Language of document : ECLI:EU:C:2019:179

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer)

7 maart 2019 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Douane-unie – Verordening (EEG) nr. 2913/92 – Artikel 37 – Communautair douanewetboek – Verordening (EEG) nr. 2454/93 – Artikel 313 – Douanestatus van goederen – Vermoeden van het communautaire karakter van goederen”

In zaak C‑643/17,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Supremo Tribunal Administrativo (hoogste bestuursrechter, Portugal) bij beslissing van 11 oktober 2017, ingekomen bij het Hof op 17 november 2017, in de procedure

Suez II Water Technologies & Solutions Portugal Unipessoal Lda, voorheen GE Power Controls Portugal, Material Eléctrico Lda, vervolgens GE Power Controls Portugal Unipessoal Lda

tegen

Fazenda Pública,

wijst

HET HOF (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: C. Toader, kamerpresident, A. Rosas (rapporteur) en L. Bay Larsen, rechters,

advocaat-generaal: G. Hogan,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        Suez II Water Technologies & Solutions Portugal Unipessoal Lda, vertegenwoordigd door R. Garção Soares, advogado,

–        de Portugese regering, vertegenwoordigd door L. Inez Fernandes, M. Figueiredo en N. Vitorino als gemachtigden,

–        de Griekse regering, vertegenwoordigd door M. Tassopoulou en A. Dimitrakopoulou als gemachtigden,

–        de Spaanse regering, vertegenwoordigd door S. Jiménez García en V. Ester Casas als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door A. Caeiros en F. Clotuche-Duvieusart als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 37 van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB 1992, L 302, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 82/97 van het Europees Parlement en de Raad van 19 december 1996 (PB 1997, L 17, blz. 1) (hierna: „douanewetboek”), en van artikel 313, lid 1 en lid 2, onder a), van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening nr. 2913/92 (PB 1993, L 253, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 75/98 van de Commissie van 12 januari 1998 (PB 1998, L 7, blz. 3, met rectificatie in PB 1999, L 111, blz. 88) (hierna: „uitvoeringsverordening”).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Suez II Water Technologies & Solutions Portugal Unipessoal Lda, voorheen GE Power Controls Portugal, Material Eléctrico Lda, vervolgens GE Power Controls Portugal Unipessoal Lda (hierna: „Suez II”), en Fazenda Pública (Portugese schatkist) over de douanestatus van bepaalde door Suez II verworven goederen.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

 Douanewetboek

3        Artikel 4 van het douanewetboek, zoals van kracht in de periode waarop het hoofdgeding betrekking heeft, te weten de periode van 16 juni 2000 tot 24 augustus 2000, luidde:

„In de zin van dit wetboek wordt verstaan onder:

[...]

6)      douanestatus: de status van goederen, zijnde hetzij communautaire, hetzij niet-communautaire goederen;

7)      communautaire goederen: goederen die:

–      geheel zijn verkregen in het douanegebied van de Gemeenschap onder de in artikel 23 bedoelde voorwaarden, zonder toevoeging van goederen die zijn ingevoerd uit landen of gebieden welke geen deel uitmaken van het douanegebied van de Gemeenschap.
[...]

–       zijn ingevoerd uit landen of gebieden die geen deel uitmaken van het douanegebied van de Gemeenschap en die in het vrije verkeer zijn gebracht;

–       in het douanegebied van de Gemeenschap zijn verkregen, hetzij uitsluitend uit goederen als bedoeld in het tweede streepje, hetzij uit goederen als bedoeld in het eerste en het tweede streepje;

8)      niet-communautaire goederen: andere dan de in punt 7 bedoelde goederen.

[...]

13)      toezicht van de douaneautoriteiten: de activiteiten die door deze autoriteiten in het algemeen worden ontplooid teneinde te zorgen voor de naleving van de douanewetgeving en, in voorkomend geval, van de andere bepalingen die op goederen onder douanetoezicht van toepassing zijn;

14)      controle door de douaneautoriteiten: het verrichten van specifieke handelingen, zoals verificatie van goederen, controle op de aanwezigheid en de echtheid van documenten, onderzoek van de boekhouding van ondernemingen en onderzoek van andere bescheiden, [...] een en ander om te zorgen voor de naleving van de douanewetgeving en, in voorkomend geval, van de andere bepalingen die op goederen onder douanetoezicht van toepassing zijn;

[...]

19)      aanbrengen bij de douane: mededeling aan de douaneautoriteiten, in de vereiste vorm, van de aankomst van de goederen bij het douanekantoor of op enige andere, door de douaneautoriteiten aangewezen of goedgekeurde plaats;

[...]”

4        Artikel 13 van het douanewetboek bepaalde:

„De douaneautoriteiten kunnen onder de overeenkomstig de geldende bepalingen vastgestelde voorwaarden alle controlemaatregelen nemen die zij voor de correcte toepassing van de douanewetgeving nodig achten.”

