ARREST VAN HET GERECHT (Derde kamer uitgebreid)
14 mei 1998 (1)
Mededinging Artikel 85, lid 1, EG-Verdrag Toerekenbaarheid van
onrechtmatige gedraging Geldboete Motivering
In zaak T-309/94,
NV Koninklijke KNP BT, vennootschap naar Nederlands recht, gevestigd te
Amsterdam, vertegenwoordigd door T. R. Ottervanger en F. Herbert, advocaten
te Brussel, domicilie gekozen hebbende ten kantore van C. Zeyen, Rue Charles
Martel 56-58,
tegen
Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door R. Lyal en
W. Wils, leden van haar juridische dienst, als gemachtigden, domicilie gekozen
hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van haar juridische dienst,
Centre Wagner, Kirchberg,
betreffende een beroep tot nietigverklaring van beschikking 94/601/EG van de
Commissie van 13 juli 1994 inzake een procedure op grond van artikel 85 van het
EG-Verdrag (IV/C/33.833 Karton, PB L 243, blz. 1),
wijst
HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Derde kamer uitgebreid),
samengesteld als volgt: B. Vesterdorf, president, C. P. Briët, P. Lindh, A. Potocki
en J. D. Cooke, rechters,
griffier: J. Palacio González, administrateur
gezien de stukken en na de mondelinge behandeling op 25 juni 1997-8 juli 1997,
het navolgende
Arrest
De feiten
- 1.
- //T334_ARR//1//De onderhavige zaak heeft betrekking op beschikking 94/601/EG
van de Commissie van 13 juli 1994 inzake een procedure op grond van artikel 85
van het EG-Verdrag (IV/C/33.833 Karton, PB L 243, blz. 1), zoals gerectificeerd
bij beschikking van de Commissie van 26 juli 1994 [C(94) 2135 def.] (hierna:
beschikking). Bij de beschikking is aan negentien producenten die in de
Gemeenschap karton leveren, een geldboete opgelegd wegens inbreuken op
artikel 85, lid 1, EG-Verdrag.
- 2.
- //T334_ARR//6//Bij schrijven van 22 november 1990 diende de British Printing
Industries Federation, een branchevereniging die de meerderheid van de
kartonbedrukkers in het Verenigd Koninkrijk vertegenwoordigt (hierna: BPIF),
bij de Commissie een informele klacht in. Daarin stelde zij, dat de
kartonproducenten die in het Verenigd Koninkrijk leverden, een reeks gelijktijdige
en uniforme prijsstijgingen hadden doorgevoerd, en verzocht zij de Commissie, te
onderzoeken of eventueel inbreuk werd gemaakt op de communautaire
mededingingsregels. Om ervoor te zorgen dat haar initiatief publiciteit kreeg, bracht
de BPIF een perscommuniqué uit. Over de inhoud van dit communiqué is in de
gespecialiseerde vakpers bericht in een nieuwsbrief van december 1990.
- 3.
- //T334_ARR//7//Op 12 december 1990 diende ook de Fédération française du
cartonnage bij de Commissie een informele klacht in, waarin in soortgelijke
bewoordingen als in de klacht van de BPIF beschuldigingen werden geuit
betreffende de Franse kartonmarkt.
- 4.
- //T334_ARR//8//Op 23 en 24 april 1991 voerden ambtenaren van de Commissie
krachtens artikel 14, lid 3, van verordening nr. 17 van de Raad van 6 februari 1962,
Eerste verordening over de toepassing van de artikelen 85 en 86 van het
EEG-Verdrag (PB 13, blz. 204; hierna: verordening nr. 17), tegelijkertijd en
onaangekondigd verificaties uit bij verscheidene ondernemingen en
brancheverenigingen in de bedrijfstak karton.
- 5.
- //T334_ARR//9//Na die verificaties zond de Commissie uit hoofde van artikel 11
van verordening nr. 17 verzoeken om inlichtingen en om overlegging van
documenten aan alle producenten tot wie de beschikking is gericht.
- 6.
- //T334_ARR//10//Op basis van het in het kader van die verificaties en die
verzoeken om inlichtingen en documenten verkregen materiaal kwam de
Commissie tot de conclusie, dat de betrokken ondernemingen vanaf medio 1986 tot
ten minste april 1991 (in het merendeel der gevallen) hadden deelgenomen aan een
inbreuk in de zin van artikel 85 van het Verdrag.
- 7.
- //T334_ARR//11//Zij besloot derhalve, een procedure krachtens dit laatste artikel
in te leiden en deed elk van de betrokken ondernemingen bij brief van
21 december 1992 een mededeling van de punten van bezwaar toekomen. Alle
geadresseerden gaven schriftelijk antwoord en negen ondernemingen verzochten
mondeling te worden gehoord. Van 7 tot en met 9 juni 1993 werd een hoorzitting
gehouden, tijdens welke deze laatsten werden gehoord.
- 8.
- //T334_ARR//12//Aan het einde van die procedure stelde de Commissie de
beschikking vast, die de navolgende bepalingen bevat:
Artikel 1
Buchmann GmbH, Cascades SA, Enso-Gutzeit Oy, Europa Carton AG, Finnboard
the Finnish Board Mills Association, Fiskeby Board AB, Gruber & Weber GmbH
& Co KG, Kartonfabriek .De Eendracht NV (handelende onder de naam .BPB
de Eendracht), NV Koninklijke KNP BT NV (voorheen Koninklijke Nederlandse
Papierfabrieken NV), Laakmann Karton GmbH & Co KG, Mo Och Domsjö AB
(MoDo), Mayr-Melnhof Gesellschaft mbH, Papeteries de Lancey SA, Rena
Kartonfabrik A/S, Sarrió SpA, SCA Holding Ltd [voorheen Reed Paper & Board
(UK) Ltd], Stora Kopparbergs Bergslags AB, Tampella Española SA en Moritz
J. Weig GmbH & Co KG hebben inbreuk gemaakt op artikel 85, lid 1, van het
EG-Verdrag door hun deelname,
in het geval van Buchmann en Rena, vanaf ongeveer maart 1988 tot ten
minste eind 1990;
in het geval van Enso Española, minstens van maart 1988 tot ten minste
eind april 1991;
in het geval van Gruber & Weber, vanaf ten minste 1988 tot eind 1990;
in de andere gevallen, vanaf medio 1986 tot ten minste april 1991,
aan een overeenstemming en onderling afgestemde feitelijke gedraging die van
medio 1988 stammen en waarbij de kartonleveranciers in de Gemeenschap:
regelmatig in een reeks geheime en geïnstitutionaliseerde vergaderingen
bijeenkwamen met het oog op het bespreken van en het bereiken van
overeenstemming over een gemeenschappelijk beleid in de bedrijfstak ter
beperking van de mededinging;
voor elke productkwaliteit in elke nationale valuta regelmatige
prijsverhogingen overeenkwamen;
gelijktijdige en uniforme prijsverhogingen in de gehele Gemeenschap
planden en tenuitvoerlegden;
een afspraak maakten over handhaving van de marktaandelen van de grote
producenten op vaste niveaus die van tijd tot tijd konden worden gewijzigd;
in toenemende mate vanaf vooraan in 1990 ter beheersing van het aanbod
van het product in de Gemeenschap onderling afgestemde maatregelen
namen ten einde de tenuitvoerlegging van de genoemde onderling
afgestemde prijsverhogingen te waarborgen;
ter ondersteuning van de bovengenoemde maatregelen, commerciële
informatie uitwisselden over leveringen, prijzen, machinestilstand,
orderportefeuilles en bezettingsgraden.
(...)
Artikel 3
De hierna vermelde ondernemingen worden met betrekking tot de in artikel 1
vastgestelde inbreuk de volgende geldboeten opgelegd:
(...)
ix) NV Koninklijke KNP BT NV, een geldboete van 3 000 000 ECU;
(...)
