Language of document : ECLI:EU:C:2015:202

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)

26 maart 2015 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Verplichte verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven – Richtlijn 90/232/EEG – Artikel 2 – Onderscheid in het bedrag van de verzekeringspremie naar het grondgebied waarop het voertuig aan het verkeer deelneemt”

In zaak C‑556/13,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Lietuvos Aukščiausiasis Teismas (Litouwen) bij beslissing van 17 oktober 2013, ingekomen bij het Hof op 28 oktober 2013, in de procedure

„Litaksa” UAB

tegen

„BTA Insurance Company” SE,

wijst

HET HOF (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: L. Bay Larsen, kamerpresident, K. Jürimäe (rapporteur), J. Malenovský, M. Safjan en A. Prechal, rechters,

advocaat-generaal: P. Mengozzi,

griffier: M. Aleksejev, administrateur,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        „Litaksa” UAB, vertegenwoordigd door D. Gintautas, advokatas,

–        de Litouwse regering, vertegenwoordigd door D. Kriaučiūnas en A. Svinkūnaitė als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door A. Steiblytė en K.‑P. Wojcik als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 2 van de Derde richtlijn (90/232/EEG) van de Raad van 14 mei 1990 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (PB L 129, blz. 33), zoals gewijzigd bij richtlijn 2005/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 (PB L 149, blz. 14; hierna: „Derde richtlijn”), alsmede van de beginselen van vrij verkeer van personen en goederen en het algemene non-discriminatiebeginsel.

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen „Litaksa” UAB (hierna: „Litaksa”), een onderneming voor wegvervoer, en „BTA Insurance company” SE (hierna: „BTA”), een verzekeringsmaatschappij, over de terugbetaling van verzekeringsuitkeringen die uit hoofde van de verplichte verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (hierna: „verplichte motorrijtuigenverzekering”), zijn betaald aan slachtoffers van verkeersongevallen.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

3        Bij richtlijn 2009/103/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (PB L 263, blz. 11) zijn vijf richtlijnen tot onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verplichte motorrijtuigenverzekering gecodificeerd.

4        Aangezien de feiten van het hoofdgeding dateren van vóór de inwerkingtreding van richtlijn 2009/103, zijn de toepasselijke bepalingen evenwel nog steeds die van deze vijf richtlijnen, inzonderheid richtlijn 72/166/EEG van de Raad van 24 april 1972 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (PB L 103, blz. 1; hierna: „Eerste richtlijn”) en de Derde richtlijn.

 Eerste richtlijn

5        Om het reizigersverkeer tussen de lidstaten te vergemakkelijken, is bij de Eerste richtlijn een regeling ingevoerd die enerzijds is gebaseerd op de afschaffing van de controle op de groene verzekeringskaart bij de overschrijding van de binnengrenzen van de Europese Unie, en anderzijds op de verplichting voor elke lidstaat om ervoor te zorgen dat de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van voertuigen aanleiding kan geven, door een verzekering is gedekt.

6        In dit verband bepaalt artikel 3 van die richtlijn:

„1.      Iedere lidstaat treft [...] de nodige maatregelen opdat de wettelijke aansprakelijkheid met betrekking tot de deelneming aan het verkeer van voertuigen die gewoonlijk op zijn grondgebied zijn gestald, door een verzekering is gedekt. De dekking van de schade alsmede de voorwaarden van deze verzekering worden in deze maatregelen vastgesteld.

2.      Iedere lidstaat treft de nodige maatregelen opdat door de verzekeringsovereenkomst eveneens worden gedekt:

–        de schade die is veroorzaakt op het grondgebied van de andere lidstaten, overeenkomstig de in deze staten geldende wettelijke regelingen,

[...]”

 Derde richtlijn

7        De zesde, zevende, twaalfde en dertiende overweging van de Derde richtlijn luiden:

„Overwegende dat iedere onzekerheid ten aanzien van toepassing van artikel 3, lid 2, eerste streepje, van [de Eerste richtlijn] moet worden weggenomen; dat een verplichte motorrijtuigenverzekering het gehele grondgebied van de [Unie] moet bestrijken;

Overwegende dat in het belang van de verzekerde voorts elke polis tegen betaling van één enkele premie in elke lidstaat de door diens wet voorgeschreven dekking moet verschaffen, dan wel de dekking die wettelijk is voorgeschreven in de lidstaat waar het voertuig gewoonlijk is gestald, indien laatstgenoemde dekking hoger is;

[...]