5        Artikel 14 van het douanewetboek bepaalde:

„Voor de toepassing van de douanewetgeving dient elke persoon die direct of indirect bij de desbetreffende transacties die in het kader van het goederenverkeer worden verricht, is betrokken, de douaneautoriteiten op hun verzoek en binnen de eventueel vastgestelde termijnen alle nodige bescheiden en inlichtingen, ongeacht de dragers waarop die bescheiden en inlichtingen zich bevinden, te verstrekken en deze autoriteiten alle nodige bijstand te verlenen.”

6        Volgens artikel 16 van het douanewetboek dienen de betrokken personen de in artikel 14 bedoelde bescheiden, ongeacht de dragers waarop die bescheiden zich bevinden, met het oog op de douanecontrole, gedurende de in de geldende bepalingen vastgestelde termijn en ten minste gedurende drie kalenderjaren te bewaren.

7        In titel III van het douanewetboek, met als opschrift „Bepalingen die op de in het douanegebied van de Gemeenschap binnengebrachte goederen van toepassing zijn tot deze een douanebestemming hebben gekregen”, was in hoofdstuk I, „Het binnenbrengen van goederen in het douanegebied van de Gemeenschap”, onder meer artikel 37 opgenomen. Dat artikel bepaalde:

„1.      De in het douanegebied van de Gemeenschap binnengebrachte goederen zijn vanaf het ogenblik waarop zij worden binnengebracht aan douanetoezicht onderworpen. Zij kunnen overeenkomstig de geldende bepalingen door de douaneautoriteiten worden gecontroleerd.

2.      Deze goederen blijven onder douanetoezicht zolang dit nodig is om de douanestatus ervan te bepalen en wanneer het niet-communautaire goederen betreft en onverminderd artikel 82, lid 1, tot het ogenblik waarop zij hetzij een andere douanestatus krijgen, hetzij in een vrije zone of een vrij entrepot worden binnengebracht, hetzij worden wederuitgevoerd of vernietigd overeenkomstig artikel 182”.

8        Artikel 38, leden 1 en 5, van het douanewetboek luidde als volgt:

„1.      Goederen die het douanegebied van de Gemeenschap binnenkomen, moeten onverwijld door de persoon die deze binnenbrengt, in voorkomend geval langs de door de douaneautoriteiten aangegeven weg en op de door deze autoriteiten vastgestelde wijze, worden gebracht:

a)      hetzij naar het door de douaneautoriteiten aangewezen douanekantoor of naar enige andere, door deze autoriteiten aangewezen of goedgekeurde plaats;

b)      hetzij naar een vrije zone, indien het binnenbrengen van de goederen in deze vrije zone rechtstreeks kan geschieden:

–        hetzij over zee of door de lucht;

–        hetzij over land, doch niet via een ander deel van het douanegebied van de Gemeenschap wanneer het om een aan de landgrens tussen een lidstaat en een derde land grenzende vrije zone gaat.

[...]

5.       De leden 1 tot en met 4 en de artikelen 39 tot en met 53 zijn niet van toepassing op goederen die het douanegebied van de Gemeenschap tijdelijk hebben verlaten, terwijl zij over zee of door de lucht tussen twee in dit gebied gelegen plaatsen werden vervoerd, op voorwaarde dat het rechtstreeks geregeld vervoer met een lijnvliegtuig of een lijnboot betrof waarbij geen tussenlanding werd gemaakt of nergens werd aangelegd buiten het douanegebied van de Gemeenschap.

Deze bepaling is niet van toepassing op in havens of luchthavens van derde landen of in vrije havens geladen goederen.”

9        Artikel 40 van het douanewetboek, betreffende het aanbrengen van goederen bij de douane, bepaalde:

„Goederen die overeenkomstig artikel 38, lid 1, onder a), bij het douanekantoor of op enige andere, door de douaneautoriteiten aangewezen of goedgekeurde plaats aankomen, dienen bij de douane te worden aangebracht door de persoon die de goederen het douanegebied van de Gemeenschap heeft binnengebracht of, in voorkomend geval, door de persoon die zich met het vervoer van de goederen belast nadat deze zijn binnengebracht”.

10      Artikel 43 van het douanewetboek bepaalde:

„Onder voorbehoud van artikel 45 dient van de [...] bij de douane aangebrachte goederen een summiere aangifte te worden gedaan.

De summiere aangifte wordt ingediend zodra de goederen bij de douane zijn aangebracht. [...]”

11      Artikel 44 van het douanewetboek luidde als volgt:

„1.      De summiere aangifte moet worden opgesteld op een formulier dat in overeenstemming is met het door de douaneautoriteiten vastgestelde model. De douaneautoriteiten kunnen evenwel aanvaarden dat als summiere aangifte elk handels- of administratief bescheid wordt gebruikt dat de voor de identificatie van de goederen noodzakelijke gegevens bevat.

2.      De summiere aangifte wordt ingediend:

a)      hetzij door de persoon die de goederen het douanegebied van de Gemeenschap heeft binnengebracht of, in voorkomend geval, door de persoon die zich met het vervoer van de goederen belast nadat deze zijn binnengebracht;

b)      hetzij door de persoon in wiens naam de onder a) bedoelde personen hebben gehandeld.”

12      In hoofdstuk 4 van titel III van het douanewetboek, met als opschrift „Verplichting de bij de douane aangebrachte goederen een douanebestemming te geven”, waren de artikelen 48 en 49 opgenomen.