- 9.
- //T334_ARR//13//Volgens de beschikking vond de inbreuk plaats in het kader van
een organisatie met de naam Product Group Paperboard (hierna: PG
Paperboard), die bestond uit verscheidene groepen of comités.
- 10.
- //T334_ARR//14//In het kader van deze organisatie werd medio 1986 de zogeheten
Presidents Working Group (hierna: PWG) opgericht. Deze groep bestond uit
leidinggevende personen van de (ongeveer acht) grootste kartonproducenten in de
Gemeenschap.
- 11.
- //T334_ARR//15//De werkzaamheden van de PWG bestonden onder meer in
bespreking van en onderlinge afstemming over markten, marktaandelen, prijzen en
capaciteit. De PWG nam in het bijzonder algemene beslissingen over het tijdstip
en het niveau van door de producenten door te voeren prijsverhogingen.
- 12.
- //T334_ARR//16//De PWG bracht verslag uit aan de President Conference
(hierna: PC), die (met meer of minder grote regelmaat) werd bijgewoond door
nagenoeg alle algemeen-directeuren van de betrokken ondernemingen. De PC
kwam in de betrokken periode tweemaal per jaar bijeen.
- 13.
- //T334_ARR//17//Eind 1987 werd het Joint Marketing Committee (hierna:
JMC) opgericht. Dit had vooral tot taak om te bepalen of, en zo ja hoe,
prijsverhogingen konden worden doorgevoerd, alsmede om per land en voor de
grote afnemers de door de PWG overeengekomen prijsinitiatieven in detail uit te
werken, met het doel een systeem van equivalente prijzen in Europa tot stand te
brengen.
- 14.
- //T334_ARR//18//Het Economic Committee (hierna: EC) ten slotte besprak
onder meer de prijsontwikkelingen op de nationale markten en de
orderportefeuilles en bracht over zijn bevindingen verslag uit aan het JMC of, tot
eind 1987, het Marketing Committee. De bijeenkomsten van het EC werden
bijgewoond door marketing- en verkoopmanagers van het merendeel van de
betrokken ondernemingen en vonden enige malen per jaar plaats.
- 15.
- //T334_ARR//19//Uit de beschikking blijkt voorts, dat naar het oordeel van de
Commissie de activiteiten van de PG Paperboard werden ondersteund door een
systeem voor gegevensuitwisseling dat werd beheerd door de trustmaatschappij
Fides, gevestigd te Zürich (Zwitserland). Volgens de beschikking stuurden de
meeste leden van de PG Paperboard Fides periodieke verslagen over orders,
productie, verkoop en bezettingsgraad. Die verslagen werden in het Fides-systeem
centraal samengevoegd en de geaggregeerde gegevens werden aan de deelnemers
toegestuurd.
- 16.
- Verzoekster NV Koninklijke KNP BT (hierna: KNP) controleerde KNP
Vouwkarton BV Eerbeek (hierna: KNP Vouwkarton) voor 100 % tot 1 januari
1990, de datum waarop deze onderneming werd overgedragen aan Mayr-Melnhof.
Volgens de beschikking heeft KNP Vouwkarton, een van de divisies van de
verpakkingsgroep KNP, deelgenomen aan de vergaderingen van de PWG (tot
medio 1988), het JMC, de PC en het EC. Gedurende de periode waarin zij de
vergaderingen van de PWG bijwoonde, heeft de vertegenwoordiger van KNP
Vouwkarton, directeur van verzoeksters verpakkingsgroep en lid van de raad van
bestuur, de vergaderingen van dit orgaan alsmede die van de PC voorgezeten. Het
onrechtmatige gedrag van KNP Vouwkarton is voor de periode van medio 1986 tot
1 januari 1990 aan verzoekster toegerekend.
- 17.
- Per 31 december 1986 heeft verzoekster ook de Duitse kartonproducent
Herzberger Papierfabrik Ludwig Osthushenrich GmbH en Co KG overgenomen,
waarvan de dochteronderneming Badische Kartonfabrik (hierna: Badische) de
vergaderingen van de PC, het JMC en het EC heeft bijgewoond. De laatste keer
dat Badische aan het JMC heeft deelgenomen, was in mei 1989 en eind 1989 heeft
zij zich officieel uit de PG Paperboard teruggetrokken. Aangezien Badische
evenwel prijsverhogingen bleef toepassen nadat zij de PG Paperboard had verlaten,
was de Commissie van oordeel, dat zij marginaal aan het kartel bleef deelnemen
tot april 1991. De betrokkenheid van Badische bij het kartel is toegerekend aan
verzoekster.
Procedure
- 18.
- //T334_ARR//23//Bij op 7 oktober 1994 ter griffie van het Gerecht neergelegd
verzoekschrift heeft verzoekster onderhavig beroep ingesteld.
- 19.
- //T334_ARR//24//Zestien van de achttien andere ondernemingen die aansprakelijk
worden gesteld voor de inbreuk, hebben eveneens beroep ingesteld tegen de
beschikking (zaken T-295/94, T-301/94, T-304/94, T-308/94, T-310/94, T-311/94,
T-317/94, T-319/94, T-327/94, T-334/94, T-337/94, T-338/94, T-347/94, T-348/94,
T-352/94 en T-354/94).
- 20.
- //T334_ARR//25//Verzoekster in zaak T-301/94 (Laakmann Karton GmbH) heeft
haar beroep bij op 10 juni 1996 ter griffie van het Gerecht neergelegde brief
ingetrokken en bij beschikking van 18 juli 1996, Laakmann Karton/Commissie
(T-301/94, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie) is de zaak doorgehaald in het
register van het Gerecht.
- 21.
- //T334_ARR//26//Vier Finse ondernemingen, leden van de handelsvereniging
Finnboard, die om die reden hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld voor de
betaling van de aan de vereniging opgelegde geldboete, hebben eveneens beroep
tegen de beschikking ingesteld (gevoegde zaken T-339/94, T-340/94, T-341/94 en
T-342/94).
- 22.
- //T334_ARR//27//Ten slotte is beroep ingesteld door de vereniging CEPI-Cartonboard, tot wie de beschikking niet is gericht. Bij op 8 januari 1997 ter griffie
van het Gerecht neergelegde brief heeft zij haar beroep evenwel ingetrokken en
bij beschikking van 6 maart 1997, CEPI-Cartonboard/Commissie (T-312/94, niet
gepubliceerd in de Jurisprudentie) is de zaak doorgehaald in het register van het
Gerecht.
- 23.
- //T334_ARR//28//Bij brief van 5 februari 1997 heeft het Gerecht partijen verzocht,
aanwezig te zijn bij een informele bijeenkomst, vooral om hun opmerkingen in te
dienen betreffende de eventuele voeging van de zaken T-295/94, T-304/94,
T-308/94, T-309/94, T-310/94, T-311/94, T-317/94, T-319/94, T-327/94, T-334/94,
T-337/94, T-338/94, T-347/94, T-348/94, T-352/94 en T-354/94 voor de mondelinge
behandeling. Tijdens deze bijeenkomst, die plaats had op 29 april 1997, hebbenpartijen met een dergelijke voeging ingestemd.
- 24.
- //T334_ARR//29//Bij beschikking van 4 juni 1997 heeft de president van de Derde
kamer uitgebreid van het Gerecht de vorengenoemde zaken overeenkomstig
artikel 50 van het Reglement voor de procesvoering wegens hun verknochtheid
gevoegd voor de mondelinge behandeling en heeft hij een door verzoekster in zaak
T-334/94 ingediend verzoek om vertrouwelijke behandeling ingewilligd.
- 25.
- //T334_ARR//30//Bij beschikking van 20 juni 1997 heeft hij een door verzoekster
in zaak T-337/94 ingediend verzoek om vertrouwelijke behandeling van een in
antwoord op een schriftelijke vraag van het Gerecht overgelegd document
ingewilligd.
