Language of document : ECLI:EU:T:2011:360

ARREST VAN HET GERECHT (Eerste kamer)

13 juli 2011 (*)

„Mededinging – Mededingingsregelingen – Markt van butadieenrubber en van door polymerisatie in emulsie verkregen styreen-butadieenrubber – Beschikking houdende vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG – Deelneming aan mededingingsregeling – Toerekenbaarheid van inbreuk opleverende gedraging – Geldboeten – Zwaarte en duur van inbreuk – Verzachtende omstandigheden”

In zaak T‑53/07,

Trade-Stomil sp. z o.o., gevestigd te Łódź (Polen), vertegenwoordigd door F. Carlin, barrister, en E. Batchelor, solicitor,

verzoekster,

tegen

Europese Commissie, aanvankelijk vertegenwoordigd door X. Lewis en V. Bottka en vervolgens door V. Bottka en V. Di Bucci, als gemachtigden,

verweerster,

betreffende een verzoek tot nietigverklaring van beschikking C(2006) 5700 def. van de Commissie van 29 november 2006 inzake een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/F/38.638 – Butadieenrubber en door polymerisatie in emulsie verkregen styreen-butadieenrubber), voor zover deze betrekking heeft op Trade-Stomil sp. z o.o., of, subsidiair, tot nietigverklaring of verlaging van de aan Trade-Stomil opgelegde geldboete,

wijst

HET GERECHT (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: F. Dehousse (rapporteur), waarnemend voor de president van de Eerste kamer, I. Wiszniewska-Białecka en N. Wahl, rechters,

griffier: K. Pocheć, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 20 oktober 2009,

het navolgende

Arrest

 Voorgeschiedenis van het geding

1        Bij beschikking C(2006) 5700 def. van 29 november 2006 (zaak COMP/F/38.638 – Butadieenrubber en door polymerisatie in emulsie verkregen styreen-butadieenrubber; hierna: „bestreden beschikking”) heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen vastgesteld dat verschillende ondernemingen inbreuk hebben gemaakt op artikel 81, lid 1, EG en artikel 53 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER) door deel te nemen aan een mededingingsregeling op de markt van bovengenoemde producten.

2        De bestreden beschikking is gericht tot de volgende ondernemingen:

–        Bayer AG, gevestigd te Leverkusen (Duitsland);

–        The Dow Chemical Company, gevestigd te Midland, Michigan (Verenigde Staten) (hierna: „Dow Chemical”);

–        Dow Deutschland Inc., gevestigd te Schwalbach (Duitsland);

–        Dow Deutschland Anlagengesellschaft mbH (voorheen Dow Deutschland GmbH & Co. OHG), gevestigd te Schwalbach;

–        Dow Europe, gevestigd te Horgen (Zwitserland);

–        Eni SpA, gevestigd te Rome (Italië);

–        Polimeri Europa SpA, gevestigd te Brindisi (Italië), (hierna: „Polimeri”);

–        Shell Petroleum NV, gevestigd te ’s-Gravenhage (Nederland);

–        Shell Nederland BV, gevestigd te ’s-Gravenhage;

–        Shell Nederland Chemie BV, gevestigd te Rotterdam (Nederland);

–        Unipetrol a.s., gevestigd te Praag (Tsjechië);

–        Kaučuk a.s., gevestigd te Kralupy nad Vltavou (Tsjechië);

–        Trade-Stomil sp. z o.o., gevestigd te Łódź (Polen) (hierna: „Stomil”).

3        Dow Deutschland, Dow Deutschland Anlagengesellschaft en Dow Europe worden, rechtstreeks of indirect, volledig beheerst door Dow Chemical (hierna samen: „Dow”) (punten 16 tot en met 21 van bestreden beschikking).

4        De activiteiten van Eni op het gebied van de betrokken producten werden aanvankelijk verricht door EniChem Elastomeri Srl, die door Eni indirect werd beheerst via haar dochteronderneming EniChem SpA (hierna: „EniChem SpA”). Op 1 november 1997 is EniChem Elastomeri door fusie opgegaan in EniChem SpA. Eni beheerste Enichem SpA voor 99,97 %. Op 1 januari 2002 heeft Enichem SpA haar strategische chemische activiteiten (daaronder begrepen haar activiteiten op het gebied van butadieenrubber en van door polymerisatie in emulsie verkregen styreen-butadieenrubber) overgedragen aan haar 100 %-dochteronderneming Polimeri. Sinds 21 oktober 2002 wordt Polimeri rechtstreeks en volledig beheerst door Eni. Per 1 mei 2003 heeft EniChem SpA haar naam veranderd in Syndial SpA (punten 26 tot en met 32 van de bestreden beschikking). In de bestreden beschikking gebruikt de Commissie de benaming „EniChem” voor elke vennootschap in het bezit van Eni (hierna: EniChem) (punt 36 van de bestreden beschikking).

5        Shell Nederland Chemie is een dochteronderneming van Shell Nederland, die zelf volledig wordt beheerst door Shell Petroleum (hierna samen: „Shell”) (punten 38 tot en met 40 van de bestreden beschikking).

6        Kaučuk is in 1997 opgericht ten vervolge op de fusie van Kaučuk Group a.s. en Chemopetrol Group a.s. Op 21 juli 1997 heeft Unipetrol alle activa, rechten en verplichtingen van de gefuseerde ondernemingen verworven. Unipetrol bezit 100 % van de aandelen van Kaučuk (punten 45 en 46 van de bestreden beschikking). Volgens de bestreden beschikking werden Kaučuk (en haar rechtsvoorganger Kaučuk Group) overigens van 1991 tot 28 februari 2003 bij de uitvoer vertegenwoordigd door Tavorex s.r.o. (hierna: „Tavorex”), die in de Tsjechische Republiek is gevestigd. Volgens de bestreden beschikking vertegenwoordigde Tavorex Kaučuk vanaf 1996 ook op de bijeenkomsten van de European Synthetic Rubber Association (punt 49 van de bestreden beschikking).