13      Artikel 48 van het douanewetboek bepaalde:

„De bij de douane aangebrachte niet-communautaire goederen moeten een voor die goederen toegestane douanebestemming krijgen.”

14      Artikel 49, lid 1, van het douanewetboek luidde als volgt:

„Indien voor de goederen een summiere aangifte is gedaan, dienen de formaliteiten te worden vervuld om deze goederen een douanebestemming te geven binnen de volgende termijnen:

a)       vijfenveertig dagen te rekenen vanaf de datum van indiening van de summiere aangifte voor goederen die over zee zijn aangevoerd;

b)       twintig dagen te rekenen vanaf de datum van indiening van de summiere aangifte voor goederen die anders dan over zee zijn aangevoerd.”

15      In titel IV van het douanewetboek, „Douanebestemmingen”, bepaalde artikel 59, lid 1:

„Voor goederen die bestemd zijn om onder een douaneregeling te worden geplaatst, moet een aangifte tot plaatsing onder deze douaneregeling worden gedaan.”

16      Artikel 79 van dit wetboek bepaalde:

„Niet-communautaire goederen die in het vrije verkeer worden gebracht, verkrijgen daardoor de douanestatus van communautaire goederen.

Het in het vrije verkeer brengen omvat de toepassing van de handelspolitieke maatregelen en het vervullen van de andere formaliteiten voor de invoer van goederen alsmede de toepassing van de wettelijk verschuldigde rechten.”

17      Artikel 180 van het douanewetboek luidde:

„1.      Ingeval de goederen in andere delen van het douanegebied van de Gemeenschap worden binnengebracht of daar opnieuw worden binnengebracht of onder een douaneregeling worden geplaatst, kan de in artikel 170, lid 4, bedoelde verklaring worden gebruikt om de communautaire of de niet-communautaire status van deze goederen aan te tonen.

2.      Indien noch door middel van de verklaring noch anderszins is aangetoond dat de goederen de status van communautaire of van niet-communautaire goederen hebben, worden deze goederen beschouwd:

–      als communautaire goederen, voor de toepassing van de rechten bij uitvoer en de uitvoercertificaten alsmede van de in het kader van de handelspolitiek ten aanzien van de uitvoer vastgestelde maatregelen;

–      als niet-communautaire goederen, in de overige gevallen.”

18      In titel VII van dit wetboek, „Douaneschuld”, bepaalde artikel 202:

„1.      Een douaneschuld bij invoer ontstaat:

a)      indien aan rechten bij invoer onderworpen goederen op onregelmatige wijze in het douanegebied van de Gemeenschap worden binnengebracht [...];

[...]

2.      De douaneschuld ontstaat op het tijdstip waarop de goederen op onregelmatige wijze worden binnengebracht.

[...]”

 Uitvoeringsverordening

19      Artikel 313 van de uitvoeringsverordening, zoals van kracht in de periode waarop het hoofdgeding betrekking heeft, bepaalde:

„1.      Onverminderd artikel 180 van het wetboek en de in lid 2 van het onderhavige artikel genoemde uitzonderingen, worden alle goederen die zich in het douanegebied van de Gemeenschap bevinden, geacht communautaire goederen te zijn, tenzij wordt vastgesteld dat zij geen communautaire status hebben.

2.      De volgende goederen worden niet geacht communautaire goederen te zijn, tenzij de communautaire status ervan naar behoren overeenkomstig de artikelen 314 tot en met 323 wordt aangetoond:

a)       overeenkomstig artikel 37 van het wetboek het douanegebied van de Gemeenschap binnengebrachte goederen;

b)       tijdelijk opgeslagen of zich in een vrije zone dan wel in een vrij entrepot bevindende goederen;

c)       zich onder een schorsende regeling bevindende goederen.

In afwijking van het bepaalde in de eerste alinea en in overeenstemming met artikel 38, lid 5, van het wetboek, worden goederen die op de volgende wijze het douanegebied van de Gemeenschap worden binnengebracht, als communautaire goederen beschouwd, tenzij wordt vastgesteld dat zij geen communautaire status hebben:

–       door de lucht, na op een luchthaven van de Gemeenschap te zijn geladen of overgeladen om naar een luchthaven in het douanegebied van de Gemeenschap te worden vervoerd, voor zover dit vervoer onder dekking van één enkel, in een lidstaat opgesteld transportbescheid heeft plaatsgevonden, of

–       over zee, na te zijn vervoerd tussen in het douanegebied van de Gemeenschap gelegen havens met een lijndienst waarvoor overeenkomstig de artikelen 313 bis en 313 ter een vergunning is verleend.”

20      De artikelen 314 tot en met 323 van de uitvoeringsverordening hadden betrekking op het bewijs van de communautaire status van goederen en op de wijzen waarop dit bewijs kon worden geleverd.

