handhaving van een daadwerkelijke mededinging in de Unie (zie arrest Commissie/Enbw Energie Baden-Württemberg, punt 42 supra, punt 104 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

93      Dermate algemene overwegingen kunnen als zodanig echter niet zwaarder wegen dan de redenen voor de weigering van openbaarmaking van de betrokken documenten (arrest Commissie/Enbw Energie Baden‑Württemberg, punt 42 supra, punt 105).

94      Om het recht op schadevergoeding van een verzoeker doeltreffend te beschermen is het immers niet nodig dat elk document van een procedure op grond van artikel 101 VWEU aan die verzoeker wordt meegedeeld op grond dat deze voornemens is een vordering tot schadevergoeding in te stellen, daar het weinig waarschijnlijk is dat de schadevordering moet worden gebaseerd op alle gegevens van het dossier van deze procedure (arrest Commissie/Enbw Energie Baden‑Württemberg, punt 42 supra, punt 106).

95      Eenieder die vergoeding wil verkrijgen van de schade die hij door een schending van artikel 101 VWEU heeft geleden, dient dus aan te tonen dat hij een of ander document van het dossier van de Commissie nodig heeft, zodat deze laatste per geval de belangen die mededeling van die documenten rechtvaardigen, kan afwegen tegen de belangen die bescherming van die documenten rechtvaardigen, daarbij rekening houdend met alle relevante gegevens van de zaak (arrest Commissie/Enbw Energie Baden-Württemberg, punt 42 supra, punt 107).

96      Indien die documenten niet nodig zijn, kan het belang om vergoeding van de door schending van artikel 101 VWEU geleden schade te krijgen, geen hoger openbaar belang in de zin van artikel 4, lid 2, van verordening nr. 1049/2001 vormen (arrest Commissie/Enbw Energie Baden-Württemberg, punt 42 supra, punt 108).

97      In casu heeft verzoekster geenszins aangetoond waarom toegang tot de documenten van het luchtvrachtdossier of tot de volledige versie van de luchtvrachtbeschikking noodzakelijk was, zodat een hoger openbaar belang openbaarmaking ervan gebood op grond van artikel 4, lid 2, van verordening nr. 1049/2001.

98      Uit bovenstaande overwegingen volgt dat het onderhavige onderdeel moet worden afgewezen.

–       Derde onderdeel: fundamentele aard van het recht op toegang tot documenten

99      Verzoekster voert aan dat het recht op toegang tot documenten een fundamenteel recht is waarvan de bescherming niet alleen het individuele belang van de houder ervan dient. Het Unierecht wordt gekenmerkt door de objectieve wil om de fundamentele rechten te handhaven, welke vereiste onder het algemeen openbaar belang valt en waarmee rekening moet worden gehouden bij de toepassing van verordening nr. 1049/2001.

100    Met dit argument voert verzoekster in feite aan dat ieder verzoek om toegang tot documenten als uitdrukking van een fundamenteel recht op transparantie een hoger openbaar belang in de zin van artikel 4, lid 2, laatste zinsdeel, van verordening nr. 1049/2001 inhoudt. Dit zou afdoen aan de toepassing van de in artikel 4, lid 2, van verordening nr. 1049/2001 neergelegde uitzonderingen, die van hun inhoud zouden worden ontdaan.

101    Het onderhavige onderdeel moet dus ongegrond worden verklaard.

–       Vierde onderdeel: inaanmerkingneming van alle voorgaande onderdelen

102    Verzoekster voert aan dat, terwijl uit de drie voorgaande onderdelen blijkt dat er verschillende openbare belangen bestaan die op zich toegang tot het luchtvrachtdossier en de volledige versie van de luchtvrachtbeschikking rechtvaardigen, de rechtvaardiging nog duidelijker is wanneer die belangen in hun onderlinge samenhang worden beschouwd.

103    Gelet op het antwoord op de drie voorgaande onderdelen moet ook het onderhavige onderdeel worden afgewezen.

104    Gelet op het voorgaande moet het vierde middel worden afgewezen.

 Vijfde middel: schending van artikel 4, lid 6, van verordening nr. 1049/2001, doordat de Commissie verzoekster gedeeltelijke toegang tot het luchtvrachtdossier had moeten verlenen en haar een niet-vertrouwelijke versie van de luchtvrachtbeschikking had moeten doen toekomen

105    Het onderhavige middel kan worden opgesplitst in twee onderdelen, inzake de verplichting van de Commissie om verzoekster gedeeltelijke toegang tot het luchtvrachtdossier te verlenen respectievelijk om haar een niet-vertrouwelijke versie van de luchtvrachtbeschikking te doen toekomen.