7        Volgens de bestreden beschikking vertegenwoordigde Stomil de Poolse producent Chemical Company Dwory S.A. (hierna: „Dwory”) sinds ongeveer 30 jaar en ten minste tot 2001 bij diens uitvoeractiviteiten. Volgens de bestreden beschikking heeft Stomil Dwory tussen 1997 en 2002 ook vertegenwoordigd op de bijeenkomsten van de European Synthetic Rubber Association (punt 51 van de bestreden beschikking).

8        De als duur van de inbreuk in aanmerking genomen periode loopt van 20 mei 1996 tot 28 november 2002 (voor Bayer, Eni en Polimeri), van 20 mei 1996 tot 31 mei 1999 (voor Shell Petroleum, Shell Nederland en Shell Nederland Chemie), van 1 juli 1996 tot 28 november 2002 (voor Dow Chemical), van 1 juli 1996 tot 27 november 2001 (voor Dow Deutschland), van 16 november 1999 tot 28 november 2002 (voor Unipetrol en Kaučuk), van 16 november 1999 tot 22 februari 2000 (voor Stomil), van 22 februari 2001 tot 28 februari 2002 (voor Dow Deutschland Anlagengesellschaft) en van 26 november 2001 tot 28 november 2002 (voor Dow Europe) (punten 476 tot en met 485 en artikel 1 van het dispositief van de bestreden beschikking).

9        Butadieenrubber (hierna: „BR”) en door polymerisatie in emulsie verkregen styreen-butadieenrubber (hierna: „SBR”) zijn synthetische rubbers die vooral bij de productie van banden worden gebruikt. Deze twee producten zijn onderling vervangbaar en kunnen ook worden vervangen door andere synthetische rubbers en door natuurlijk rubber (punten 3 tot en met 6 van de bestreden beschikking).

10      Naast de producenten waarop de bestreden beschikking ziet, hebben andere, in Azië en Oost-Europa gevestigde producenten geringe hoeveelheden BR en SBR verkocht op het grondgebied van de EER. Een groot deel van de BR wordt overigens door de grote bandenfabrikanten zelf geproduceerd (punt 54 van de bestreden beschikking).

11      Op 20 december 2002 heeft Bayer contact opgenomen met de diensten van de Commissie en de wens geuit ter zake van BR en SBR met de Commissie samen te werken in de zin van de mededeling van de Commissie betreffende immuniteit tegen geldboeten en vermindering van geldboeten in kartelzaken (PB 2002, C 45, blz. 3; hierna: „mededeling betreffende samenwerking”). Met betrekking tot SBR heeft Bayer een mondelinge verklaring afgelegd waarin zij de activiteiten van het kartel heeft beschreven. Deze mondelinge verklaring is opgenomen op een cassettebandje (punt 67 van de bestreden beschikking).

12      Op 14 januari 2003 heeft Bayer een mondelinge verklaring afgelegd waarin zij de activiteiten van het kartel ter zake van BR heeft beschreven. Deze mondelinge verklaring is opgenomen op een cassettebandje. Bayer heeft ook de notulen van de bijeenkomsten van het comité BR van de European Synthetic Rubber Association overgelegd (punt 68 van de bestreden beschikking).

13      Op 5 februari 2003 heeft de Commissie Bayer in kennis gesteld van haar beslissing om haar voorwaardelijke immuniteit tegen geldboeten te verlenen (punt 69 van de bestreden beschikking).

14      Op 27 maart 2003 heeft de Commissie een verificatie op grond van artikel 14, lid 3, van verordening nr. 17 van de Raad van 6 februari 1962, Eerste verordening over de toepassing van de artikelen [81 EG] en [86 EG] (PB 1962, 13, blz. 204), verricht in de lokalen van Dow Deutschland & Co. (punt 70 de bestreden beschikking).

15      Tussen september 2003 en juli 2006 heeft de Commissie aan de ondernemingen waarop de bestreden beschikking ziet, verschillende verzoeken om inlichtingen als bedoeld in artikel 11 van verordening nr. 17 en artikel 18 van verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 [EG] en 82 [EG] (PB 2003, L 1, blz. 1) gestuurd (punt 71 van de bestreden beschikking).

16      Op 16 oktober 2003 zijn Dow Deutschland en Dow Deutschland & Co. samengekomen met de diensten van de Commissie en hebben zij de wens geuit om samen te werken in de zin van de mededeling betreffende samenwerking. Tijdens die bijeenkomst is een mondelinge uitzetting over de activiteiten van het kartel ter zake van BR en SBR gegeven. Deze mondelinge uiteenzetting is opgenomen. Verder is een dossier met documenten betreffende de mededingingsregeling overgelegd (punt 72 van de bestreden beschikking).

17      Op 4 maart 2005 is Dow Deutschland in kennis gesteld van het voornemen van de Commissie om de geldboete met 30 à 50 % te verminderen (punt 73 van de bestreden beschikking).

18      Op 7 juni 2005 heeft de Commissie de procedure ingeleid en een eerste mededeling van punten van bezwaar gericht aan de adressaten van de bestreden beschikking – met uitzondering van Unipetrol – en aan Dwory. De eerste mededeling van punten van bezwaar betrof ook Tavorex, maar is aan deze vennootschap niet ter kennis gebracht omdat deze sinds oktober 2004 failliet was. Met betrekking tot deze vennootschap is de procedure dan ook gesloten (punten 49 en 74 van de bestreden beschikking).

19      De betrokken ondernemingen hebben schriftelijke opmerkingen ingediend over deze eerste mededeling van punten bezwaar (punt 75 van de bestreden beschikking). Zij hebben ook toegang gehad tot het dossier, in de vorm van een CD-ROM, en tot de mondelinge verklaringen en de desbetreffende stukken in de lokalen van de Commissie (punt 76 van de bestreden beschikking).