21      Artikel 314 van de uitvoeringsverordening bepaalde:

„1.      De communautaire status van de goederen die niet overeenkomstig artikel 313 als communautaire goederen worden aangemerkt, kan slechts overeenkomstig lid 2 worden aangetoond, indien zij:

a)      vanuit een andere lidstaat worden aangevoerd zonder het grondgebied van een derde land te doorkruisen, of

b)      over het grondgebied van een derde land vanuit een andere lidstaat worden aangevoerd, mits dit vervoer onder dekking van één enkel, in een lidstaat afgegeven transportbescheid is geschied, [...]

[...]

2. Het bewijs van de communautaire status van de goederen kan slechts worden geleverd:

a)      door een van de in de artikelen 315 tot en met 318 bedoelde documenten, of

b)      op de wijze voorzien in de artikelen 319 tot en met 323, [...]

[...]”

22      Artikel 317 van de uitvoeringsverordening bepaalde:

„1.      De communautaire status van de goederen wordt overeenkomstig de navolgende bepalingen aangetoond door overlegging van een factuur die of een transportbescheid dat op die goederen betrekking heeft.

[...]

5.      Dit artikel is slechts van toepassing indien de factuur of het transportbescheid uitsluitend betrekking heeft op communautaire goederen.”

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

23      Suez II is in Portugal actief in de elektrotechnische industrie en de verhandeling van elektrische apparaten. Zij heeft in haar bedrijfsruimtes goederen ontvangen die bestemd waren voor haar industriële activiteiten. Deze goederen zijn in de jaren 2000 tot en met 2002 geleverd en gefactureerd door ondernemingen die waren gevestigd in Hongarije en Polen, die op dat moment derde landen waren, en in Zwitserland.

24      De Portugese douaneautoriteiten hebben een inspectie uitgevoerd in de bedrijfsruimtes van Suez II. Deze inspectie is op 18 november 2002 begonnen.

25      Nadat de douaneautoriteiten een overzicht hadden gemaakt van alle facturen voor de leveringen van de genoemde goederen, hebben zij Suez II verzocht om de documenten over te leggen die aantonen dat deze goederen het grondgebied van de Unie zijn binnengebracht, dat zij bij de douaneautoriteiten zijn aangebracht en dat er een summiere aangifte van is gedaan, zoals krachtens de artikelen 38 en 43 van het douanewetboek verplicht is.

26      Suez II heeft voor het merendeel van de betreffende goederen invoeraangiftes overgelegd die zij bij douanekantoren van meerdere lidstaten heeft gedaan, maar niet voor alle goederen.

27      De verwijzende rechter geeft namelijk aan dat Suez II, wat betreft de goederen die afkomstig zijn van GE Hungary, gevestigd in Hongarije, en van GE Polska en Elester, gevestigd in Polen, geen documenten heeft overgelegd die aantonen dat de goederen in het vrije verkeer zijn gebracht, en bijgevolg de status hebben van communautaire goederen, noch een summiere aangifte bij de douaneautoriteiten heeft gedaan, maar slechts facturen heeft overgelegd die in het jaar 2000 zijn uitgereikt door leveranciers die in derde landen zijn gevestigd, te weten buiten het douanegebied van de Unie.

28      De douaneautoriteiten waren van mening dat de goederen ten aanzien waarvan niet is aangetoond dat de procedure voor het in het vrije verkeer brengen is uitgevoerd bij de douaneautoriteiten van de lidstaten moeten worden beschouwd als niet-communautaire goederen. Zij stelden dat deze goederen overeenkomstig artikel 37 van het douanewetboek het douanegebied van de Unie zijn binnengebracht en dat het in artikel 313, lid 1, van de uitvoeringsverordening vastgelegde beginsel van veronderstelling van de communautaire status van goederen die zich op het douanegebied van de Unie bevinden krachtens lid 2, onder a), van dat artikel niet op deze goederen van toepassing is.

29      De douaneautoriteiten zijn tot de slotsom gekomen dat de betreffende goederen op onregelmatige wijze in het douanegebied van de Unie zijn binnengebracht, waardoor een douaneschuld bij invoer is ontstaan overeenkomstig artikel 202, lid 1, onder a), van het douanewetboek en, tegelijkertijd, een schuld inzake belasting over de toegevoegde waarde (btw) bij invoer.

30      Bij beslissing van 21 augustus 2003 heeft de regionaal directeur geschillen en douanetoezicht van Porto (Portugal) van Suez II een bedrag van 353 903,04 EUR gevorderd uit hoofde van de douaneschuld. De vordering tot betaling betreft de schulden die tussen 16 juni 2000 en 24 augustus 2000 zijn gemaakt.

31      Suez II heeft dat bedrag op 8 september 2003 betaald. Zij was echter van mening dat, hoewel zij dat niet kon aantonen, de betreffende goederen reeds door verschillende marktdeelnemers bij douanekantoren van verschillende lidstaten in het vrije verkeer waren gebracht op het douanegebied van de Unie, en dat de douaneautoriteiten derhalve moesten aantonen dat deze goederen geen communautair karakter hadden. Daarom heeft Suez II bij de Tribunal Tributário do Porto (belastingrechter in eerste aanleg Porto, Portugal) beroep ingesteld tot nietigverklaring van de beslissing van de regionaal directeur geschillen en douanetoezicht van 21 augustus 2003.