Overwegende dat, gelet op alle bovenstaande overwegingen, de [Eerste richtlijn en de Tweede richtlijn (84/5/EEG) van de Raad van 30 december 1983 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (PB 1984, L 8, blz. 17)] op uniforme wijze dienen te worden aangevuld;

Overwegende dat door deze aanvulling, die tot gevolg heeft dat verzekerden en slachtoffers van ongevallen beter worden beschermd, het overschrijden van de binnengrenzen van de [Unie] en dus de instelling en de werking van de interne markt nog verder zullen worden vergemakkelijkt; dat derhalve dient te worden uitgegaan van een hoog niveau van bescherming van de consument”.

8        Artikel 2 van de Derde richtlijn luidt:

„De lidstaten nemen de nodige maatregelen opdat alle polissen in het kader van de verplichte [motorrijtuigenverzekering]:

–        tegen betaling van één enkele premie en gedurende de gehele looptijd van de overeenkomst dekking verschaffen voor het gehele grondgebied van de [Unie], met inbegrip van de perioden waarin het voertuig zich, gedurende de looptijd van de overeenkomst, in een andere lidstaat bevindt, en

–        tegen betaling van diezelfde premie, in elke lidstaat de bij diens wet voorgeschreven dekking verschaffen, dan wel de dekking die wettelijk is voorgeschreven in de lidstaat waar het voertuig gewoonlijk is gestald, indien laatstgenoemde dekking hoger is.”

 Litouws recht

9        Artikel 10 van de Transporto priemonių valdytojų civilinės atsakomybės privalomojo draudimo įstatymas (wet op de verplichte verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven) van 14 juni 2001 (Žin., 2004, nr. 100‑3718), met als opschrift „Grondgebied waarop een verzekeringsovereenkomst van toepassing is”, bepaalt in lid 1:

„Na betaling van de enkele (algehele) premie verschaft de verzekeringsovereenkomst voor een voertuig dat gewoonlijk gestald is op het grondgebied van de Republiek Litouwen of de verzekeringsovereenkomst voor grensverkeer gedurende de volledige looptijd van de overeenkomst, met inbegrip van de perioden waarin het voertuig zich, gedurende de looptijd van de overeenkomst, in een andere lidstaat bevindt, in elke lidstaat de dekking die bij diens wetgeving is voorgeschreven ter zake van de verplichte verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, of de uit deze wet volgende dekking wanneer laatstgenoemde dekking hoger is. De verzekeringsovereenkomst voor een voertuig dat gewoonlijk gestald is op het grondgebied van de Republiek Litouwen, op grond waarvan de groene kaart is uitgereikt, verschaft ook dekking in de op die kaart vermelde derde landen.”

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

10      Op 24 november 2008 hebben Litaksa en BTA twee overeenkomsten inzake de verplichte motorrijtuigenverzekering gesloten tot dekking van de wettelijke aansprakelijkheid van Litaksa waartoe deelneming aan het verkeer van twee voertuigen van Litaksa aanleiding kon geven, voor de periode van 25 november 2008 tot en met 24 november 2009. In deze overeenkomsten was bedongen dat deze voertuigen, die eigendom van Litaksa waren, uitsluitend zouden worden gebruikt voor het vervoer van passagiers of goederen op het Litouwse grondgebied. Deze overeenkomsten legden Litaksa bovendien de verplichting op, mocht zij van plan zijn deze voertuigen in een andere lidstaat te gebruiken voor een periode van meer dan 28 dagen of daarmee in een andere lidstaat personen of goederen te vervoeren, BTA daarvan vooraf te informeren en uit dien hoofde een extra premie te betalen.

11      In 2009 waren de twee voertuigen, die eigendom van Litaksa waren, betrokken bij verkeersongevallen in het Verenigd Koninkrijk en Duitsland, zonder dat Litaksa vooraf BTA op de hoogte had gebracht van haar voornemen om deze voertuigen in deze lidstaten te gebruiken.

12      BTA heeft de slachtoffers van deze ongevallen schadeloosgesteld en zich vervolgens tot de Kauno miesto apylinkés teismas (districtsrechtbank te Kaunas) gewend teneinde Litaksa te horen veroordelen tot terugbetaling van de helft van de aan de slachtsoffers uitgekeerde schadevergoedingen op grond dat Litaksa zich niet had gehouden aan de bedingen van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde overeenkomsten die haar verplichtten BTA op de hoogte te brengen van haar voornemen om deze voertuigen in een andere lidstaat te gebruiken.