20      Op 3 november 2005 heeft de Manufacture française des pneumatiques Michelin (hierna: „Michelin”) verzocht om te mogen interveniëren. Zij heeft schriftelijke opmerkingen ingediend op 13 januari 2006 (punt 78 van de bestreden beschikking).

21      Op 6 april 2006 heeft de Commissie een tweede mededeling van punten van bezwaar gericht tot de adressaten van de bestreden beschikking. De betrokken ondernemingen hebben daarover schriftelijke opmerkingen ingediend (punt 84 van de bestreden beschikking).

22      Op 12 mei 2006 heeft Michelin een klacht ingediend op grond van artikel 5 van verordening (EG) nr. 773/2004 van de Commissie van 7 april 2004 betreffende procedures van de Commissie op grond van de artikelen 81 [EG] en 82 [EG] (PB L 123, blz. 18) (punt 85 van de bestreden beschikking).

23      Op 22 juni 2006 hebben de adressaten van de bestreden beschikking – met uitzondering van Stomil – en Michelin deelgenomen aan de hoorzitting voor de Commissie (punt 86 van de bestreden beschikking).

24      Bij gebreke van afdoende bewijzen van de deelneming van Dwory aan de mededingingsregeling heeft de Commissie beslist de procedure te sluiten met betrekking tot deze onderneming (punt 88 van de bestreden beschikking). De Commissie heeft ook beslist de procedure te sluiten met betrekking tot Syndial (punt 89 van de bestreden beschikking).

25      Waar de Commissie aanvankelijk twee verschillende zaaknummers (COMP/E-1/38.637 en COMP/E-1/38.638) (namelijk een voor BR en een voor SBR) had gebruikt, heeft zij na de eerste mededeling van punten van bezwaar één enkel zaaknummer (COMP/F/38.638) gebruikt (punten 90 en 91 van de bestreden beschikking).

26      Aan het einde van de administratieve procedure heeft de Commissie op 29 november 2006 de bestreden beschikking vastgesteld.

27      Volgens artikel 1 van het dispositief van de bestreden beschikking hebben de volgende ondernemingen inbreuk gemaakt op artikel 81 EG en artikel 53 EER door tijdens de hieronder genoemde perioden deel te nemen aan één enkele voortdurende overeenkomst in kader waarvan zij hadden afgesproken prijsdoelstellingen vast te stellen, de klanten te verdelen door middel van niet-aanvalspacten en gevoelige informatie over de prijzen, de concurrenten en de klanten in de sectoren BR en SBR uit te wisselen:

a)      Bayer, van 20 mei 1996 tot 28 november 2002;

b)       Dow Chemical, van 1 juli 1996 tot 28 november 2002; Dow Deutschland, van 1 juli 1996 tot 27 november 2001; Dow Deutschland Anlagengesellschaft, van 22 februari 2001 tot 28 februari 2002; Dow Europe, van 26 november 2001 tot 28 november 2002;

c)       Eni, van 20 mei 1996 tot 28 november 2002; Polimeri, van 20 mei 1996 tot 28 november 2002;

d)       Shell Petroleum, van 20 mei 1996 tot 31 mei 1999; Shell Nederland, van 20 mei 1996 tot 31 mei 1999; Shell Nederland Chemie, van 20 mei 1996 tot 31 mei 1999;

e)       Unipetrol, van 16 november 1999 tot 28 november 2002; Kaučuk, van 16 november 1999 tot 28 november 2002;

f)       Stomil, van 16 november 1999 tot 22 februari 2000.

28      Op grond van de feitelijke vaststellingen en de juridische beoordelingen in de bestreden beschikking heeft de Commissie de betrokken ondernemingen geldboeten opgelegd waarvan het bedrag is berekend volgens de methode die is uiteengezet in de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17, respectievelijk artikel 65, lid 5, van het EGKS-Verdrag, worden opgelegd (PB 1998, C 9, blz. 3; hierna: „richtsnoeren”), en in de mededeling betreffende samenwerking.

29      Bij artikel 2 van het dispositief van de bestreden beschikking zijn de volgende geldboeten opgelegd:

a)       Bayer: 0 euro;

b)       Dow Chemical: 64,575 miljoen EUR, waarvan:

i)       60,27 miljoen EUR hoofdelijk met Dow Deutschland;

ii)      47,355 miljoen EUR hoofdelijk met Dow Deutschland Anlagengesellschaft en Dow Europe;

c)       Eni en Polimeri, hoofdelijk: 272,25 miljoen EUR;

d)       Shell Petroleum, Shell Nederland en Shell Nederland Chemie, hoofdelijk: 160,875 miljoen EUR;

e)       Unipetrol en Kaučuk, hoofdelijk: 17,55 miljoen EUR;

f)       Stomil: 3,8 miljoen EUR.

30      Bij artikel 3 van het dispositief van de bestreden beschikking worden de in artikel 1 genoemde ondernemingen gelast, de in dat artikel bedoelde inbreuken onmiddellijk te beëindigen voor zover zij dat nog niet hebben gedaan, en voortaan elke handeling of gedraging als beschreven in artikel 1 en elke maatregel met een overeenkomstig doel of gevolg achterwege te laten.

 Procesverloop en conclusies van partijen

31      Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 19 februari 2007, heeft Stomil het onderhavige beroep ingesteld.

32      Bij beslissing van de president van het Gerecht van 2 april 2009 is N. Wahl aangewezen om de kamer aan te vullen wegens verhindering van een van de leden ervan.

33      Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Eerste kamer) besloten om de mondelinge behandeling te openen.

34      In het kader van de maatregelen tot organisatie van de procesgang, bedoeld in artikel 64 van de Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, heeft het Gerecht partijen verzocht een aantal vragen te beantwoorden en bepaalde documenten over te leggen. Partijen hebben binnen de gestelde termijnen aan deze verzoeken voldaan.