- 26.
- //T334_ARR//31//Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Derde
kamer uitgebreid) besloten tot de mondelinge behandeling over te gaan en heeft
het maatregelen tot organisatie van de procesgang genomen, waarbij het partijen
heeft verzocht, een aantal schriftelijke vragen te beantwoorden en bepaalde
documenten over te leggen. Partijen hebben aan deze verzoeken voldaan.
- 27.
- //T334_ARR//32//De partijen in de in punt 23 vermelde zaken zijn in hun
pleidooien en in hun antwoorden op de vragen van het Gerecht gehoord tijdens de
terechtzitting die heeft plaatsgevonden van 25 juni tot en met 8 juli 1997.
Conclusies van partijen
- 28.
- Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:
de beschikking geheel of gedeeltelijk nietig te verklaren;
de opgelegde geldboete in te trekken dan wel te verlagen;
zodanige voorzieningen te treffen als het zal vermenen te behoren;
de Commissie te verwijzen in de kosten.
- 29.
- //T334_ARR//34//De Commissie concludeert, dat het het Gerecht behage:
het beroep te verwerpen;
verzoekster te verwijzen in de kosten.
De vordering tot nietigverklaring van de beschikking
De middelen: onjuiste beoordeling betreffende de toerekening van de gedragingen van
KNP Vouwkarton en Badische aan verzoekster en schending van artikel 190 van het
Verdrag dienaangaande.
Argumenten van partijen
- 30.
- Verzoekster stelt, dat de beschikking niet de motiveringsverplichting van artikel 190
van het Verdrag in acht neemt, voor zover de betrokkenheid van KNP Vouwkarton
en Badische bij het kartel aan haar wordt toegerekend.
- 31.
- Zij brengt in herinnering, dat volgens punt 143 van de considerans van de
beschikking het gedrag van een dochteronderneming als toerekenbaar aan de door
de moederonderneming vertegenwoordigde groep is beschouwd, wanneer meer dan
één onderneming in een groep aan de inbreuk had deelgenomen, of indien er
uitdrukkelijk bewijs bestond, dat de moederonderneming van de groep bij de
deelneming van de dochteronderneming aan het kartel betrokken was. Uit de
beschikking is evenwel niet duidelijk op te maken, op basis van welk criterium de
Commissie het gedrag van KNP Vouwkarton en Badische aan verzoekster heeft
toegerekend.
- 32.
- Voor zover de Commissie het bovengenoemde tweede criterium mocht hebben
toegepast, dat wil zeggen het bestaan van uitdrukkelijk bewijs dat verzoekster bij
de deelneming aan het kartel betrokken was, had het bewijsmateriaal waaruit blijkt
dat verzoekster actief en rechtstreeks betrokken is geweest bij de deelneming van
haar dochterondernemingen aan het kartel, in de beschikking moeten worden
vermeld. Zonder een dergelijk bewijs kan verzoekster niet worden geacht,
doelbewust aan het kartel te hebben deelgenomen.
- 33.
- Verder is verzoekster van mening, dat er sprake is van een onjuiste beoordeling,
voor zover de Commissie de gedragingen van KNP Vouwkarton en Badische aan
haar heeft toegerekend.
- 34.
- Aangaande de betrokkenheid van KNP Vouwkarton bij het kartel merkt
verzoekster op, dat het lid van haar raad van bestuur, dat (indirect) mede-directeur
was van KNP Vouwkarton en in die hoedanigheid bijeenkomsten van de PWG en
de PC bijwoonde, na november 1988 geen bijeenkomsten van een orgaan van de
PG Paperboard meer heeft bijgewoond (voor de PWG was de laatste bijeenkomst
die van mei 1988). Vanaf dat moment was dus elke personele band tussen
verzoekster en het kartel verbroken.
- 35.
- In elk geval kwam een einde aan elke actieve en rechtstreekse betrokkenheid van
verzoekster bij het kartel door de verkoop van KNP Vouwkarton aan de Mayr-Melnhofgroep per 1 januari 1990.
- 36.
- Wat Badische betreft, was verzoekster naar eigen zeggen niet door de deelneming
van Badische actief en rechtstreeks bij het kartel betrokken. In het bijzonder
rechtvaardigt haars inziens niets de conclusie, dat verzoeksters bestuurslid de
vergaderingen van de PWG en de PC ook namens Badische bijwoonde.
- 37.
- Badische heeft namelijk zelfstandig op de markt geopereerd en heeft nooit op
gezag van verzoekster aan het kartel deelgenomen. Bijgevolg is het niet juist, deze
betrokkenheid aan verzoekster toe te rekenen (zie arresten Hof van 14 juli 1972,
ICI/Commissie, 48/69, Jurispr. blz. 619; 12 juli 1979, BMW Belgium e.a./Commissie,
32/78, en 36/78-82/78, Jurispr. blz. 2435, punt 24, en 6 april 1995, BPB Industries
en British Gypsum/Commissie, C-310/93 P, Jurispr. blz. I-865).
- 38.
- In antwoord op het middel betreffende schending van artikel 190 van het Verdrag
betoogt de Commissie, dat punt 149 van de considerans van de beschikking een
uitdrukkelijke motivering van de toerekening van het gedrag van KNP Vouwkarton
en Badische aan verzoekster bevat. De omstandigheid dat de directeur van
verzoeksters verpakkingsgroep vergaderingen van de PWG en de PC bijwoonde,
vormde namelijk een duidelijk bewijs van de personele band tussen haar en het
kartel.
- 39.
- Met betrekking tot het middel betreffende een onjuiste beoordeling is de
Commissie van mening, dat, wat KNP Vouwkarton betreft, uit de deelneming van
een lid van verzoeksters raad van bestuur aan de vergaderingen van de PWG en
de PC blijkt, dat zij op de hoogte was van het kartel, dat zij een zeer rechtstreekse
relatie met haar dochterondernemingen had en, ten slotte, dat zij actief bijdroeg
aan de deelneming van haar dochterondernemingen aan het kartel. De enkele
omstandigheid dat verzoeksters bestuurslid na 1988 geen vergaderingen van de
PWG en de PC meer voorzat, doet derhalve niet af aan het bestaan van
verzoeksters personele band met het kartel.
- 40.
- Verder stelt de Commissie, dat de deelneming van een lid van verzoeksters raad
van bestuur aan de vergaderingen van de PWG en de PC eveneens een
rechtstreekse band oplevert tussen haar en de betrokkenheid van Badische bij het
kartel.
Beoordeling door het Gerecht
- 41.
- Uit punt 149, eerste alinea, van de considerans van de beschikking blijkt, dat KNP
Vouwkarton in de PC en de PWG vertegenwoordigd was door een lid van de raad
van bestuur van verzoekster, die tevens directeur van haar verpakkingsgroep was.
In hetzelfde punt van de considerans wordt verklaard, dat gezien de band tussen
het kartel en KNP zelf, de beschikking tot de gehele KNP-groep [dient te worden
gericht] met betrekking tot de periode van de verwerving van KNP Vouwkarton
door [Mayr-Melnhof] per 1 januari 1990. (Wat de periode na de overdracht betreft,
is [Mayr-Melnhof] aansprakelijk voor de voortgezette deelneming van KNP
Vouwkarton).
- 42.
- Volgens punt 149, tweede alinea, was verzoekster ten tijde van de feiten eveneens
eigenaar (95 %) van de Duitse kartonproducent Herzberger Papierfabrik, welke
ook Badische Kartonfabrik omvatte. De Commissie verbindt daaraan de conclusie:
Wat de deelneming van Badische aan het kartel betreft, zal deze beschikking
derhalve tot KNP worden gericht.
- 43.