106    De Commissie, ondersteund door Air Canada en Société Air France, voert aan dat die twee onderdelen ongegrond zijn.

–       Eerste onderdeel: verplichting van de Commissie om verzoekster gedeeltelijke toegang tot het luchtvrachtdossier te verlenen

107    Verzoekster voert aan dat, ook al zou de weigering van toegang tot het volledige luchtvrachtdossier gerechtvaardigd geweest zijn, de Commissie artikel 4, lid 6, van verordening nr. 1049/2001 heeft geschonden door haar geen gedeeltelijke toegang tot dat dossier te verlenen.

108    In dit verband volstaat het eraan te herinneren dat de documenten die deel uitmaken van het luchtvrachtdossier, onder het in punt 57 hierboven bedoelde algemeen vermoeden vielen en dat geen hoger openbaar belang openbaarmaking ervan gebood. Bijgevolg geldt volgens de rechtspraak van het Hof voor die documenten geen verplichting tot gehele of gedeeltelijke openbaarmaking van de inhoud ervan (zie in die zin arrest Commissie/Enbw Energie Baden‑Württemberg, punt 42 supra, punt 134).

109    Derhalve moet het onderhavige onderdeel worden afgewezen.

–       Tweede onderdeel: verplichting van de Commissie om verzoekster een niet-vertrouwelijke versie van de luchtvrachtbeschikking te doen toekomen

110    Verzoekster voert aan dat de Commissie, al zou zij haar verzoek om toegang tot de volledige versie van de luchtvrachtbeschikking hebben kunnen afwijzen, haar verzoek om toegang tot een niet-vertrouwelijke versie van die beschikking had moeten inwilligen, wat de Commissie betwist.

111    In dit verband zij eraan herinnerd dat artikel 4, lid 6, van verordening nr. 1049/2001 bepaalt dat indien het gevraagde document slechts ten dele onder een of meer van de in dit artikel genoemde uitzonderingen valt, de overige delen ervan wel worden vrijgegeven. Volgens de rechtspraak van het Hof moet de gedeeltelijke toegang tot een document van de instellingen van de Unie aan het evenredigheidsbeginsel worden getoetst (zie in die zin arrest Hof van 6 december 2001, Raad/Hautala, C‑353/99 P, Jurispr. blz. I‑9565, punten 27 en 28).

112    Uit de bewoordingen van de in het vorige punt bedoelde bepaling volgt dat een instelling moet nagaan of gedeeltelijke toegang tot de in een verzoek om toegang bedoelde documenten kan worden verleend door een eventuele weigering te beperken tot de gegevens die onder de in artikel 4, lid 6, van verordening nr. 1049/2001 genoemde uitzonderingen vallen. De instelling moet een dergelijke gedeeltelijke toegang verlenen wanneer het doel dat zij nastreeft door toegang tot het document te weigeren, ook kan worden bereikt indien zij zich zou beperken tot het onleesbaar maken van de passages die schade kunnen toebrengen aan het beschermde openbaar belang (arrest Gerecht van 25 april 2007, WWF European Policy Programme/Raad, T‑264/04, Jurispr. blz. II‑911, punt 50; zie in die zin ook arrest Raad/Hautala, punt 111 supra, punt 29).

113    Ingevolge artikel 4, lid 6, van verordening nr. 1049/2001 juncto artikel 4, lid 2, laatste zinsdeel, van die verordening moet de instelling van de Unie waaraan het verzoek om toegang is gericht, wanneer het in deze laatste bepaling bedoelde hoger openbaar belang openbaarmaking van een deel van een document gebiedt, toegang tot dat deel verlenen.

114    Uit de punten 80 en 81 hierboven volgt dat het bestaan moet worden erkend van een hoger openbaar belang dat het publiek bepaalde essentiële onderdelen van de activiteiten van de Commissie op het gebied van de mededinging kan kennen, wat de openbaarmaking vereist van de informatie op grond waarvan met name de uitkomst van de procedure en de aan de activiteiten van de Commissie ten grondslag liggende redenen kunnen worden begrepen.