35      Ter terechtzitting van 20 oktober 2009 hebben partijen pleidooi gehouden en geantwoord op de mondelinge vragen van het Gerecht.

36      Stomil verzoekt het Gerecht:

–        primair, de bestreden beschikking, inzonderheid de artikelen 1 tot en met 4 daarvan, nietig te verklaren voor zover deze tot haar is gericht;

–        subsidiair:

–        artikel 2 van de bestreden beschikking nietig te verklaren voor zover dit tot haar is gericht;

–        of artikel 2 van de bestreden beschikking, voor zover dit tot haar is gericht, aldus te wijzigen dat de geldboete wordt geschrapt of aanzienlijk wordt verlaagd;

–        de Commissie te verwijzen in de kosten.

37      De Commissie verzoekt het Gerecht:

–        het beroep te verwerpen;

–        Stomil te verwijzen in de kosten.

 In rechte

38      Het beroep van Stomil berust op veertien middelen. Met deze middelen worden, zakelijk weergegeven, de deelneming van Stomil aan de mededingingsregeling, de mogelijkheid voor de Commissie om Stomil aansprakelijk te stellen ofschoon deze slechts als tussenpersoon voor Dwory handelde, de duur van de inbreuk en het bedrag van de geldboete betwist. Verder vordert Stomil maatregelen tot organisatie van de procesgang, inzonderheid de Commissie te gelasten, haar toegang te geven tot de verklaringen die de ondernemingen in kader van de mededeling betreffende samenwerking hebben afgelegd.

39      Allereerst dient het door Stomil aangevoerde eerste middel betreffende het ontbreken van bewijs van de deelneming van Stomil aan de mededingingsregeling te worden onderzocht.

 Het eerste middel, betreffende het ontbreken van bewijs van de deelneming van Stomil aan de mededingingsregeling

 Argumenten van partijen

–       Argumenten van Stomil

40      Stomil is van mening dat de Commissie inbreuk heeft gemaakt op artikel 81 EG door niet rechtens genoegzaam aan te tonen dat zij heeft deelgenomen aan de mededingingsregeling.

41      Volgens de Commissie heeft Stomil deelgenomen aan twee bijeenkomsten van het kartel, te weten de bijeenkomst van 16 november 1999 te Frankfurt (Duitsland) en die van 22 februari 2000 te Wermelskirchen (Duitsland). Stomil is van mening dat de conclusies van de Commissie ongegrond zijn. Verder stelt Stomil dat geen enkel ander element aantoont dat zij aan de betrokken mededingingsregeling heeft deelgenomen.

–       De deelneming van Stomil aan de bijeenkomst van 16 november 1999 te Frankfurt

42      Volgens Stomil blijkt uit de door de Commissie aangedragen bewijzen niet dat zij op de avond van 16 november 1999 in het hotel Méridien heeft deelgenomen aan een officieuze bijeenkomst buiten het rechtstreekse kader van de European Synthetic Rubber Association.

43      Stomil verklaart inzonderheid dat de heer L. (Stomil) niet in het hotel Méridien logeerde en is vertrokken na de bijeenkomst van de European Synthetic Rubber Association, die op 16 november 1999 om 11 uur is geëindigd. Stomil verstrekt daartoe twee verklaringen van de heer L. (Stomil) en een hotelrekening. Zij betoogt dat zij, anders dan de Commissie in haar schrifturen verklaart, haar versie van de feiten niet heeft gewijzigd. Stomil heeft steeds ontkend aan de betrokken ongeoorloofde bijeenkomst te hebben deelgenomen. De door Stomil aangedragen elementen zijn ontvankelijk en de Commissie verwijst ten onrechte naar het arrest van het Gerecht van 8 maart 2007, France Télécom/Commissie (T‑339/04, Jurispr. blz. II‑521).

44      De in punt 202 van de bestreden beschikking opgenomen verklaring van Dow is niet betrouwbaar omdat zij slechts wordt bevestigd door de heer P. (Bayer), die op de avond van 16 november 1999 niet in Frankfurt was. Stomil verwijst dienaangaande naar verschillende stukken uit het onderzoeksdossier. Volgens Stomil vormt de niet bevestigde verklaring van Dow, die door Stomil en de andere verwerende partijen tijdens de administratieve procedure is betwist, overeenkomstig de rechtspraak dus geen passend bewijs van de deelneming van Stomil aan deze bijeenkomst. Stomil beklemtoont ook dat de heer L. (EniChem) op de avond van 16 november 1999 onmogelijk in Frankfurt kon zijn.

45      Geen enkel bewijselement staaft de aanwezigheid van de heer L. (Stomil). De onkostennota van de heer F. (Dow) maakt geen melding van de reden voor de betaling en evenmin van de deelnemers aan een eventuele bijeenkomst. In de handgeschreven notities van de heer N. (Dow) worden noch de heer L. (Stomil) noch Stomil zelf genoemd. Het is zeer waarschijnlijk dat deze notities in feite een geheugensteun voor de heer N. waren. Het is juist dat Dwory in deze notities wordt genoemd (onder de afkorting „OS”). Verschillende door Stomil nader uiteengezette elementen wijzen er echter op dat Stomil niet de bron van de in de betrokken notities vermelde gegevens kan zijn. De gegevens in deze handgeschreven notities zijn dus persoonlijke ramingen van de heer N. of zijn afkomstig uit openbare bronnen. Stomil verklaart inzonderheid dat zij sinds het tweede halfjaar van 1998, toen Dwory haar heeft laten weten dat zij de SBR-verkopen aan Michelin overnam, nooit enig contact heeft gehad met deze klant. Verder heeft Stomil in 1999 of 2000 geen goederen geleverd aan de vennootschap Goodyear. De vennootschap „TGA” kent zij niet. Ten slotte had Stomil geen kennis van het SBR-potentieel van Dwory „op de binnenlandse markt”, aangezien zij zich uitsluitend met de uitvoer bezighield. Bovendien ontbreken drie grote klanten van Stomil, namelijk Vredestein, Nokian en Pegasus, op de lijst. Verder wijst Stomil erop dat de leden van het kartel Stomil en Dwory regelmatig en herhaaldelijk met elkaar hebben verward.