13      Bij vonnis van 30 juli 2012 heeft de Kauno miesto apylinkės teismas de vordering van BTA toegewezen. Nadat Litaksa hoger beroep tegen dat vonnis had ingesteld, heeft de Kauno apygardos teismas (regionale rechtbank te Kaunas) bij beschikking van 27 december 2012 het vonnis van de Kauno miesto apylinkės teismas enerzijds ten dele ongedaan gemaakt op grond dat een deel van de schuldvorderingen van BTA jegens Litaksa was verjaard, en anderzijds bevestigd voor zover Litaksa daarbij was veroordeeld tot betaling van de overige schuldvorderingen aan BTA, na zoals de Kauno miesto apylinkės teismas te hebben opgemerkt dat niet-naleving van de bedingen van een overeenkomst inzake de verplichte motorrijtuigenverzekering kon rechtvaardigen dat van de verzekeringsnemer gedeeltelijke terugbetaling van de door de verzekeraar uitgekeerde schadevergoedingen werd gevorderd. Litaksa heeft daarop cassatieberoep ingesteld bij de Lietuvos Aukščiausiasis Teismas (hooggerechtshof van Litouwen).

14      Volgens de verwijzende rechter vereist het onderzoek van het door Litaksa ingestelde cassatieberoep een antwoord op de prealabele vraag of de partijen bij een overeenkomst inzake de verplichte motorrijtuigenverzekering kunnen overeenkomen dat een verschillende premie wordt toegepast naargelang het voertuig waarop de overeenkomst betrekking heeft, bestemd is om uitsluitend op het grondgebied van de lidstaat waar het gewoonlijk is gestald, dan wel op het gehele grondgebied van de Unie deel te nemen aan het verkeer.

15      In dit verband merkt de verwijzende rechter op dat artikel 2 van de Derde richtlijn vereist dat overeenkomsten inzake de verplichte motorrijtuigenverzekering tegen betaling van één enkele premie dekking verschaffen voor het gehele grondgebied van de Unie. Deze rechter vraagt zich bijgevolg af of een onderscheid in het premiebedrag naar het grondgebied waarop het voertuig wordt gebruikt, in strijd is met dit artikel. Hoewel een dergelijk onderscheid geen invloed heeft op de schadeloosstelling van de slachtoffers van een verkeersongeval daar zij worden vergoed ongeacht in welke lidstaat dat ongeval zich heeft voorgedaan, kan door een dergelijk onderscheid immers afbreuk worden gedaan aan het belang van de verzekerde wiens bescherming blijkbaar een van de met artikel 2 van de Derde richtlijn nagestreefde doelstellingen vormt. Het gevaar bestaat immers dat de overeenkomst inzake de verplichte motorrijtuigenverzekering niet het gehele grondgebied van de Unie in de zin van dat artikel bestrijkt wanneer de verzekeraar in geval van een ongeval in een andere dan in de overeenkomst gestipuleerde lidstaat jegens de verzekerde regres kan uitoefenen teneinde een deel van de aan de slachtoffers uitbetaalde vergoedingen terug te vorderen. Volgens de verwijzende rechter dient ten slotte te worden uitgemaakt of een verschil in het premiebedrag naar het grondgebied waarop het voertuig wordt gebruikt, afdoet aan de door de Eerste en de Derde richtlijn nagestreefde doelstelling van vrij verkeer van goederen en personen alsmede aan het algemene non-discriminatiebeginsel.

16      Daarom heeft de Lietuvos Aukščiausiasis Teismas de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Moet artikel 2 van [de Derde richtlijn] aldus worden uitgelegd dat de partijen bij een overeenkomst inzake de verplichte motorrijtuigenverzekering niet mogen overeenkomen om de verzekeringsdekking voor de verzekerde geografisch te beperken (en een verschillende verzekeringspremie toe te passen naargelang het grondgebied waarop het voertuig wordt gebruikt – in de gehele Unie of enkel in de Republiek Litouwen) zonder enigszins de dekking voor slachtoffers te beperken, door het gebruik van het voertuig buiten de Republiek Litouwen in een andere lidstaat van de Unie te definiëren als een factor die het verzekerde risico verhoogt, waardoor een extra verzekeringspremie moet worden betaald?