- Aldus blijkt voldoende duidelijk uit de beschikking, dat zij tot verzoekster is gericht
op grond van het criterium, dat de beschikking tot de groep, vertegenwoordigd
door de moederonderneming, is gericht, indien er uitdrukkelijk bewijs bestond, dat
de moederonderneming bij de deelneming van de dochteronderneming aan het
kartel betrokken was (punt 143, sub 2, van de considerans). Door te vermelden dat
een lid van verzoeksters raad van bestuur, die tevens directeur van haar
verpakkingsgroep was, als vertegenwoordiger van KNP Vouwkarton de
vergaderingen van de PWG en de PC heeft bijgewoond, wordt in de beschikking
voldoende duidelijk aangegeven, op grond van welke omstandigheden de
Commissie heeft geconcludeerd, dat verzoekster betrokken was bij de deelneming
aan het kartel.
- 44.
- Derhalve dient het middel betreffende ontoereikende motivering van de
beschikking te worden afgewezen.
- 45.
- Wat het tweede middel betreft, de Commissie heeft de mededingingsverstorende
gedragingen van KNP Vouwkarton en Badische terecht aan verzoekster
toegerekend.
- 46.
- Ter zake zij om te beginnen opgemerkt, dat verzoekster niet betoogt, dat zij het
commerciële beleid van KNP Vouwkarton en Badische niet op beslissende wijze
kon beïnvloeden.
- 47.
- Vervolgens staat vast, dat een lid van verzoeksters raad van bestuur tot 1988 de
vergaderingen van de PWG heeft bijgewoond en deze zelfs heeft voorgezeten.
Volgens de beschikking vormde de PWG het kader waarbinnen de voornaamste
besprekingen met een mededingingsverstorend doel plaatsvonden, een vaststelling
die verzoekster niet betwist.
- 48.
- Zo gezien heeft de Commissie aangetoond, dat verzoekster via het lid van haar
raad van bestuur actief betrokken was bij de mededingingsverstorende gedragingen
van KNP Vouwkarton. Door deze betrokkenheid bij de deelneming van een van
haar dochterondernemingen aan het kartel was verzoekster op de hoogte van de
betrokkenheid van Badische bij de inbreuk waaraan KNP Vouwkarton deelnam,
en hechte zij daaraan ook noodzakelijkerwijs haar goedkeuring.
- 49.
- Aan verzoeksters aansprakelijkheid wordt niet afgedaan door het feit, dat het lid
van haar raad van bestuur de vergaderingen van de organen van de PG Paperboard
voor het laatst in 1988 heeft bijgewoond. Als moedermaatschappij diende
verzoekster namelijk jegens haar dochterondernemingen alle maatregelen te nemen
om te beletten dat een inbreuk, waarvan zij niet onkundig was, zou worden
voortgezet. Verzoekster heeft overigens niet betwist, dat zij zelfs niet heeft
geprobeerd om te verhinderen dat de inbreuk zou voortduren.
- 50.
- Daaruit volgt eveneens, dat de overdracht van KNP Vouwkarton aan Mayr-Melnhof per 1 januari 1990 verzoeksters aansprakelijkheid voor het voortduren van
het mededingingsverstorende gedrag van Badische niet heeft verminderd.
- 51.
- Het middel betreffende een onjuiste beoordeling door de Commissie dient derhalve
eveneens te worden afgewezen.
Het middel: onjuiste beoordeling van de duur van de betrokkenheid van Badische bij
het kartel
Argumenten van partijen
- 52.
- Verzoekster voert aan, dat Badische eind 1989 haar deelneming aan het kartel
heeft beëindigd. Ofschoon de Commissie erkent, dat Badische zich toen uit de
vergaderingen van de organen van de PG Paperboard heeft teruggetrokken, heeft
zij verzoekster toch tot april 1991 aansprakelijk gesteld voor de betrokkenheid van
Badische bij het kartel.
- 53.
- Het enkele feit dat Badische uitsluitend met betrekking tot de Engelse markt
sporadisch en ongevraagd inlichtingen over prijsinitiatieven ontving van een
zelfstandige handelsagent, volstaat volgens haar niet om te kunnen spreken van
haar voortgezette actieve betrokkenheid bij het kartel. Overigens blijkt uit artikel 1,
negende streepje, van de beschikking, dat de kartonproducenten pas vanaf begin
1990 in toenemende mate onderling afgestemde maatregelen ter beheersing van het
aanbod op de markt hebben genomen.
- 54.
- De Commissie verwijst naar punt 162 van de considerans van de beschikking,
waarin wordt verklaard, dat Badische ten tijde van de verificatie door de Commissie
de prijsinitiatieven nog altijd volgde. Derhalve moet Badische worden geacht, ook
nog aan het kartel te hebben deelgenomen nadat zij zich uit de organen van de PG
Paperboard had teruggetrokken. De opmerking in genoemd punt van de
considerans, dat zij waarschijnlijk via haar Engelse agent inlichtingen over
voorgenomen prijsinitiatieven lijkt te hebben verkregen, heeft dus slechts een
bijkomstig karakter.
Beoordeling door het Gerecht
- 55.
- Reeds is vastgesteld (zie punten 45-50 supra), dat de Commissie het onrechtmatige
gedrag van Badische terecht aan verzoekster heeft toegerekend.
- 56.
- Verzoekster erkent dat zij, nadat zij zich eind 1989 uit de organen van de PG
Paperboard had teruggetrokken, niettemin inlichtingen betreffende prijsinitiatieven
bleef ontvangen.
- 57.
- Zij betwist overigens niet, dat uit de tabellen F en G in bijlage bij de beschikking
blijkt, dat zij in april 1990 en januari 1991 de prijzen van haar karton van GD-kwaliteit in Duitsland en het Verenigd Koninkrijk tot hetzelfde niveau heeft
verhoogd als dat van de prijzen die werden gehanteerd door de ondernemingen die
tot april 1991 aan de organen van de PG Paperboard hadden deelgenomen.
- 58.
- Aldus blijkt, dat zij doelbewust voordeel is blijven trekken uit met artikel 85, lid 1,
van het Verdrag strijdige activiteiten, aangezien zij niet onkundig kon zijn van de
omstandigheid dat de door haar gebruikte inlichtingen hun oorsprong vonden in
een heimelijke verstandhouding.
- 59.
- De Commissie heeft zich in punt 162, zesde alinea, van de considerans van de
beschikking dus terecht op het standpunt gesteld, dat verzoekster een partij bij de
inbreuk [moest] worden geacht tot de datum van de verificatie, dat wil zeggen tot
23 en 24 april 1991.
- 60.
- Het middel dient dus te worden afgewezen.
De vordering tot intrekking of verlaging van het bedrag van de geldboete
Het middel: ontoereikende motivering van de beschikking op het punt van de
vaststelling van het bedrag van de geldboete
Argumenten van partijen
- 61.
- Verzoekster is van mening, dat de beschikking ondanks het feit dat in het algemeen
relatief hoge geldboeten zijn opgelegd, geen inzicht geeft in de wijze waarop de
Commissie het bedrag van de aan haar opgelegde geldboete in concreto heeft
vastgesteld. Mocht het Gerecht tot de conclusie komen, dat de inbreuk op een of
meer punten niet is aangetoond, dan zou bovendien de grondslag op basis waarvan
de geldboete is berekend, worden aangetast.
- 62.
- In haar repliek beklemtoont verzoekster, dat zij wegens het ontbreken van concrete
aanwijzingen omtrent de factoren waarop de Commissie zich bij de berekening van
de geldboete had gebaseerd, niet in staat was, dit middel nader toe te lichten. De
Commissie kan haars inziens derhalve de ontvankelijkheid van dit middel niet
betwisten met het argument, dat het in het verzoekschrift onvoldoende is
uitgewerkt. Zo lang de Commissie geen opening van zaken had gegeven over onder
meer de omzet waarvan zij bij de vaststelling van het bedrag van de geldboete was
uitgegaan, de in dit verband in aanmerking genomen periode en de invloed die
eventuele verzachtende of verzwarende omstandigheden hadden, had zij namelijk
geen nadere toelichting kunnen geven.