115    Om vast te stellen welke informatie in dit verband noodzakelijk is, moet ervan worden uitgegaan dat de Commissie ingevolge artikel 30, leden 1 en 2, van verordening nr. 1/2003, rekening houdend met het rechtmatige belang van de ondernemingen dat hun zakengeheimen niet aan de openbaarheid worden prijsgegeven, de beschikkingen die zij overeenkomstig artikel 7 van die verordening geeft, bekend moet maken, waarbij de namen van de partijen en de belangrijkste punten van de beschikking, waaronder de opgelegde sancties, worden vermeld. Gezien de noodzaak de verordeningen nr. 1049/2001 en nr. 1/2003 coherent toe te passen (zie punt 50 hierboven), kan de Commissie op grond van verordening nr. 1049/2001 immers niet weigeren een document te doen toekomen dat zij hoe dan ook moest publiceren ingevolge verordening nr. 1/2003.

116    Het hoger openbaar belang bij de in punt 114 hierboven bedoelde openbaarmaking kan derhalve niet worden gediend door alleen een perscommuniqué te publiceren waarin de vaststelling van de betrokken beschikking wordt meegedeeld, ook niet wanneer zoals in casu in dat communiqué de vastgestelde inbreuk beknopt wordt beschreven, de ondernemingen worden genoemd die aansprakelijk worden gehouden voor die inbreuk en het bedrag van de aan elk van hen opgelegde geldboete wordt vermeld, aangezien een dergelijk communiqué niet de belangrijkste punten van de op grond van artikel 7 van verordening nr. 1/2003 gegeven beschikkingen weergeeft. Dat hoger openbaar belang vereist dat een niet-vertrouwelijke versie van die beschikkingen wordt gepubliceerd.

117    De Commissie moest verzoekster dus ingevolge haar verzoek een niet‑vertrouwelijke versie van de luchtvrachtbeschikking doen toekomen, wat een gedeeltelijke toegang tot die beschikking in de zin van artikel 4, lid 6, van verordening nr. 1049/2001 vormt.

118    Zoals vermeld in punt 17 hierboven, heeft de Commissie het verzoek om toegang tot de niet-vertrouwelijke versie van de luchtvrachtbeschikking onderzocht in punt 2, tweede streepje, van de bestreden beschikking. De Commissie heeft het volgende verklaard:

„Aangaande uw alternatief verzoek moet ik u meedelen dat nog geen niet‑vertrouwelijke versie van de [luchtvrachtbeschikking] is opgesteld. De diensten van de Commissie bereiden die niet-vertrouwelijke versie thans voor en er zijn besprekingen gaande met de partijen om te bepalen welke passages moeten worden uitgesloten van publicatie. Zoals u weet, is het opstellen van een niet‑vertrouwelijke versie van een kartelbeschikking een tijdrovende procedure. Aangezien thans geen niet-vertrouwelijke versie bestaat, is uw verzoek op grond van verordening nr. 1049/2001 zonder voorwerp. Wij doen u echter een kopie van de niet-vertrouwelijke versie toekomen zodra zij voltooid is.”

119    Verzoekster voert aan dat die passage van de bestreden beschikking letterlijk moet worden uitgelegd en dus betekent dat de Commissie haar verzoek om toegang tot de niet-vertrouwelijke versie van de luchtvrachtbeschikking heeft afgewezen op de enkele grond dat die versie niet bestond.

120    Zoals verzoekster opmerkt, zou de Commissie, indien die grond voor afwijzing aanvaard werd, systematisch gedeeltelijke toegang tot ieder document kunnen weigeren dat vertrouwelijke informatie bevat. Gedeeltelijke toegang verlenen vereist in de praktijk immers de voorbereiding van een niet-vertrouwelijke versie van het gevraagde document, zodat de Commissie zich telkens zou kunnen beperken tot de vaststelling dat die versie niet bestaat.

121    De Commissie heeft zich ertoe verbonden verzoekster een kopie van de niet-vertrouwelijke versie van de luchtvrachtbeschikking te doen toekomen zodra zij voltooid was. In de bestreden beschikking heeft de Commissie het verzoek om toegang van verzoekster tot een niet-vertrouwelijke versie derhalve niet echt afgewezen op grond dat die versie niet bestond, maar op grond dat pas op een later, onbepaald tijdstip toegang tot die versie kon worden verleend.

122    De Commissie voert aan dat zij op de datum van vaststelling van de bestreden beschikking niet in staat was om verzoekster een niet-vertrouwelijke versie van de luchtvrachtbeschikking te doen toekomen, aangezien eerst met de ondernemingen waarop de luchtvrachtbeschikking betrekking heeft, moest worden besproken welke informatie moest worden weggelaten uit de vertrouwelijke versie van die beschikking.