2)      Moeten het beginsel van het vrije verkeer van personen en voertuigen in de gehele Unie en het algemene Unierechtelijke gelijkheidsbeginsel (non-discriminatiebeginsel) geacht te zijn geschonden door bovenbedoelde wilsovereenstemming van de partijen bij een verzekeringsovereenkomst om het verzekerde risico te koppelen aan het geografische gebruik van het voertuig?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Eerste vraag

17      Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 2 van de Derde richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat een premie die varieert naargelang het verzekerde voertuig bestemd is om uitsluitend op het grondgebied van de lidstaat waar het gewoonlijk is gestald dan wel op het gehele grondgebied van de Unie deel te nemen aan het verkeer, beantwoordt aan het begrip „één enkele premie” in de zin van deze bepaling.

18      Krachtens artikel 2 van de Derde richtlijn nemen de lidstaten de nodige maatregelen opdat alle polissen in het kader van de verplichte motorrijtuigenverzekering tegen betaling van één enkele premie en gedurende de gehele looptijd van de overeenkomst dekking verschaffen voor het gehele grondgebied van de Unie, met inbegrip van de perioden waarin het voertuig zich, gedurende de looptijd van de overeenkomst, in een andere lidstaat bevindt. Voorts, aldus dit artikel, nemen de lidstaten de nodige maatregelen opdat deze polissen tegen betaling van diezelfde premie in elke lidstaat de bij diens wet voorgeschreven dekking verschaffen, dan wel de dekking die wettelijk is voorgeschreven in de lidstaat waar het voertuig gewoonlijk is gestald, indien laatstgenoemde dekking hoger is.

19      Uit de bewoordingen van artikel 2 van de Derde richtlijn volgt dat alle polissen inzake de verplichte motorrijtuigenverzekering tegen betaling van één enkele premie dekking moeten verschaffen die geldt voor het volledige grondgebied van de Unie.

20      De aldus op de lidstaten rustende verplichting wordt bovendien versterkt door het in datzelfde artikel genoemde vereiste dat deze dekking gedurende de gehele looptijd van de overeenkomst geldig blijft, met inbegrip van de perioden waarin het voertuig zich in een andere lidstaat bevindt dan de lidstaat waar het gewoonlijk is gestald.

21      De verwijzende rechter vraagt zich niettemin af of een polis inzake de verplichte motorrijtuigenverzekering aan de vereisten van het Unierecht, inzonderheid artikel 2 van de Derde richtlijn, voldoet in omstandigheden als in het hoofdgeding, waarin de verzekeraar zich tegen betaling van de oorspronkelijke premie door de verzekerde verbindt tot schadeloosstelling van de slachtoffers van ongevallen waarbij het verzekerde voertuig is betrokken, ongeacht de lidstaat waar het ongeval zich heeft voorgedaan, maar regres tegen de verzekerde kan uitoefenen om terugbetaling te krijgen van de helft van de uitgekeerde schadevergoedingen wanneer het ongeval zich heeft voorgedaan op het grondgebied van een andere lidstaat dan de lidstaat waar het betrokken voertuig gewoonlijk is gestald.

22      Bijgevolg dient te worden uitgemaakt of de bepalingen van artikel 2 van de Derde richtlijn betreffende de enkele premie en de territoriale omvang van de dekking uitsluitend zien op de verhouding tussen de verzekeraar en het slachtoffer dan wel ook op de verhouding tussen de verzekeraar en de verzekerde.

23      Volgens vaste rechtspraak van het Hof moet voor de uitlegging van een bepaling van Unierecht niet alleen met de bewoordingen van die bepaling rekening worden gehouden, maar ook met de context ervan en de doelstellingen van de regeling waarvan zij deel uitmaakt (arresten Csonka e.a., C‑409/11, EU:C:2013:512, punt 23, en Vnuk, C‑162/13, EU:C:2014:2146, punt 42).

24      In dit verband zij eraan herinnerd dat de Derde richtlijn deel uitmaakt van het bij de Eerste richtlijn ingevoerde stelsel dat de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verplichte motorrijtuigenverzekering beoogt.

25      Met dat stelsel heeft de Uniewetgever elke lidstaat ertoe verplicht om, onverminderd enkele duidelijk omschreven afwijkingen, ervoor te zorgen dat iedere eigenaar of houder van een voertuig dat gewoonlijk op zijn grondgebied is gestald, een overeenkomst sluit met een verzekeringsmaatschappij, zodat diens wettelijke aansprakelijkheid waartoe dat voertuig aanleiding kan geven, in elk geval binnen de grenzen van het Unierecht is gedekt (arrest Csonka e.a., C‑409/11, EU:C:2013:512, punt 28).