- 63.
- De Commissie voert aan, dat het middel betreffende de ontoereikende motivering
van de geldboete niet-ontvankelijk is ingevolge artikel 44, lid 1, sub c, van het
Reglement voor de procesvoering, daar het in het verzoekschrift op geen enkele
wijze wordt toegelicht.
- 64.
- Subsidiair herinnert zij eraan, dat de punten 167 tot en met 172 van de considerans
van de beschikking een gedetailleerde uiteenzetting bevatten van de factoren die
zij bij de vaststelling van het bedrag van de geldboete in aanmerking heeft
genomen. In elk geval is zij van oordeel, dat zij niet gehouden is, een soort boete-catalogus op te stellen.
Beoordeling door het Gerecht
- 65.
- Het onderhavige middel dient als ontvankelijk te worden beschouwd. In haar
verzoekschrift heeft verzoekster namelijk uitdrukkelijk, zij het summier, gesteld dat
de beschikking ontoereikend is gemotiveerd op het punt van de wijze waarop de
Commissie de geldboete in concreto heeft vastgesteld. In antwoord op dit middel
heeft de Commissie overigens verwezen naar de punten 167 tot en met 172 van de
considerans van de beschikking.
- 66.
- Het onderhavige middel dient dus te worden onderzocht.
- 67.
- //T334_ARR//341//Volgens vaste rechtspraak heeft de verplichting tot motivering
van een individuele beschikking tot doel, de gemeenschapsrechter in staat te stellen
de wettigheid van de beschikking te onderzoeken, en de betrokkene voldoende
gegevens te verschaffen om na te gaan of de beschikking gegrond is dan wel een
gebrek vertoont op grond waarvan de wettigheid kan worden betwist, met dien
verstande dat de omvang van de motiveringsplicht afhankelijk is van de aard der
betrokken handeling en van de omstandigheden waaronder deze is vastgesteld (zie
in het bijzonder arrest Gerecht van 11 december 1996, Van Megen
Sports/Commissie, T-49/95, Jurispr. blz. II-1799, punt 51).
- 68.
- //T334_ARR//342//Bij een beschikking waarbij, zoals in casu, aan meerdere
ondernemingen een geldboete wordt opgelegd wegens een inbreuk op de
communautaire mededingingsregels, moet de omvang van de motiveringsplicht in
het bijzonder worden bepaald met inachtneming van het feit dat de zwaarte van
de inbreuken moet worden vastgesteld op basis van een groot aantal factoren, zoals
onder meer de bijzondere omstandigheden van de zaak, de context daarvan en de
preventieve werking van de geldboeten, zonder dat een dwingende of uitputtende
lijst van verplicht in aanmerking te nemen criteria is opgesteld (beschikking Hof
van 25 maart 1996, SPO e.a./Commissie, C-137/95 P, Jurispr. blz. I-1611, punt 54).
- 69.
- //T334_ARR//343//Bovendien beschikt de Commissie bij de vaststelling van het
bedrag van elke geldboete over een beoordelingsmarge en kan zij niet verplicht
worden geacht om daartoe een precieze mathematische formule toe te passen (zie
in dezelfde zin arrest Gerecht van 6 april 1995, Martinelli/Commissie, T-150/89,
Jurispr. blz. II-1165, punt 59).
- 70.
- //T334_ARR//344//In de beschikking worden de criteria die in aanmerking zijn
genomen bij de vaststelling van het algemene niveau van de geldboeten en het
bedrag van de individuele geldboeten vermeld in respectievelijk de punten 168 en
169 van de considerans. Verder verklaart de Commissie met betrekking tot de
individuele geldboeten in punt 170 van de considerans, dat de ondernemingen die
de vergaderingen van de PWG hebben bijgewoond, in beginsel als de kopstukken
van het kartel zijn beschouwd, terwijl de andere ondernemingen als gewone leden
daarvan zijn beschouwd. Ten slotte geeft zij in de punten 171 en 172 van de
considerans aan, dat de aan Rena en Stora opgelegde geldboeten aanzienlijk lager
moeten uitvallen om rekening te houden met hun actieve medewerking met de
Commissie en dat acht andere ondernemingen, waaronder verzoekster, eveneens
in aanmerking komen voor een proportioneel geringere verlaging, omdat zij in hun
antwoorden op de mededeling van de punten van bezwaar niet de kern van de
tegen hen ingebrachte feiten hebben ontkend, waarop de Commissie haar punten
van bezwaar had gebaseerd.
- 71.
- //T334_ARR//345//In haar memories voor het Gerecht, alsmede in haar antwoord
op een schriftelijke vraag van het Gerecht heeft de Commissie verklaard, dat het
bedrag van de geldboeten is vastgesteld op basis van de omzet die elke
onderneming tot wie de beschikking is gericht, in 1990 heeft behaald op de
kartonmarkt van de Gemeenschap. Geldboeten van een basisniveau van 9 of 7,5 %
van deze individuele omzet zijn opgelegd aan de ondernemingen die als de
kopstukken van het kartel werden beschouwd, respectievelijk aan de andere
ondernemingen. Ten slotte heeft de Commissie rekening gehouden met de
eventuele medewerking van bepaalde ondernemingen tijdens de administratieve
procedure. Bij twee ondernemingen is het bedrag van hun geldboete om die reden
met twee derde verlaagd, terwijl die van andere ondernemingen met een derde is
verlaagd.
- 72.
- //T334_ARR//346//Overigens blijkt uit een door de Commissie verstrekte tabel met
gegevens betreffende de vaststelling van het bedrag van elk van de individuele
geldboeten, dat deze geldboeten weliswaar niet zijn vastgesteld door middel van
een strikt mathematische toepassing van alleen de bovengenoemde cijfers, doch dat
deze cijfers voor de berekening van de geldboeten wel stelselmatig in aanmerking
zijn genomen.
- 73.
- //T334_ARR//347//In de beschikking wordt niet gepreciseerd, dat het bedrag van
de geldboeten is vastgesteld op basis van de omzet van elke onderneming op de
kartonmarkt van de Gemeenschap in 1990. Ook worden in de beschikking niet de
toegepaste basispercentages van 9 en 7,5 % genoemd die zijn gehanteerd voor de
berekening van de geldboeten die zijn opgelegd aan de ondernemingen die als de
kopstukken werden beschouwd, respectievelijk aan de ondernemingen die als
gewone leden werden beschouwd. Evenmin worden de percentages vermeld,
waarmee de geldboeten van Rena en Stora enerzijds en die van acht andere
ondernemingen, waaronder verzoekster, anderzijds zijn verlaagd.
- 74.
- //T334_ARR//348//In casu bevatten de punten 169 tot en met 172 van de
considerans, uitgelegd met inachtneming van de gedetailleerde uiteenzetting, in de
beschikking, van de feitelijke bevindingen die ten aanzien van elke adressaat van
de beschikking zijn geformuleerd, een toereikende en ter zake dienende vermelding
van de beoordelingsfactoren die in aanmerking zijn genomen om de zwaarte en de
duur van de door elk van de betrokken ondernemingen gepleegde inbreuk te
bepalen (zie in deze zin arrest Gerecht van 24 oktober 1991, Petrofina/Commissie,
T-2/89, Jurispr. blz. II-1087, punt 264).
- 75.