123    In dit verband bepaalt artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1049/2001:

„Een confirmatief verzoek wordt onmiddellijk behandeld. Binnen vijftien werkdagen te rekenen na registratie van het confirmatief verzoek verleent de instelling toegang tot het gevraagde document en maakt zij het toegankelijk in de zin van artikel 10, of deelt zij de verzoeker schriftelijk de redenen mede waarom zij het verzoek volledig of gedeeltelijk afwijst, waarbij zij hem attendeert op de beroepsmogelijkheden die hem openstaan, namelijk beroep op de rechter tegen de instelling en/of een klacht bij de ombudsman, onder de voorwaarden van respectievelijk de artikelen [263 VWEU] en [228 VWEU].”

124    Artikel 8, lid 2, van die verordening luidt:

„In uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld bij een verzoek om een zeer omvangrijk document of een zeer groot aantal documenten, kan de in lid 1 genoemde termijn met vijftien werkdagen worden verlengd, mits de verzoeker daarvan tevoren in kennis wordt gesteld met uitvoerige vermelding van de redenen daarvoor.”

125    De termijn van artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1049/2001 is dwingend en kan niet buiten de omstandigheden van artikel 8, lid 2, van die verordening worden verlengd zonder dat artikel alle nuttige werking te ontnemen, daar de verzoeker niet meer juist zou weten wanneer de termijn voor het instellen van beroep of het indienen van een klacht in de zin van artikel 8, lid 3, van die verordening ingaat (zie arrest Gerecht van 10 december 2010, Ryanair/Commissie, T‑494/08–T‑500/08 en T‑509/08, Jurispr. blz. II‑5723, punt 39 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

126    Opgemerkt zij dus dat verordening nr. 1049/2001, zoals uitgelegd in de rechtspraak, de Commissie niet de mogelijkheid biedt om op een confirmatief verzoek te antwoorden dat op een later, onbepaald tijdstip toegang tot het betrokken document zal worden verleend.

127    De Unierechter heeft echter geoordeeld dat sommige bepalingen inzake mededinging die voorzagen in toegang van de bij een onderzoek betrokken ondernemingen tot het dossier van de Commissie of de onverwijlde overdracht door de Commissie van informatie waarover zij beschikt aan de mededingingsautoriteiten van de lidstaten, moesten worden uitgelegd in het licht van het algemene beginsel dat ondernemingen recht hebben op bescherming van hun zakengeheimen, van welk beginsel artikel 339 VWEU de uitdrukking vormt (zie in die zin arresten Hof van 24 juni 1986, AKZO Chemie en AKZO Chemie UK/Commissie, 53/85, Jurispr. blz. 1965, punt 28, en 19 mei 1994, SEP/Commissie, C‑36/92 P, Jurispr. blz. I‑1911, punt 36).

128    Zoals de Commissie en bepaalde interveniënten opmerken, volgt derhalve uit de rechtspraak dat, wanneer een onderneming aanvoert dat een document dat op haar betrekking heeft, zakengeheimen of andere vertrouwelijke informatie bevat, de Commissie eerst verschillende stappen moet doorlopen alvorens dat document mee te delen. Allereerst moet de Commissie de betrokken onderneming in de gelegenheid stellen om haar standpunt kenbaar te maken. Vervolgens moet zij ter zake een naar behoren gemotiveerde beschikking geven, die ter kennis van de onderneming moet worden gebracht. Ten slotte moet de Commissie, gezien de bijzonder ernstige schade die uit de onrechtmatige mededeling van dat document kan voortvloeien, alvorens haar beschikking ten uitvoer te leggen, de onderneming de mogelijkheid bieden om zich tot de Unierechter te wenden om de beoordeling te doen toetsen en de mededeling te verhinderen (arresten AKZO Chemie en AKZO Chemie UK/Commissie, punt 127 supra, punt 29, en SEP/Commissie, punt 127 supra, punten 38 en 39; zie ook arrest Hof van 14 februari 2008, Varec, C‑450/06, Jurispr. blz. I‑581, punt 54).

129    Aangenomen mag worden dat het opstellen, op basis van die opmerkingen, van een niet-vertrouwelijke versie van een beschikking van de Commissie inzake mededinging, in strijd met de in artikel 8, leden 1 en 2, van verordening nr. 1049/2001 vastgestelde termijnen voor de beantwoording van confirmatieve verzoeken, enige tijd in beslag kan nemen, wil men naar behoren rekening houden met de belangen van de betrokken ondernemingen die zich specifiek op de vertrouwelijkheid van bepaalde informatie hebben beroepen.