32      Nadat de Tribunal Tributário do Porto dat beroep bij vonnis van 28 februari 2013 had verworpen, heeft Suez II tegen dat vonnis hoger beroep ingesteld bij de Supremo Tribunal Administrativo (hoogste bestuursrechter, Portugal).

33      Tegen deze achtergrond heeft de Supremo Tribunal Administrativo de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Moet worden verondersteld dat de goederen waarvan in deze zaak sprake is een communautaire status hebben in de zin van artikel 313, lid 1, van de uitvoeringsverordening indien niet is vastgesteld dat zij die status niet hebben, of moeten zij worden beschouwd als goederen die het douanegebied van de Gemeenschap zijn binnengebracht in de zin van artikel [37] van het douanewetboek en onder de uitzondering van artikel 313, lid 2, onder a), eerste deel, van de uitvoeringsverordening vallen, zodat de communautaire status alleen wordt toegekend aan de goederen waarvoor het bewijs wordt geleverd dat de procedure voor het in het vrije verkeer brengen van goederen in het douanegebied van de Unie is gevolgd?”

  Beantwoording van de prejudiciële vraag

34      Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 313 van de uitvoeringsverordening aldus moet worden uitgelegd dat goederen, zoals die waarvan in het hoofdgeding sprake is, die door in derde landen gevestigde vennootschappen zijn geleverd en gefactureerd aan een in het douanegebied van de Unie gevestigde vennootschap om daar te worden gebruikt, overeenkomstig lid 1 van dat artikel moeten worden beschouwd als goederen met een communautaire status indien niet is vastgesteld dat zij die status niet hebben, of als goederen die het douanegebied van de Unie zijn binnengebracht in de zin van artikel 37 van het douanewetboek, en uit dien hoofde onder de uitzondering van artikel 313, lid 2, onder a), van de uitvoeringsverordening vallen, zodat de communautaire status alleen wordt toegekend aan de goederen waarvoor het bewijs wordt geleverd dat de procedure voor het in het vrije verkeer brengen van goederen in het douanegebied van de Unie is gevolgd.

35      Suez II stelt dat goederen zoals die waarvan in het hoofdgeding sprake is, die zich op het moment dat de vraag betreffende de douanestatus ervan zich voordoet op het douanegebied van de Unie bevinden, onder de algemene veronderstelling uit artikel 313, lid 1, van de uitvoeringsverordening vallen en als communautaire goederen moeten worden beschouwd, tenzij door de douaneautoriteiten wordt aangetoond dat zij geen communautaire status hebben. Het feit dat er geen documenten worden overgelegd die aantonen dat de goederen in het vrije verkeer zijn gebracht betekent niet dat zij op onregelmatige wijze in het douanegebied van de Unie zijn binnengebracht.

36      De regeringen die opmerkingen hebben ingediend en de Europese Commissie betogen daarentegen dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde goederen onder de uitzondering van artikel 313, lid 2, onder a), van de uitvoeringsverordening vallen, omdat zij moeten worden beschouwd als goederen die in het douanegebied van de Unie zijn binnengebracht in de zin van artikel 37 van het douanewetboek, die vanaf het moment dat zij in dat grondgebied worden binnengebracht aan douanetoezicht zijn onderworpen en onder dit toezicht blijven zolang als nodig is om de douanestatus ervan te bepalen. Aangezien zij bij de invoer ervan op het douanegebied van de Unie niet zijn aangegeven of onder een douaneregeling zijn geplaatst, moeten zij worden beschouwd als goederen die op onregelmatige wijze in dit gebied zijn binnengebracht, en is op het moment van de invoer ervan een douaneschuld ontstaan overeenkomstig artikel 202 van het douanewetboek.

37      In dit verband zij er om te beginnen aan herinnerd dat, gelet op de bewoordingen van artikel 313, lid 1, van de uitvoeringsverordening, alle goederen die zich op het douanegebied van de Unie bevinden, onverminderd artikel 180 van het douanewetboek en de in artikel 313, lid 2, van de uitvoeringsverordening genoemde uitzonderingen worden geacht communautaire goederen te zijn, tenzij wordt vastgesteld dat zij geen communautaire status hebben. Volgens artikel 313, lid 2, van de uitvoeringsverordening worden de goederen die overeenkomstig artikel 37 van het douanewetboek het douanegebied van de Unie zijn binnengebracht, niet geacht communautaire goederen te zijn, tenzij de communautaire status ervan naar behoren overeenkomstig de artikelen 314 tot en met 323 van de uitvoeringsverordening wordt aangetoond.

38      Allereerst moet worden opgemerkt dat het voorbehoud van artikel 180 van het douanewetboek met betrekking tot de uitslag van goederen uit vrije zones of vrije entrepots in casu gelet op de feiten van het hoofdgeding irrelevant is.

39      Om de verwijzende rechter een nuttig antwoord te kunnen geven moet in een breder systematisch kader worden vastgesteld wat de reikwijdte is van de veronderstelling van artikel 313, lid 1, van de uitvoeringsverordening en van de uitzonderingen van lid 2 van dat artikel, door deze bepalingen in samenhang te lezen met de relevante bepalingen van het douanewetboek, met name de bepalingen die van toepassing zijn op in het douanegebied van de Unie binnengebrachte goederen, de communautaire status van goederen en de procedure voor het in het vrije verkeer brengen in het douanegebied van de Unie van goederen die uit derde landen worden ingevoerd.