- //T334_ARR//349//In de tweede plaats zou, wanneer zoals in casu bij de bepaling
van het bedrag van elke geldboete stelselmatig rekening is gehouden met bepaalde
specifieke gegevens, de vermelding van elk van deze factoren in de beschikking de
ondernemingen in staat stellen om enerzijds beter te beoordelen of de Commissie
bij de vaststelling van het bedrag van de individuele geldboete fouten heeft
gemaakt, en anderzijds of, gelet op de toegepaste algemene criteria, het bedrag van
elke individuele geldboete gerechtvaardigd is. In casu is bij de vermelding van de
betrokken factoren in de beschikking, dat wil zeggen de referentie-omzet, het
referentiejaar, de toegepaste basispercentages en de percentages van de verlaging
van het bedrag van de geldboete, de precieze omzet van de ondernemingen tot wie
de beschikking is gericht, niet openbaar gemaakt, aangezien de openbaarmaking
een inbreuk op artikel 214 van het Verdrag had kunnen opleveren. Het eindbedrag
van elke individuele geldboete is, zoals de Commissie zelf heeft beklemtoond,
namelijk niet tot stand gekomen door een strikt mathematische toepassing van deze
factoren.
- 76.
- //T334_ARR//350//Ter terechtzitting heeft de Commissie overigens erkend, dat niets
haar zou hebben belet om in de beschikking op de dag zelf waarop deze
beschikking is aanvaard, de factoren aan te geven die stelselmatig in aanmerking
waren genomen en die bekend waren gemaakt tijdens een persconferentie door het
lid van de Commissie, belast met het mededingingsbeleid. Dienaangaande zij
herinnerd aan de vaste rechtspraak, volgens welke de motivering van de
beschikking in de beschikking zelf moet voorkomen en dat latere verklaringen van
de Commissie, behoudens bijzondere omstandigheden, niet in aanmerking kunnen
worden genomen (zie arrest Gerecht van 2 juli 1992, Dansk
Pelsdyravlerforening/Commissie, T-61/89, Jurispr. blz. II-1931, punt 131, en in
dezelfde zin arrest Gerecht van 12 december 1991, Hilti/Commissie, T-30/89,
Jurispr. blz. II-1439, punt 136).
- 77.
- //T334_ARR//351//Ondanks deze bevindingen zij opgemerkt, dat de motivering
betreffende de vaststelling van het bedrag van de geldboeten in de punten 167 tot
en met 172 van de considerans van de beschikking minstens even gedetailleerd is
als de motiveringen in de vroegere beschikkingen van de Commissie betreffende
vergelijkbare inbreuken. Hoewel het middel van een motiveringsgebrek van
openbare orde is, had de gemeenschapsrechter op het moment van de vaststelling
nog geen kritiek geuit op de praktijk die door de Commissie werd gevolgd op het
gebied van de motivering van de opgelegde geldboeten. Pas in het arrest van
6 april 1995, Tréfilunion/Commissie (T-148/89, Jurispr. blz. II-1063, punt 142) en
in twee andere arresten van dezelfde dag, Société métallurgique de
Normandie/Commissie (T-147/89, Jurispr. blz. II-1057, summiere publicatie) en
Société des treillis et panneaux soudés/Commissie (T-151/89, Jurispr. blz. II-1191,
summiere publicatie), heeft het Gerecht voor het eerst beklemtoond, dat het
wenselijk is dat de ondernemingen gedetailleerd kennis kunnen nemen van de wijze
van berekening van de hun opgelegde geldboete, zonder daarvoor de beschikking
van de Commissie in rechte te moeten aanvechten.
- 78.
- //T334_ARR//352//Wanneer de Commissie in een beschikking een inbreuk op de
mededingingsregels vaststelt en de ondernemingen die daaraan hebben
deelgenomen een geldboete oplegt, moet zij derhalve, indien zij bepaalde
basisfactoren bij de vaststelling van het bedrag van de geldboeten stelselmatig in
aanmerking heeft genomen, deze factoren in de beschikking zelf vermelden, om de
adressaten daarvan in staat te stellen, de juistheid van het niveau van de geldboete
te verifiëren en na te gaan of er eventueel sprake is van discriminatie.
- 79.
- //T334_ARR//353//In de bijzondere omstandigheden welke zijn vermeld in punt 77
supra, en gelet op het feit dat de Commissie zich bereid heeft getoond om tijdens
de contentieuze procedure alle relevante inlichtingen betreffende de wijze van
berekening van de geldboeten te verstrekken, behoeft het ontbreken van een
specifieke motivering in de beschikking betreffende de wijze van berekening van
de geldboeten in casu niet als een schending van de motiveringsplicht te worden
beschouwd, die een gehele of gedeeltelijke intrekking van de opgelegde geldboeten
rechtvaardigt.
- 80.
- //T354_ARR//130////T334_ARR//354//
Bijgevolg kan dit middel niet worden aanvaard.
De middelen: onjuiste beoordeling, voor zover verzoekster als kopstuk van het kartel
is aangemerkt, en schending van de motiveringsverplichting dienaangaande
Argumenten van partijen
- 81.
- //T354_ARR//131//Verzoekster stelt, dat zij ten onrechte als een van de
kopstukken van het kartel is aangemerkt (punt 170 van de considerans van de
beschikking).
- 82.
- De Commissie heeft verondersteld, dat verzoeksters vertegenwoordiger als
voorzitter van de PWG en de PC werd aanvaard in verband met de macht van de
KNP-groep. Verzoekster is evenwel slechts een kleine kartonproducent, die op
verzoek van haar collega's en slechts voor een periode van één jaar een voorzitter
van de PWG heeft geleverd. Die periode is later op verzoek van haar collega's
met een jaar verlengd. Bovendien werd de mede-directeur van KNP Vouwkarton
enkel als voorzitter gekozen wegens zijn neutraliteit en zijn talenkennis. Daarbij
komt, dat hij met zekerheid slechts vier vergaderingen heeft voorgezeten van de
acht PWG-vergaderingen die in de periode van zijn voorzitterschap werden
gehouden.
- 83.
- Bijgevolg kan uit de door het lid van haar raad van bestuur ingenomen positie niet
worden afgeleid, dat verzoekster een van de stuwende krachten van het kartel was.
- 84.
- Overigens is de beschikking volgens verzoekster ontoereikend gemotiveerd,
aangezien daaruit niet duidelijk blijkt, of rekening is gehouden met de relatief korte
duur van het voorzitterschap van de PWG. De Commissie heeft in haar
verweerschrift meegedeeld, dat zij bij het bepalen van het bedrag van de geldboete
is uitgegaan van de vaststelling, dat verzoekster ook in de periode na 1988 als een
der kopstukken van het kartel moest worden beschouwd. Deze vaststelling is
evenwel onjuist, aangezien in de beschikking wordt gepreciseerd, dat verzoekster
gedurende de periode waarin zij lid was van de PWG als één van de kopstukken
van het kartel moest worden beschouwd (punt 170 van de considerans van de
beschikking).
- 85.
- Volgens de Commissie is verzoekster als één van de kopstukken van het kartel
beschouwd, omdat zij lid was van de PWG en zelfs als voorzitter van dat orgaan
optrad.
- 86.
- Dat verzoekster een van de kopstukken van het kartel was, wordt volgens de
Commissie bevestigd door documenten (hoofdzakelijk notulen die afkomstig zijn
van de PG Paperboard), welke als bijlage bij de dupliek zijn gevoegd, in welke
documenten de naam van het lid van verzoeksters raad van bestuur voorkomt.
- 87.
- De Commissie was zich bewust van de beperkte duur van verzoeksters deelneming
aan de vergaderingen van de PWG. Haars inziens was het evenwel niet redelijk,
deze omstandigheid in aanmerking te nemen, aangezien zij verzoekster enkel voor
de deelneming van KNP Vouwkarton aan het kartel een zwaardere geldboete had
opgelegd wegens haar hoedanigheid van kopstuk van het kartel.
Beoordeling door het Gerecht
- 88.
- Volgens punt 170, eerste alinea, van de considerans van de beschikking dragen de
kopstukken, dat wil zeggen de grote kartonproducenten die aan de PWG
deelnamen (Cascades, Finnboard, [Mayr-Melnhof], MoDo, Sarrió en Stora) een
bijzondere verantwoordelijkheid. Zij waren duidelijk de voornaamste besluitvormers
en stuwende krachten van het kartel.