46      Stomil voegt daaraan toe dat de Commissie in haar verweerschrift toegeeft dat de in de bestreden beschikking vermelde bijeenkomst van 16 november 1999 in feite niet heeft plaatsgevonden. De Commissie tracht haar in de bestreden beschikking opgenomen conclusie met betrekking tot de feiten te vervangen door een theorie volgens welke er op 15 november 1999 een ongeoorloofde bijeenkomst heeft plaatsgevonden. Stomil wijst erop dat deze theorie door geen enkel bewijs wordt geschraagd. Als enig bewijsmiddel draagt de Commissie een reçu van die datum aan waarop staat dat voor een bedrag van 89,50 Deutsche Mark (DEM) dranken zijn geserveerd in de bar. Volgens Stomil levert dit reçu niet het bewijs van het voorwerp van de discussies of van het feit dat de discussies een ongeoorloofde gedraging waren. Uit de bestreden beschikking blijkt overigens dat de barrekening door de heer F. (Dow) en niet door de heer P. (Bayer) is betaald en dat dit op 16 november 1999 is gebeurd. Ten slotte beklemtoont Stomil dat de Commissie betoogt dat de heer T. (Kralupy) aan de ongeoorloofde discussies heeft deelgenomen, terwijl uit de onkostennota van de heer P. blijkt dat de heer T. niet aanwezig was.

47      Het aanvoeren van deze nieuwe bijeenkomst maakt inbreuk op de rechten van de verdediging en op de motiveringsplicht jegens Stomil, die in de loop van de administratieve procedure niet de gelegenheid heeft gekregen om hierop te antwoorden.

48      Verder heeft de vergissing van de Commissie tot gevolg dat artikel 1 van de bestreden beschikking onrechtmatig is voor zover daarin wordt aangenomen dat Stomil vanaf 16 november 1999 aan de betrokken inbreuk heeft deelgenomen. Onder verwijzing naar het arrest van het Gerecht van 11 december 2003, Ventouris/Commissie (T‑59/99 Jurispr. blz. II‑5257, punten 31‑33), voegt Stomil daaraan toe dat het dispositief van een beschikking slechts dan tegen de achtergrond van de considerans ervan kan worden uitgelegd wanneer de gebruikte bewoordingen niet voldoende duidelijk zijn. Stomil betoogt dat in het onderhavige geval het dispositief van de bestreden beschikking niets aan duidelijkheid te wensen overlaat

–       De deelneming van Stomil aan de bijeenkomst van 22 februari 2000 te Wermelskirchen

49      Stomil betoogt dat er geen enkel bewijs is dat de deelnemers aan een bijeenkomst van een subcomité van de European Synthetic Rubber Association op 22 februari 2000 te Wermelskirchen daarbij een inbreuk hebben gemaakt.

50      In punt 446 van de bestreden beschikking gaat de Commissie er echter van uit dat de deelneming van Stomil aan de mededingingsregeling op die bijeenkomst is geëindigd.

–       Het ontbreken van andere elementen waaruit de deelneming van Stomil aan de mededingingsregeling blijkt

51      Stomil is van mening dat, nu het enige door de Commissie aangedragen bewijselement niet aantoont dat zij aan de mededingingsregeling heeft deelgenomen, de andere in de bestreden beschikking opgenomen algemene verklaringen bewijskracht missen.

52      Ten eerste beklemtoont Stomil inzonderheid dat er geen enkel bewijs is dat zij bij enige prijsvaststellingsovereenkomst betrokken is geweest. Zij wijst er in dit verband op dat Bayer in haar in punt 114 van de bestreden beschikking opgenomen verklaring wel degelijk op Dwory doelt, en niet op Stomil zoals de Commissie verklaart. Stomil verklaart dat zij in de periode na 1999 met Dwory aan de bijeenkomsten van de European Synthetic Rubber Association heeft deelgenomen. Dow noemt Stomil evenmin als een van de deelnemers aan de discussies over de prijzen. Stomil verwijst dienaangaande naar punt 115 van de bestreden beschikking. Hetzelfde geldt voor de bewijselementen van Shell, die betrekking hebben op de periode van 30 augustus 1995 tot 31 mei 1999 (punten 119, 120 en 123 van de bestreden beschikking).

53      Ten tweede betoogt Stomil dat er geen enkel bewijs is dat zij aan een verdeling van de markt heeft deelgenomen. In de in punt 125 van de bestreden beschikking opgenomen verklaring van Dow wordt het voorwerp noch de datum van de overeenkomst gepreciseerd en wordt ook niet gezegd of Stomil dan wel Dwory daarbij betrokken was. De conclusie van de Commissie dat Dow op Stomil doelde, berust nergens op.

54      Wat ten derde de uitwisseling van commercieel gevoelige informatie betreft, wijst Stomil erop dat daarvoor alleen de bijeenkomst van 16 november 1999 te Frankfurt in aanmerking komt. Verder heeft de in punt 133 van de bestreden beschikking vermelde bevestiging door Shell geen enkele waarde voor de periode die relevant is voor Stomil. Daarbij komt dat, zoals hierboven is aangetoond, Stomil geen gevoelige informatie over de SBR-leveringen van Dwory tijdens de in de bestreden beschikking aangenomen periode bezat.

55      Verder vormen de andere in de bestreden beschikking opgenomen algemene verklaringen geen afdoende bewijs van de deelneming van Stomil aan de mededingingsregeling. De punten 155, 156, 158 en 159 van de bestreden beschikking doelen op Dwory of tonen niet aan dat Stomil zich schuldig heeft gemaakt aan inbreuk opleverend gedrag.