40      In dit verband moet artikel 313, lid 2, van de uitvoeringsverordening, voor zover hierin sprake is van „goederen die in het douanegebied van de Unie worden binnengebracht” overeenkomstig artikel 37 van het douanewetboek, in de eerste plaats met name worden uitgelegd in het licht van artikel 4, punten 13 en 19, en de artikelen 37, 38, 40, 43 en 45 van het douanewetboek, die onderdeel zijn van titel III daarvan, die met name is gericht op de verplichtingen die aan de invoer van goederen in het douanegebied van de Unie zijn verbonden, de onderwerping van deze goederen aan douanetoezicht tot het moment dat de douanestatus ervan is vastgesteld, en de regels inzake de aanbrenging en aangifte bij de douane.

41      Het toezicht van de douaneautoriteiten wordt in artikel 4, punt 13, van het douanewetboek gedefinieerd als de activiteiten die door deze autoriteiten in het algemeen worden ontplooid teneinde te zorgen voor de naleving van de douanewetgeving.

42      Overeenkomstig artikel 37 van hetzelfde wetboek zijn de in het douanegebied van de Gemeenschap binnengebrachte goederen vanaf het ogenblik waarop zij worden binnengebracht aan douanetoezicht onderworpen. In het kader van dit toezicht kunnen ze overeenkomstig de geldende bepalingen door deze autoriteiten worden gecontroleerd en blijven ze onder toezicht zolang dit nodig is om de douanestatus ervan te bepalen en, wanneer het niet-communautaire goederen betreft, tot het ogenblik waarop ze hetzij een andere douanestatus krijgen, hetzij in een vrije zone of een vrij entrepot worden binnengebracht, hetzij worden wederuitgevoerd of vernietigd (arrest van 3 maart 2005, Papismedov e.a., C‑195/03, EU:C:2005:131, punt 21).

43      In punt 22 van het arrest van 3 maart 2005, Papismedov e.a. (C‑195/03, EU:C:2005:131), heeft het Hof opgemerkt dat de goederen die de Unie binnenkomen aan het douanetoezicht worden onderworpen vanaf het ogenblik waarop ze op dat grondgebied worden binnengebracht, ongeacht of dit op regelmatige wijze gebeurt dan wel in strijd met de artikelen 38 tot en met 41 en artikel 177, eerste alinea, tweede streepje, van het douanewetboek, hetgeen de toezichthoudende autoriteiten door controle moeten vaststellen. Bijgevolg bestaat er geen verband tussen het onderwerpen van de goederen aan een dergelijk toezicht en de regelmatigheid van het binnenbrengen ervan op dat grondgebied.

44      Het begrip „op onregelmatige wijze binnenbrengen” kan aan de hand van verschillende bepalingen van het douanewetboek worden afgebakend. Artikel 202 van het douanewetboek definieert „op onregelmatige wijze binnenbrengen” als elk binnenbrengen van aan rechten bij invoer onderworpen goederen hetzij in het douanegebied van de Unie, hetzij in een ander deel van dat gebied terwijl ze zich in een vrije zone of een vrij entrepot bevinden, in strijd met de artikelen 38 tot en met 41 en artikel 177, eerste alinea, tweede streepje, van dat wetboek (arrest van 3 maart 2005, Papismedov e.a., C‑195/03, EU:C:2005:131, punt 25).

45      Het Hof heeft in het bijzonder geoordeeld dat op onregelmatige wijze worden binnengebracht goederen die worden ingevoerd zonder dat de volgende, in het douanewetboek voorgeschreven handelingen zijn verricht. Eerst moeten de goederen die het douanegebied van de Unie binnenkomen, overeenkomstig artikel 38, lid 1, van dit wetboek, onverwijld hetzij naar het aangewezen douanekantoor, hetzij naar een vrije zone worden gebracht. Vervolgens dienen de goederen, wanneer ze bij het douanekantoor aankomen, overeenkomstig artikel 40 van dit wetboek bij de douane worden aangebracht. Het aanbrengen van goederen bij de douane wordt in artikel 4, punt 19, van hetzelfde wetboek gedefinieerd als de mededeling aan de douaneautoriteiten, in de vereiste vorm, van de aankomst van de goederen bij dat kantoor of op enige andere aangewezen of goedgekeurde plaats (arresten van 3 maart 2005, Papismedov e.a., C‑195/03, EU:C:2005:131, punt 26, en 2 april 2009, Elshani, C‑459/07, EU:C:2009:224, punt 21).