- 89.
- Volgens de tweede alinea van dit punt moet verzoekster eveneens gedurende de
periode waarin zij lid was van de PWG, dat wil zeggen tot medio 1988 (punt 36,
tweede alinea, van de considerans), als een der kopstukken van het kartel worden
beschouwd. In de beschikking wordt gepreciseerd, dat verzoeksters
vertegenwoordiger de PC en de PWG op een kritiek moment heeft voorgezeten.
- 90.
- Bovendien wordt daarin uitvoerig de centrale rol van de PWG in het kartel
beschreven (in het bijzonder de punten 36-38 en 130-132 van de considerans).
- 91.
- De beschikking bevat dus een toereikende motivering van de redenen waarom
verzoekster door de Commissie als een van de kopstukken is beschouwd.
- 92.
- Wat de juistheid van deze motivering betreft, zij opgemerkt, dat verzoekster niet
ontkent, dat zij aan de vergaderingen van de PWG heeft deelgenomen, noch dat
zij gedurende de eerste twee jaren van het kartel het voorzitterschap heeft
waargenomen. Evenmin ontkent zij de realiteit van het voornamelijk
mededingingsverstorende doel van de PWG, noch die van de door de Commissie
vastgestelde mededingingsverstorende gedragingen.
- 93.
- Derhalve is verzoekster voor de vaststelling van het bedrag van de geldboete
terecht als kopstuk aangemerkt, waarbij haar werkelijke optreden binnen de
PWG en de redenen die zijn aangevoerd om het voorzitterschap van dit orgaan te
aanvaarden, niets afdoen aan de vaststelling van de Commissie.
- 94.
- Gelet op het voorgaande, kon verzoekster evenwel slechts voor de periode van
medio 1986 tot medio 1988 als kopstuk worden aangemerkt en uit dien hoofde
een sanctie worden opgelegd. De draagwijdte van deze conclusie zal het Gerecht
onderzoeken in het kader van zijn volledige rechtsmacht betreffende de geldboeten,
wanneer het het middel betreffende fouten die zijn gemaakt bij de vaststelling van
het bedrag van de aan verzoekster opgelegde geldboete, onderzoekt (zie
punten 101 e.v. supra).
- 95.
- Bijgevolg kan dit middel niet worden aanvaard.
Het middel: fouten bij de vaststelling van het bedrag van de aan verzoekster opgelegde
geldboete
Argumenten van partijen
- 96.
- Verzoekster stelt, dat de Commissie bij de vaststelling van het bedrag van de
geldboete rekening had moeten houden met het minieme marktaandeel van
Badische en met het feit dat de betrokkenheid van deze onderneming vanaf eind
1989 marginaal (punt 162 van de considerans van de beschikking) en tot het
Verenigd Koninkrijk beperkt was.
- 97.
- Bovendien wordt er voor de opgelegde sanctie ten onrechte vanuit gegaan, dat haar
beide dochterondernemingen gedurende de gehele periode van de inbreuk, dat wil
zeggen van medio 1986 tot april 1991, bij het kartel betrokken waren. In dit
verband wijst zij erop, dat in artikel 1 van de Nederlandse versie van de
beschikking staat te lezen, dat zij heeft deelgenomen aan een overeenstemming en
onderling afgestemde feitelijke gedraging die van medio 1988 en niet van medio
1986 stammen. Zij verzoekt het Gerecht ambtshalve conclusies te verbinden aan
deze kennelijke vergissing.
- 98.
- Ter terechtzitting heeft verzoeksters vertegenwoordiger meegedeeld, dat een van
de omzetcijfers op basis waarvan de geldboete is berekend, niet overeenstemde met
de werkelijk behaalde omzet van Badische. De Commissie was uitgegaan van de
omzet van Badische op de kartonmarkt van de Gemeenschap in 1989, terwijl zij op
grond van de toegepaste algemene criteria voor de vaststelling van het bedrag van
de geldboeten had moeten uitgaan van de omzet die in 1990 op deze markt is
behaald. Bovendien had zij ten onrechte de interne kartonverkopen binnen de
groep meegerekend.
- 99.
- De Commissie stelt, dat zij bij de vaststelling van het bedrag van de geldboete
rekening heeft gehouden met het minieme marktaandeel van Badische, aangezien
de geldboeten zijn berekend op basis van de omzet van de betrokken
ondernemingen.
- 100.
- Zij stelt, dat de vergissing in de Nederlandse versie van de beschikking betreffende
het tijdstip vanaf wanneer het kartel dateert, een aandachtig lezer niet kan ontgaan,
hetgeen haars inziens wordt bevestigd door het feit, dat verzoekster pas in haar
repliek melding heeft gemaakt van deze vergissing.
- 101.
- Ten slotte heeft de Commissie in antwoord op een schriftelijke vraag van het
Gerecht een overzicht verstrekt, waarin wordt gespecificeerd, hoe het bedrag is
vastgesteld van de geldboeten die zijn opgelegd aan de ondernemingen tot wie de
beschikking is gericht. Uit dit document blijkt, dat het bedrag van de aan
verzoekster opgelegde geldboete vóór verlaging werd gevormd door de som van
twee cijfers, te weten het cijfer verkregen door toepassing van het percentage van
9 % op de door KNP Vouwkarton behaalde omzet, vermenigvuldigd met 42/60
corresponderend met de duur van de deelneming van KNP Vouwkarton aan de
inbreuk , en het cijfer, verkregen door toepassing van het percentage van 7,5 %
op de door Badische behaalde omzet, vermenigvuldigd met 60/60
corresponderend met de duur van de deelneming van Badische aan de inbreuk.
Het totale bedrag is vervolgens met een derde verlaagd.
- 102.
- Ter terechtzitting heeft de Commissie verklaard, voor de berekening van het
bedrag van de geldboete te zijn uitgegaan van twee cijfers, namelijk de omzet van
KNP Vouwkarton, respectievelijk Badische op de kartonmarkt van de
Gemeenschap in 1989.
- 103.
- Zij heeft verklaard, dat zij met betrekking tot KNP Vouwkarton van het criterium
van het referentiejaar, dat wil zeggen 1990, was afgeweken, om rekening te houden
met het feit dat deze onderneming in de loop van dat jaar aan Mayr-Melnhof was
verkocht. Verder is zij voor de vaststelling van het bedrag van de geldboete
uitgegaan van de omzet van Badische in 1989 (19 miljoen ECU) en niet van haar
omzet in 1990 (15 miljoen ECU), op grond van het feit dat een van de installaties
van Badische in de loop van het najaar van 1989 definitief was gesloten.
Beoordeling door het Gerecht
- 104.
- Zoals is vastgesteld (punten 45-50 supra), heeft de Commissie verzoekster terecht
aansprakelijk gesteld voor het onrechtmatige gedrag van KNP Vouwkarton en
Badische. Eveneens heeft zij zich terecht op het standpunt gesteld, dat verzoekster
van medio 1986 tot april 1991 aan het kartel had deelgenomen (punten 55-60
supra).
- 105.
- Bijgevolg moeten verzoeksters argumenten betreffende een onjuiste beoordeling
van haar deelneming aan het kartel worden afgewezen.
- 106.