130    Gelet op het belang van het transparantiebeginsel in het constitutioneel bestel van de Unie en de krachtens artikel 8, leden 1 en 2, van verordening nr. 1049/2001 en de algemene zorgvuldigheidsplicht in principe op de Commissie rustende verplichting om een confirmatief verzoek onmiddellijk te behandelen, moet zij echter proberen de in punt 128 hierboven bedoelde stappen zo spoedig mogelijk te doorlopen en ieder geval binnen een redelijke termijn die moet worden vastgesteld naargelang van de specifieke omstandigheden van elke zaak. In dit verband moet rekening worden gehouden met het aantal verzoeken om vertrouwelijke behandeling van de betrokken ondernemingen en de technische en juridische complexiteit ervan.

131    In casu heeft de Commissie in antwoord op de geschreven vragen van het Gerecht gedetailleerde informatie verstrekt over het aantal verzoeken om vertrouwelijke behandeling met betrekking tot de luchtvrachtbeschikking die bij haar waren ingediend bij de vaststelling van de bestreden beschikking, en voorts over de door de behandeling van die verzoeken veroorzaakte werkdruk.

132    Uit die informatie blijkt allereerst dat de Commissie op 10 december 2010 de ondernemingen waarop de luchtvrachtbeschikking betrekking heeft, heeft gevraagd haar mee te delen welke delen van die beschikking volgens hen als zakengeheimen of vertrouwelijke informatie moesten worden aangemerkt. Tussen 30 december 2010 en 12 april 2011 heeft de Commissie, soms omvangrijke, verzoeken om vertrouwelijke behandeling van veertien van die ondernemingen ontvangen.

133    Vervolgens heeft de Commissie op 20 juli 2011 naar de in het vorige punt vermelde ondernemingen een ontwerp van een niet-vertrouwelijke versie van de luchtvrachtbeschikking gezonden die niet langer bepaalde informatie bevatte waarvan de vertrouwelijkheid was aangevoerd. Op de datum van vaststelling van de bestreden beschikking bleven zes van die ondernemingen zich echter beroepen op de vertrouwelijkheid van een wezenlijk deel van dat ontwerp en vier andere hadden nog niet ingestemd met de publicatie ervan. In feite hadden slechts vier van de betrokken ondernemingen op dit punt hun instemming gegeven.

134    Gelet op het aantal en het belang van de bij de Commissie ingediende verzoeken om vertrouwelijke behandeling, kan de periode van 8 maanden en 25 dagen tussen de vaststelling van de luchtvrachtbeschikking (9 november 2010) en die van de bestreden beschikking (3 augustus 2011) niet als onredelijk worden aangemerkt.

135    Derhalve heeft de Commissie geen blijk gegeven van nalatigheid bij de behandeling van het confirmatieve verzoek met betrekking tot de partijen bij de luchtvrachtbeschikking op de vertrouwelijkheid waarvan de ondernemingen waarop de bestreden beschikking betrekking heeft, zich op de datum van vaststelling van die beschikking bleven beroepen. Aangaande die delen van de luchtvrachtbeschikking moet er dus van worden uitgegaan dat artikel 4, lid 6, van verordening nr. 1049/2001 niet is geschonden en moet het onderhavige onderdeel bijgevolg worden afgewezen.

136    Noch uit de door de Commissie in antwoord op de schriftelijke vragen van het Gerecht verstrekte informatie, noch uit de ter terechtzitting verstrekte informatie blijkt echter dat de ondernemingen waarop de luchtvrachtbeschikking betrekking heeft, zich op de vertrouwelijkheid van de hele beschikking hebben beroepen. Voorts kan op grond van de enige informatie in het antwoord van de Commissie op de vragen van het Gerecht die relevant is voor de beslechting van het onderhavige geschil, te weten de informatie met betrekking tot de periode vóór de vaststelling van de bestreden beschikking, niet worden geconcludeerd dat bij de vaststelling van die beschikking bestaande verzoeken om vertrouwelijke behandeling betrekking hadden op dermate belangrijke gegevens dat een versie van die beschikking waarin die gegevens waren weggelaten, onbegrijpelijk zou zijn geweest.

137    Niets weerhield de Commissie er dus van om verzoekster het deel van de niet-vertrouwelijke versie van de luchtvrachtbeschikking te doen toekomen waarvoor geen verzoek om vertrouwelijke behandeling was ingediend.