 Argumenten van de Commissie

–       De deelneming van Stomil aan de bijeenkomst van 16 november 1999 te Frankfurt

56      De Commissie verklaart allereerst dat uit de beschrijving in de bestreden beschikking (punten 199 tot en met 212 van de bestreden beschikking) blijkt dat tijdens de eerste uren van 16 november 1999 een officieuze bijeenkomst heeft plaatsgevonden waarop prijsovereenkomsten zijn gesloten en informatie over de grootste klanten is uitgewisseld.

57      Zij stelt dat Stomil haar versie van de feiten in het verzoekschrift heeft gewijzigd. Stomil baseert haar ontkenning van deelneming aan de betrokken ongeoorloofde bijeenkomst thans op de plaats waar de heer L. (Stomil) zich in de avond van 16 november 1999 bevond. Stomil heeft deze feiten echter niet aangevoerd in de loop van de administratieve procedure. Overeenkomstig de rechtspraak dient het Gerecht deze door Stomil ter ondersteuning van haar betoog aangedragen elementen [te weten de twee verklaringen van de heer L. (Stomil) en haar hotelrekening] dus niet-ontvankelijk te verklaren. De Commissie voegt daaraan toe dat deze documenten in feite niet ter zake dienend zijn. Bovendien beschikt de Commissie over bewijzen betreffende het verloop van een officieuze bijeenkomst op de avond van 15 november 1999 en betreffende de deelneming van de heer L. (Stomil) aan deze bijeenkomst. De Commissie legt inzonderheid een hotelrekening en een onkostennota van de heer P. uit het onderzoeksdossier over.

58       De Commissie wijst erop dat, anders dan Stomil beweert, de in punt 204 van de bestreden beschikking opgenomen verklaring van Dow duidelijk vermeldt dat de heer L. (Stomil) tijdens de discussies van het kartel aanwezig was. Deze verklaring is bevestigd door Bayer (punt 205 van de bestreden beschikking). Verder verklaart de Commissie dat het eerste deel van de handgeschreven notities van de heer N. (Dow) betrekking heeft op een ruimere markt dan die van SBR, die Stomil zeker interesseerde. Bovendien wijst de Commissie erop dat de betrekkingen tussen Stomil en Dwory pas recent ten dele zijn afgebouwd, en dat de uitgewisselde informatie dus zeer waarschijnlijk van belang en relevant was voor Stomil. De Commissie beschikt aldus over afdoende bewijzen dat Stomil aanwezig was op en heeft deelgenomen aan de bijeenkomst van het kartel op 15 en 16 november 1999.

59      Zij voegt daaraan toe dat zij in onderdeel 4.3.8 van de bestreden beschikking het bewijs van een bijeenkomst „op 15‑16 november 1999” heeft geleverd. De bijeenkomst van 15 november 1999 is dus niet „nieuw”. Stomil haalt overigens twee onkostennota’s door elkaar. De heer P. heeft de rekening van de bar Casablanca betaald. De heer F. heeft de huur van het vergaderlokaal betaald. De chronologie van de gebeurtenissen is dus niet gewijzigd. Er is ook geen gebrek aan samenhang tussen de door de Commissie in aanmerking genomen bewijselementen.

60      Ten slotte betoogt de Commissie dat in het dispositief van de bestreden beschikking, inzonderheid in artikel 1, sub f, ervan, niet uitdrukkelijk wordt gezegd dat Stomil aan een bijeenkomst op 15 november 1999 heeft deelgenomen. In de bestreden beschikking wordt verklaard dat Stomil tussen 16 november 1999 en 22 februari 2000 heeft deelgenomen aan een inbreuk op artikel 81 EG. De Commissie wijst erop dat zij nooit heeft beweerd dat de tijdens die bijeenkomst op de avond van 15 november 1999 gemaakte afspraken onmiddellijk effect hebben gesorteerd. In elk geval heeft die bijeenkomst tot in de eerste uren van 16 november 1999 geduurd.

–       De deelneming van Stomil aan de bijeenkomst van 22 februari 2000 te Wermelskirchen

61      De Commissie verklaart dat, zoals uit de punten 213 tot en met 215 van de bestreden beschikking blijkt, zij niet beweert dat er op de bijeenkomst van 22 februari 2000 te Wermelskirchen ongeoorloofde activiteiten hebben plaatsgevonden. Bijgevolg treffen de desbetreffende argumenten van Stomil geen doel.

–       Het ontbreken van andere elementen waaruit de deelneming van Stomil aan de mededingingsregeling blijkt

62      De Commissie verklaart dat zij in de bestreden beschikking niet heeft gesteld dat de bijeenkomst van 15 en 16 november 1999 tot enige expliciete marktverdelingsovereenkomst heeft geleid. Zij wijst er echter op dat zij over bewijzen beschikt dat Stomil op deze bijeenkomst aanwezig was en aan de discussies over de prijzen en de uitwisseling van informatie heeft deelgenomen. De deelneming van Stomil wordt bevestigd door de handgeschreven notities en door de verklaringen van Dow (punten 201 en 202 van de bestreden beschikking). De deelneming van de heer L. (Stomil) en diens hoedanigheid van werknemer van Stomil worden bevestigd door Dow en door de door de Commissie overgelegde notulen van de officiële bijeenkomst. Ook de in de punten 155 en 156 van de bestreden beschikking vermelde bewijselementen van Bayer bevestigen de deelneming van de heer L. (Stomil).