- Eveneens dient het argument te worden afgewezen betreffende een vergissing in
artikel 1 van de Nederlandse versie van de beschikking, volgens welke verzoekster
heeft deelgenomen aan een overeenstemming en onderling afgestemde feitelijke
gedraging die van medio 1988 stammen. Immers, aangezien het dispositief van de
beschikking moet worden uitgelegd met inachtneming van haar motivering (zie
bijvoorbeeld arrest Hof van 16 december 1975, Suiker Unie e.a./Commissie,
40/73-48/73, 50/73, 54/73, 55/73, 56/73, 111/73, 113/73 en 114/73, Jurispr. blz. 1663,
punten 122-124), moet worden opgemerkt, dat uit deze motivering duidelijk blijkt,
dat de Commissie ten aanzien van verzoekster een deelname aan een
overeenstemming en een onderling afgestemde feitelijke gedraging die van medio
1986 stammen, in aanmerking wilden nemen. Overigens blijkt uit het inleidende
verzoekschrift van verzoekster (punt 8, waarin wordt verwezen naar punt 162 van
de considerans van de beschikking), dat zij de bestreden beschikking eveneens
aldus heeft begrepen.
- 107.
- Er zij aan herinnerd, dat geldboeten van een basisniveau van 9 of 7,5 % van de
omzet die door elk van de ondernemingen toe wie de beschikking is gericht, in
1990 op de kartonmarkt van de Gemeenschap is behaald, zijn opgelegd aan de
ondernemingen die als de kopstukken van het kartel zijn beschouwd, respectievelijk
aan de andere ondernemingen. Dat inderdaad deze basisniveaus zijn toegepast, is
door de Commissie bevestigd tijdens de contentieuze procedure en in het bijzonder
in haar antwoord op een schriftelijke vraag van het Gerecht.
- 108.
- In verzoeksters geval kan het argument betreffende het minieme marktaandeel van
Badische niet worden aanvaard. Evenals voor de andere ondernemingen heeft de
Commissie de omzet in aanmerking genomen die is behaald op de kartonmarkt van
de Gemeenschap. Aldus heeft zij de werkelijke omvang en economische macht van
Badische op deze markt beoordeeld. Voor zover zij evenwel is uitgegaan van de
omzet van Badische in 1989 en niet van de lagere omzet in 1990 (punt 103 supra),
zoals het beginsel van gelijke behandeling vereiste, zal het bedrag van de aan
verzoekster opgelegde geldboete moeten worden verlaagd. Hierbij komt nog, dat
de Commissie niet in een concreet geval van de voor de vaststelling van het bedrag
van de geldboeten in aanmerking genomen algemene criteria kan afwijken zonder
daarvoor in de beschikking een verklaring te geven. Volgens vaste rechtspraak
moet de motivering van de beschikking namelijk in de beschikking zelf voorkomen.
De beschikking kan niet achteraf voor de gemeenschapsrechter worden toegelicht,
behoudens in uitzonderlijke omstandigheden, waarvan in casu geen sprake is (zie
in het bijzonder arrest Dansk Pelsdyravlerforening/Commissie, reeds aangehaald,
punt 131).
- 109.
- Ook uit de toelichtingen betreffende de vaststelling van het bedrag van de aan
verzoekster opgelegde geldboete, die op verzoek van het Gerecht schriftelijk zijn
overgelegd, blijkt, dat op de omzet van KNP Vouwkarton in 1989 een percentage
van 9 % is toegepast voor de gehele periode gedurende welke deze onderneming
in handen was van KNP, dat wil zeggen tot 1 januari 1990, in weerwil van het feit
dat na medio 1988 geen enkele vertegenwoordiger van KNP de vergaderingen van
de PWG had bijgewoond.
- 110.
- In haar schriftelijke antwoord op de vragen van het Gerecht, alsmede ter
terechtzitting heeft de Commissie evenwel een alternatieve methode voor de
vaststelling van het bedrag van de geldboete voorgelegd. Volgens deze andere
methode zou het bedrag van de geldboete worden vastgesteld door voor de periode
gedurende welke verzoekster een van de kopstukken van het kartel was, op de
omzet van KNP Vouwkarton en Badische een basispercentage van 9 % toe te
passen, en voor de resterende periode van de inbreuken een basispercentage van
7,5 %.
- 111.
- Vastgesteld zij, dat enkel deze tweede methode in overeenstemming is met de
gegevens in punt 170, tweede alinea, van de considerans van de beschikking,
volgens welke verzoekster gedurende de periode waarin zij lid was van de PWG,
als een der kopstukken van het kartel moet worden beschouwd. Met deze
vaststelling zal derhalve rekening moeten worden gehouden bij de vaststelling van
het bedrag van de geldboete.
- 112.
- Met betrekking tot de interne kartonverkopen binnen de groep ten slotte moet
worden vastgesteld, dat verzoekster geen enkel element heeft aangevoerd tenbewijze dat de Commissie daarmee geen rekening had moeten houden bij de
vaststelling van het bedrag van de geldboete.
- 113.
- Uit al het voorgaande volgt, dat het bedrag van de aan verzoekster opgelegde
geldboete moet worden verlaagd.
- 114.
- //T334_ARR//412//Aangezien in casu geen van de andere door verzoekster
aangevoerde middelen dan het middel betreffende de fouten bij de vaststelling van
het bedrag van de aan verzoekster opgelegde geldboete grond opleveren voor een
verlaging, zal het Gerecht in de uitoefening van zijn volledige rechtsmacht het
bedrag van deze geldboete vaststellen op 2 700 000 ECU.
Kosten
- 115.
- //T334_ARR//413//Volgens artikel 87, lid 3, van het Reglement voor de
procesvoering kan het Gerecht de proceskosten over de partijen verdelen of
beslissen dat elke partij haar eigen kosten zal dragen, indien zij onderscheidenlijk
op een of meer punten in het ongelijk worden gesteld. Aangezien het beroep
slechts gedeeltelijk is toegewezen, zal het Gerecht de omstandigheden van de zaak
billijk beoordelen, wanneer het beslist dat verzoekster haar eigen kosten zal dragen,
alsmede de helft van de kosten van de Commissie, die de andere helft van haar
eigen kosten zal dragen.
HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Derde kamer uitgebreid),
rechtdoende:
1) Bepaalt het bedrag van de geldboete die aan verzoekster is opgelegd bij
artikel 3 van beschikking 94/601/EG van de Commissie van 13 juli 1994
inzake een procedure op grond van artikel 85 van het EG-Verdrag
(IV/C/33.833 Karton), op 2 700 000 ECU.
2) Verwerpt het beroep voor het overige.
3) Verwijst verzoekster in haar eigen kosten, alsmede in de helft van de kosten
van de Commissie.
4) Verstaat, dat de Commissie de helft van haar eigen kosten zal dragen.
Vesterdorf Briët
Lindh
Potocki Cooke
|
Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 14 mei 1998.
De griffier
De president
H. Jung
B. Vesterdorf
Inhoudsoverzicht
De feiten
II - 2
Procedure
II - 8
Conclusies van partijen
II - 10
De vordering tot nietigverklaring van de beschikking
II - 11
De middelen: onjuiste beoordeling betreffende de toerekening van de gedragingen van
KNP Vouwkarton en Badische aan verzoekster en schending van artikel 190 van het
Verdrag dienaangaande.
II - 11
Argumenten van partijen
II - 11
Beoordeling door het Gerecht
II - 14
Het middel: onjuiste beoordeling van de duur van de betrokkenheid van Badische bij
het kartel
II - 16
Argumenten van partijen
II - 16
Beoordeling door het Gerecht
II - 17
De vordering tot intrekking of verlaging van het bedrag van de geldboete
II - 18
Het middel: ontoereikende motivering van de beschikking op het punt van de
vaststelling van het bedrag van de geldboete
II - 18
Argumenten van partijen
II - 18
Beoordeling door het Gerecht
II - 19
De middelen: onjuiste beoordeling, voor zover verzoekster als kopstuk van het
kartel is aangemerkt, en schending van de motiveringsverplichting
dienaangaande
II - 24
Argumenten van partijen
II - 24
Beoordeling door het Gerecht
II - 26
Het middel: fouten bij de vaststelling van het bedrag van de aan verzoekster opgelegde
geldboete
II - 27
Argumenten van partijen
II - 27
Beoordeling door het Gerecht
II - 29
Kosten
II - 32