138    Bijgevolg moest de Commissie verzoekster op haar verzoek een dergelijke niet-vertrouwelijke versie van de bestreden beschikking verstrekken zonder te wachten tot alle verzoeken om vertrouwelijke behandeling van de betrokken ondernemingen definitief waren behandeld.

139    Een dergelijke benadering strookt immers met de geest van verordening nr. 1049/2001, waarvan artikel 7, lid 1, en artikel 8, leden 1 en 2, een snelle behandeling van verzoeken om toegang tot een document vereisen en artikel 4, lid 6, de instellingen van de Unie verplicht om toegang te verlenen tot de delen van de documenten die niet onder een in dat artikel bedoelde uitzondering vallen.

140    Indien de Commissie de mogelijkheid had om de delen van beschikkingen op grond van artikel 101 VWEU over de vertrouwelijkheid waarvan geen twijfel bestaat, niet mee te delen totdat alle ondernemingen waarop die beschikkingen betrekking hebben met de publicatie ervan hebben ingestemd of alle in punt 128 hierboven bedoelde stappen zijn doorlopen, zouden die ondernemingen voorts ertoe aangezet worden bezwaar aan te tekenen en dat te handhaven, niet alleen om hun legitieme verzoeken om vertrouwelijke behandeling te beschermen, maar ook om de publicatie uit te stellen en het zodoende voor de ondernemingen of consumenten die zich door het gedrag van die ondernemingen benadeeld achten, moeilijker te maken om een schadevordering voor de nationale rechter in te stellen.

141    Derhalve moet worden geconcludeerd dat de Commissie artikel 4, lid 6, van verordening nr. 1049/2001 heeft geschonden door verzoekster geen niet‑vertrouwelijke versie van de luchtvrachtbeschikking te doen toekomen waarin de informatie was weggelaten op de vertrouwelijkheid waarvan de betrokken ondernemingen zich bleven beroepen.

142    Het onderhavige onderdeel slaagt dus wat die informatie betreft, en de bestreden beschikking moet bijgevolg gedeeltelijk nietig worden verklaard.

143    Voor het overige moet het onderhavige middel worden afgewezen en het beroep worden verworpen.

 Kosten

144    Volgens artikel 87, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering kan het Gerecht de proceskosten over de partijen verdelen of beslissen dat elke partij haar eigen kosten zal dragen, indien zij onderscheidenlijk op een of meer punten in het ongelijk worden gesteld, en voorts wegens bijzondere redenen.

145    Ook al zijn verzoekster en de Commissie onderscheidenlijk op een of meer punten in het ongelijk gesteld, in casu is het beroep in wezen verworpen. Verzoekster moet dus, naast haar eigen kosten, ook de helft van de kosten van de Commissie dragen.

146    Volgens artikel 87, lid 4, derde alinea, van het Reglement voor de procesvoering kan het Gerecht bepalen dat andere interveniënten dan de lidstaten en de instellingen die in het geding zijn tussengekomen, de staten – niet zijnde lidstaten – die partij zijn bij de EER-Overeenkomst, alsmede de Toezichthoudende Autoriteit van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA), hun eigen kosten dragen.

147    In casu moeten interveniënten worden verwezen in hun eigen kosten.

HET GERECHT (Eerste kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      De beschikking van de Commissie van 3 augustus 2011 houdende weigering van toegang tot het administratieve dossier van beschikking C(2010) 7694 def. (zaak COMP/39.258 – luchtvracht), de volledige versie van die beschikking en de niet-vertrouwelijke versie ervan, wordt nietig verklaard voor zover de Commissie de toegang heeft geweigerd tot het deel van de niet-vertrouwelijke versie van de betrokken beschikking op de vertrouwelijkheid waarvan de ondernemingen waarop die beschikking betrekking heeft, zich niet hadden beroepen of zich niet langer beriepen.

2)      Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)      Schenker AG wordt verwezen in haar eigen kosten en in de helft van de kosten van de Europese Commissie.

4)      Koninklijke Luchtvaart Maatschappij NV, Martinair Holland NV, Société Air France SA, Cathay Pacific Airways Ltd, Air Canada, Lufthansa Cargo AG en Swiss International Air Lines AG dragen hun eigen kosten.

Kanninen

Pelikánová

Buttigieg

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 7 oktober 2014.

ondertekeningen


* Procestaal: Duits.