 Beoordeling door het Gerecht

63      Met betrekking tot het bewijs van een inbreuk op artikel 81, lid 1, EG zij eraan herinnerd dat de Commissie de door haar vastgestelde inbreuken dient te bewijzen en de elementen dient aan te dragen die het bestaan van de feiten die een inbreuk vormen, rechtens genoegzaam bewijzen (arresten Hof van 17 december 1998, Baustahlgewebe/Commissie, C‑185/95 P, Jurispr. blz. I‑8417, punt 58, en 8 juli 1999, Commissie/Anic Partecipazioni, Jurispr. blz. I‑4125, punt 86). Aldus dient de Commissie nauwkeurige en onderling overeenstemmende bewijzen aan te dragen die de vaste overtuiging kunnen dragen dat de inbreuk is gepleegd (zie arrest Gerecht van 6 juli 2000, Volkswagen/Commissie, T‑62/98, Jurispr. blz. II‑2707, punt 43 en de aldaar aangehaalde rechtspraak). Verder zij eraan herinnerd dat het voor het bestaan van een overeenkomst in de zin van artikel 81, lid 1, EG, volstaat dat de betrokken ondernemingen hun gemeenschappelijke wil tot uitdrukking hebben gebracht om zich op de markt op een bepaalde wijze te gedragen (arresten Hof van 15 juli 1970, ACF Chemiefarma/Commissie, 41/69, Jurispr. blz. 661, punt 112, en 29 oktober 1980, van Landewyck e.a./Commissie, 209/78 tot en met 215/78 en 218/78, Jurispr. blz. 3125, punt 86; arrest Gerecht van 17 december 1991, Hercules Chemicals/Commissie, T‑7/89, Jurispr. blz. II‑1711, punt 256). Indien de rechter twijfels heeft, dienen deze twijfels in het voordeel te spelen van de adressaat van de beschikking waarbij een inbreuk is vastgesteld. De rechter kan dus niet concluderen dat de Commissie de betrokken inbreuk rechtens genoegzaam heeft bewezen, indien daarover bij hem twijfel blijft bestaan (arrest Gerecht van 25 oktober 2005, Groupe Danone/Commissie, T‑38/02, Jurispr. blz. II‑4407, punt 215).

64      In het kader van de mededinging verstorende praktijken en overeenkomsten is het echter gebruikelijk dat de activiteiten clandestien worden verricht, dat de bijeenkomsten in het geheim worden gehouden en dat de desbetreffende documenten tot een minimum worden beperkt. Hieruit volgt dat, zelfs wanneer de Commissie stukken ontdekt waaruit overduidelijk onrechtmatig overleg tussen marktdeelnemers blijkt, deze doorgaans slechts fragmentarisch en schaars zijn, zodat vaak bepaalde details via deductie moeten worden gereconstrueerd. In de meeste gevallen moet het bestaan van een de mededinging verstorende praktijk of overeenkomst dus worden afgeleid uit een samenloop van omstandigheden en aanwijzingen die in hun totaliteit beschouwd, bij gebreke van een andere coherente verklaring, het bewijs kunnen leveren dat de mededingingsregels zijn geschonden (arresten Hof van 7 januari 2004, Aalborg Portland e.a./Commissie, C‑204/00 P, C‑205/00 P, C‑211/00 P, C‑213/00 P, C‑217/00 P en C‑219/00 P, Jurispr. blz. I‑123, punten 55‑57, en 25 januari 2007, Sumitomo Metal Industries en Nippon Steel/Commissie, C‑403/04 P en C‑405/04 P, Jurispr. blz. I‑729, punt 51).

65      In het onderhavige geval dient erop te worden gewezen dat de deelneming van Stomil aan de betrokken mededingingsregeling slechts is aangenomen voor de ongeoorloofde bijeenkomst die op 15 en 16 november 1999 te Frankfurt heeft plaatsgevonden.

66      Dienaangaande neemt de Commissie meer bepaald aan dat tijdens „de avond en in de nacht van 16 november 1999” buiten het rechtstreekse kader van de officiële bijeenkomst van de European Synthetic Rubber Association een bijeenkomst van het kartel heeft plaatsgevonden (punt 212 van de bestreden beschikking). Bij deze ongeoorloofde bijeenkomst zouden de heren P. (Bayer), F., N., V. (Dow), L. (Stomil), L. (EniChem) en T. (Tavorex) betrokken zijn geweest. De betrokken personen zouden elkaar eerst hebben ontmoet in de bar van een hotel en vervolgens een vergaderlokaal hebben gehuurd (punt 202 van de bestreden beschikking).

67      Om te beginnen dient afwijzend te worden beslist op het betoog van de Commissie dat de stelling van Stomil dat de heer L. (Stomil). op de avond van 16 november 1999 niet in Frankfurt was, en de dienaangaande aan het dossier toegevoegde documenten, niet-ontvankelijk zijn. Stomil komt voor het Gerecht immers slechts op tegen een bezwaar dat in de bestreden beschikking jegens haar is geformuleerd. Bovendien blijkt uit de stukken dat Stomil tijdens de administratieve procedure steeds heeft betwist aan de ongeoorloofde bijeenkomst te hebben deelgenomen. In elk geval dient erop te worden gewezen dat om de redenen die hierna zullen worden uiteengezet, de betrokken documenten niet relevant zijn voor de beslechting van het geding, zoals de Commissie overigens in haar schrifturen heeft betoogd.

68      Ten eerste blijkt, wat de grond van de zaak betreft, uit de stukken dat, zoals Stomil betoogt, de heer P. (Bayer) op de avond van 16 november 1999 niet in Frankfurt was. De Commissie geeft dit toe.

69      Ten tweede dient erop te worden gewezen dat de bestreden beschikking verschillende contradicties bevat over het juiste tijdstip waarop de betrokken ongeoorloofde bijeenkomst heeft plaatsgevonden. Zo heeft de Commissie het in punt 212 van de bestreden beschikking op basis van de verklaring van Dow over „de avond en [...] de nacht van 16 november 1999”. In punt 297 van de bestreden beschikking zegt de Commissie eveneens dat de betrokken ongeoorloofde bijeenkomst in de „nacht van 15 op 16 november 1999” heeft plaatsgevonden. Verder heeft de Commissie het in onderdeel 4.3.8 van de bestreden beschikking over 15 en 16 november 1999. Ten slotte wordt in het dispositief van de bestreden beschikking 16 november 1999 als datum van begin van de inbreuk van Stomil genomen.