46      Uit de bewoordingen van het samenstel van genoemde bepalingen volgt dat goederen slechts op regelmatige wijze in het douanegebied van de Unie worden binnengebracht wanneer ze onmiddellijk na aankomst naar een douanekantoor of een vrije zone worden gebracht en bij de douane worden aangeboden. Deze laatste verplichting, die rust op de persoon die verantwoordelijk is voor het binnenbrengen van de goederen of op de persoon die zich met het vervoer ervan belast, beoogt te garanderen dat de douaneautoriteiten niet alleen op de hoogte zijn van het feit dat de goederen zijn aangekomen, maar ook van alle relevante informatie betreffende het soort artikel of product waarom het gaat, alsmede van de hoeveelheid goederen. Deze informatie maakt het immers mogelijk de goederen op een correcte wijze te identificeren voor de tariefindeling ervan en, in voorkomend geval, voor de berekening van de invoerrechten (arrest van 2 april 2009, Elshani, C‑459/07, EU:C:2009:224, punt 22, en aldaar aangehaalde rechtspraak).

47      Het Hof heeft dienaangaande overwogen dat uit de bewoordingen en de opzet van artikel 4, punt 19, artikel 38, lid 1, en artikel 40 van het douanewetboek duidelijk blijkt dat alle in het douanegebied van de Unie binnengebrachte goederen bij de douane moeten worden aangebracht (arresten van 4 maart 2004, Viluckas en Jonusas, C‑238/02 en C‑246/02, EU:C:2004:126, punt 22, en 2 april 2009, Elshani, C‑459/07, EU:C:2009:224, punt 23). De goederen zijn op onregelmatige wijze binnengebracht wanneer zij het eerste douanekantoor in het douanegebied van de Unie zijn gepasseerd zonder daar te zijn aangebracht (arrest van 2 april 2009, Elshani, C‑459/07, EU:C:2009:224, punt 25).

48      Bijgevolg moet worden geoordeeld dat op onregelmatige wijze in dat gebied zijn binnengebracht in de zin van artikel 202 van het douanewetboek, goederen die, nadat zij de buitengrens van de Unie te land hebben overschreden, zich verder landinwaarts bevinden dan het eerste douanekantoor, zonder dat zij naar dat kantoor zijn gebracht en bij de douane zijn aangebracht, zodat de douane van degenen die voor de nakoming van de betrokken verplichting verantwoordelijk zijn, geen mededeling heeft gekregen van het feit dat die goederen zijn binnengebracht (arrest van 2 april 2009, Elshani, C‑459/07, EU:C:2009:224, punt 26).

49      Bovendien gaat de in artikel 40 van het douanewetboek geformuleerde verplichting om goederen bij de douane aan te brengen, gelet op de artikelen 43 en 45 van dit wetboek, gepaard met de verplichting om onverwijld een summiere aangifte in te dienen of binnen dezelfde termijn de formaliteiten te vervullen om de betrokken goederen een douanebestemming te geven, dat wil zeggen dat indien gevraagd wordt de goederen onder een douaneregeling te plaatsen, een aangifte voor een douaneregeling moet worden gedaan. Het Hof heeft erop gewezen dat beide handelingen doorgaans tegelijkertijd worden verricht (arrest van 3 maart 2005, Papismedov e.a., C‑195/03, EU:C:2005:131, punt 30).

50      Hieruit volgt dat een vennootschap zoals Suez II, die in haar bedrijfsruimtes op het douanegebied van de Unie goederen heeft die zij van in derde landen gevestigde vennootschappen heeft gekocht, als persoon die overeenkomstig artikel 14 van het douanewetboek bij de desbetreffende transacties die in het kader van het goederenverkeer worden verricht is betrokken, moet kunnen aantonen dat deze goederen bij een douanekantoor in de Unie zijn aangebracht en dat bij dat douanekantoor een summiere aangifte is gedaan of dat de formaliteiten om de betrokken goederen een douanebestemming te geven, zijn vervuld. Indien deze verplichtingen niet zijn nagekomen, moet worden vastgesteld dat er sprake is van „op onregelmatige wijze binnenbrengen op het douanegebied van de Gemeenschap van aan rechten bij invoer onderworpen goederen” in de zin van artikel 202, lid 1, onder a), van het douanewetboek.

51      In de tweede plaats moet artikel 313 van de uitvoeringsverordening worden uitgelegd in samenhang met de bepalingen van het douanewetboek inzake de communautaire status van goederen en de procedure voor het in het vrije verkeer brengen in het douanegebied van de Unie van uit derde landen ingevoerde goederen.

52      In dit verband zij er om te beginnen aan herinnerd dat de verwijzende rechter aangeeft dat de ontvangst van de goederen in de bedrijfsruimtes van Suez II en van de desbetreffende facturen, die in de boekhouding van de onderneming zijn opgenomen en door een in een derde land gevestigde leverancier zijn uitgereikt, niet ter discussie staat. Tevens staat vast dat niet is aangetoond dat de procedure voor het in het vrije verkeer brengen bij een douanekantoor in de Unie met betrekking tot de genoemde goederen is gevolgd.