26      Binnen dat stelsel vormt de Derde richtlijn, zoals blijkt uit de twaalfde en de dertiende overweging ervan, een uniforme aanvulling op met name de Eerste richtlijn door de bescherming van niet alleen de slachtoffers van verkeersongevallen maar ook de verzekerden te verhogen en door het overschrijden van de binnengrenzen van de Unie en dus de instelling en de werking van de interne markt nog verder te vergemakkelijken, met als uitgangspunt een hoog niveau van bescherming van de consument.

27      Volgens de zevende overweging van de Derde richtlijn is het met name in het belang van de verzekerde dat de lidstaten de nodige maatregelen moeten nemen opdat elke verzekeringspolis tegen betaling van één enkele premie in elke lidstaat de door diens wet voorgeschreven dekking verschaft, dan wel de dekking die wettelijk is voorgeschreven in de lidstaat waar het voertuig gewoonlijk is gestald, indien laatstgenoemde dekking hoger is.

28      Bovendien zij eraan herinnerd dat voor een verzekeringsverrichting algemeen als kenmerkend wordt aangenomen dat de verzekeraar zich tegen voorafgaande betaling van een premie ertoe verbindt, de verzekerde bij het intreden van het verzekerde risico de uitkering te verstrekken die bij het sluiten van de overeenkomst is overeengekomen (arresten CPP, C‑349/96, EU:C:1999:93, punt 17, en Skandia, C‑240/99, EU:C:2001:140, punt 37).

29      Gelet op deze context en deze doelstellingen moet worden aangenomen dat de bepalingen van artikel 2 van de Derde richtlijn betreffende de enkele premie en de territoriale omvang van de dekking niet alleen zien op de verhouding tussen de verzekeraar en het slachtoffer maar ook op de verhouding tussen de verzekeraar en de verzekerde. Deze bepalingen impliceren met name dat de verzekeraar tegen betaling van één enkele premie door de verzekerde in beginsel het risico van schadeloosstelling van de slachtoffers van een mogelijk ongeval waarbij het verzekerde voertuig is betrokken, voor zijn rekening neemt ongeacht in welke lidstaat van de Unie dat voertuig wordt gebruikt en dat ongeval zich voordoet.

30      Daaruit volgt dat een premie die varieert naargelang het verzekerde voertuig bestemd is om uitsluitend op het grondgebied van de lidstaat waar het gewoonlijk is gestald dan wel op het gehele grondgebied van de Unie deel te nemen aan het verkeer, niet beantwoordt aan het begrip „één enkele premie” in de zin van artikel 2 van de Derde richtlijn. Een dergelijke premievariëring komt immers – in strijd met het bepaalde in dat artikel – erop neer dat de verbintenis van de verzekeraar om het risico als gevolg van de deelneming van dat voertuig aan het verkeer buiten de lidstaat waar het gewoonlijk is gestald voor zijn rekening te nemen, afhankelijk wordt gesteld van de betaling van een extra premie.

31      Gelet op al het voorgaande dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat artikel 2 van de Derde richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat een premie die varieert naargelang het verzekerde voertuig bestemd is om uitsluitend op het grondgebied van de lidstaat waar het gewoonlijk is gestald dan wel op het gehele grondgebied van de Unie deel te nemen aan het verkeer, niet beantwoordt aan het begrip „één enkele premie” in de zin van dat artikel.

 Tweede vraag

32      Gezien het antwoord op de eerste vraag hoeft de tweede vraag niet te worden beantwoord.

 Kosten

33      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Vierde kamer) verklaart voor recht:

Artikel 2 van de Derde richtlijn (90/232/EEG) van de Raad van 14 mei 1990 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, zoals gewijzigd bij richtlijn 2005/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005, moet aldus worden uitgelegd dat een premie die varieert naargelang het verzekerde voertuig bestemd is om uitsluitend op het grondgebied van de lidstaat waar het gewoonlijk is gestald dan wel op het gehele grondgebied van de Europese Unie deel te nemen aan het verkeer, niet beantwoordt aan het begrip „één enkele premie” in de zin van dat artikel.

ondertekeningen


* Procestaal: Litouws.