70      Ten derde bevatten ook verschillende materiële elementen contradicties ter zake van de datum waarop de betrokken ongeoorloofde bijeenkomst zou hebben plaatsgevonden en over de andere mogelijke uitleggingen van de Commissie. Zo vermeldt de onkostennota van de heer P. (Bayer) betreffende onder meer de betaling van een bedrag van 84,5 DEM aan de bar van het hotel, de datum 15 november 1999. De betaling van een bedrag van 436 DEM voor de huur van een vergaderlokaal is daarentegen op 16 november 1999 geregistreerd. Verder wordt in de handgeschreven notities van de heer N. (Dow) alleen de datum van 16 november 1999 vermeld. Ten slotte wordt in de in punt 202 van de bestreden beschikking opgenomen verklaring van Dow gepreciseerd dat de ongeoorloofde bijeenkomst heeft plaatsgevonden na de officiële bijeenkomst van de European Synthetic Rubber Association, die op 16 november 1999 in de ochtend is gehouden.

71      Ten vierde wordt in de in punt 202 van de bestreden beschikking opgenomen verklaring van Dow gezegd dat de heren P. (Bayer), F., N., V. (Dow), L. (Stomil), L. (EniChem) en T. (Tavorex) elkaar in de bar van het hotel hebben ontmoet alvorens een vergaderlokaal te huren. In de door de Commissie in haar schrifturen aangevoerde onkostennota van de heer P. betreffende de aan die bar betaalde consumpties wordt echter ook melding gemaakt van de aanwezigheid van mevrouw C., die destijds secretaris-generaal van de European Synthetic Rubber Association was. Uit de punten 95 en 115 van de bestreden beschikking blijkt echter dat die secretaris-generaal nooit aan de bijeenkomsten van het kartel heeft deelgenomen. Uit het feit alleen dat de heer L. (Stomil) aan de ontmoeting in de bar van het hotel heeft deelgenomen, kan dus niet worden afgeleid dat hij aan een ongeoorloofde bijeenkomst heeft deelgenomen.

72      Wat ten vijfde de handgeschreven notities van de heer N. (Dow) betreft, staat vast dat de Commissie Stomil niet aansprakelijk heeft gesteld voor de mededingingsregeling met betrekking tot BR. Het BR betreffende deel van de handgeschreven notities van de heer N. heeft dus geen bewijskracht ten aanzien van Stomil. Wat het SBR betreffende deel van de handgeschreven notities van de heer N. betreft, zij erop gewezen dat naast de tot het kartel behorende producenten andere producenten, die niet deel uitmaakten van het kartel, als leveranciers van bepaalde klanten worden vermeld. In die bijzondere omstandigheden kan niet worden uitgesloten dat slechts tussen bepaalde producenten ramingen van de leveringen zijn verricht, waarbij niet met zekerheid kan worden uitgemaakt of Stomil daartoe behoorde, met name gelet op de contradicties over de datum waarop de betrokken ongeoorloofde bijeenkomst zou hebben plaatsgevonden.

73      Rekening houdend met de combinatie van al deze specifieke elementen in de onderhavige zaak is het Gerecht van oordeel dat er twijfel bestaat over de deelneming van Stomil aan een ongeoorloofde bijeenkomst te Frankfurt op 15 en 16 november 1999. Deze twijfel dient in het voordeel van Stomil te spelen.

74      In deze omstandigheden is het Gerecht van oordeel dat de gegevens die in het aan de bijeenkomsten van het kartel gewijde onderdeel van de bestreden beschikking zijn vermeld, voor zover zij Stomil betreffen, niet volstaan om te concluderen dat deze onderneming aan de betrokken ongeoorloofde overeenkomsten heeft deelgenomen.

75      De gegevens die in het aan de beschrijving van het kartel gewijde onderdeel van de bestreden beschikking (onderdeel 4.2) zijn vermeld, kunnen deze conclusie niet ontkrachten.

76      Dienaangaande is het Gerecht van oordeel dat, ook al kunnen bepaalde in onderdeel 4.2 van de bestreden beschikking vermelde elementen enige bewijswaarde hebben, met name de in punt 156 van de bestreden beschikking bedoelde algemene verklaring van Bayer, zij, gelet op de specifieke elementen waarop hierboven met betrekking tot de bijeenkomsten van het kartel is gewezen en op het feit dat de twijfel in het voordeel van verzoekster moet spelen, geen voldoende grond vormen voor de vaststelling dat de Stomil een inbreuk heeft gemaakt.

77      Op grond van een globale beoordeling van al deze elementen komt het Gerecht tot de conclusie dat de Commissie een vergissing heeft begaan door aan te nemen dat Stomil aan de mededingingsregeling heeft deelgenomen.

78      Bijgevolg dient de bestreden beschikking nietig te worden verklaard voor zover zij betrekking heeft op Stomil, zonder dat de andere ter ondersteuning van het beroep aangevoerde middelen, inzonderheid de kwestie van de betrekkingen tussen lastgevers en tussenpersonen in het kader van inbreuken op de mededingingsregels, en het door verzoekster geformuleerde verzoek om maatregelen tot organisatie van de procesgang behoeven te worden onderzocht.

 Kosten

79      Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Aangezien de Commissie in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van Stomil in de kosten te worden verwezen.

HET GERECHT (Eerste kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      Beschikking C(2006) 5700 def. van de Commissie van 29 november 2006 inzake een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/F/38.638 – Butadieenrubber en door polymerisatie in emulsie verkregen styreen-butadieenrubber) wordt nietig verklaard voor zover zij betrekking heeft op Trade-Stomil sp. z o.o.

2)      De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten.

Dehousse

Wiszniewska-Białecka

Wahl

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 13 juli 2011.

ondertekeningen


* Procestaal: Engels.