53      Suez II betoogt echter dat artikel 313 van de uitvoeringsverordening berust op het in lid 1 ervan geformuleerde beginsel op basis waarvan alle goederen die zich op het douanegebied van de Unie bevinden, worden geacht communautaire goederen te zijn, met als gevolg dat, indien niet is aangetoond dat zij geen communautaire status hebben, moet worden aangenomen dat deze goederen hetzij op dit grondgebied zijn geproduceerd overeenkomstig artikel 4, lid 7, eerste en derde streepje, van het douanewetboek, hetzij in het vrije verkeer zijn gebracht overeenkomstig het tweede streepje van ditzelfde artikel en artikel 79 van het douanewetboek. Deze veronderstelling van een communautaire status is van toepassing op goederen zoals die waarvan sprake in het hoofdgeding, tenzij door de douaneautoriteiten wordt vastgesteld dat het niet-communautaire goederen zijn.

54      Zoals de Commissie opmerkt, kan dit betoog niet worden aanvaard.

55      In de eerste plaats kan niet worden aangenomen dat goederen zoals aan de orde in het hoofdgeding, die door in derde landen gevestigde leveranciers zijn gefactureerd aan een vennootschap die in het douanegebied van de Unie actief is, een communautaire status hebben indien niet is aangetoond dat de procedure voor het in het vrije verkeer brengen in het douanegebied van de Unie is gevolgd.

56      Overeenkomstig artikel 4, punt 15, onder a), en punt 16, onder a), van het douanewetboek is een van de douanebestemmingen van goederen immers het plaatsen van de goederen onder een douaneregeling, en een van de douaneregelingen waaronder goederen kunnen worden geplaatst is het in het vrije verkeer brengen. Bovendien zijn Uniegoederen volgens de definitie van artikel 4, punt 7, van het douanewetboek onder meer goederen die zijn ingevoerd uit landen die geen deel uitmaken van het douanegebied van de Unie en die in het vrije verkeer zijn gebracht.

57      Artikel 24 EG, dat ten tijde van de feiten van het hoofdgeding van toepassing was, bepaalde dat de producten uit derde landen waarvoor in een lidstaat de invoerformaliteiten zijn verricht en de verschuldigde douanerechten en heffingen van gelijke werking zijn voldaan, als zich bevindend in het vrije verkeer in die lidstaat worden beschouwd.

58      Artikel 79 van het douanewetboek bepaalt dat niet-communautaire goederen die in het vrije verkeer worden gebracht, daardoor de douanestatus van communautaire goederen verkrijgen. Het in het vrije verkeer brengen omvat de toepassing van de handelspolitieke maatregelen en het vervullen van de andere formaliteiten voor de invoer van goederen alsmede de toepassing van de wettelijk verschuldigde rechten.

59      Wat in de tweede plaats de bewijslast voor de douanestatus van goederen betreft in omstandigheden zoals in het hoofdgeding, moet worden opgemerkt dat de in artikel 313, lid 1, van de uitvoeringsverordening geformuleerde veronderstelling wordt omgekeerd wanneer de douaneautoriteiten bij de uitoefening van hun toezichthoudende bevoegdheid vaststellen dat is voldaan aan de voorwaarden voor de in deze bepaling opgenomen uitzonderingen of voorbehouden, in het hoofdgeding in het bijzonder de voorwaarde van artikel 313, lid 2, onder a), van de uitvoeringsverordening. Zoals blijkt uit punt 50 van dit arrest, staat het in een dergelijk geval aan de invoerende vennootschap om de communautaire status van de betreffende goederen aan te tonen. Indien deze status niet wordt aangetoond, is artikel 202, lid 1, onder a), van het douanewetboek van toepassing.

60      Zoals blijkt uit punt 50 van het onderhavige arrest en artikel 13 in samenhang met artikel 16 van het douanewetboek moet een invoerende vennootschap zoals Suez II worden beschouwd als betrokken persoon, aangezien de goederen in kwestie in haar bezit waren in haar bedrijfsruimtes, samen met de desbetreffende facturen die door de in derde landen gevestigde leveranciers ervan waren uitgereikt, en dient zij de douaneautoriteiten alle nodige bijstand te verlenen alsmede alle nodige bescheiden en inlichtingen te verstrekken, ongeacht de dragers waarop die bescheiden en inlichtingen zich bevinden.

61      Zoals in de punten 41 tot en met 43 van dit arrest is opgemerkt, hebben de douaneautoriteiten naast de algemene controlebevoegdheid van artikel 13 van dit wetboek overeenkomstig artikel 4, punt 13, en artikel 37 van het douanewetboek ook de bevoegdheid om goederen zoals aan de orde in het hoofdgeding te controleren krachtens artikel 37 van het douanewetboek, teneinde vast te stellen of de goederen op regelmatige wijze in het douanegebied van de Unie zijn binnengebracht dan wel in strijd met de artikelen 38 tot en met 41 en artikel 177, lid 1, tweede streepje, van dit wetboek.

62      Bijgevolg staat het in omstandigheden zoals in het hoofdgeding aan de invoerende vennootschap, zoals Suez II, om de douanestatus van de betreffende goederen aan te tonen, die volgens haar communautaire goederen zijn. Indien zij niets aanvoert dat de communautaire status van de goederen kan aantonen, kunnen de douaneautoriteiten daaruit concluderen dat de goederen een niet-communautaire status hebben.

63      Gelet op een en ander moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat artikel 313 van de uitvoeringsverordening aldus moet worden uitgelegd dat goederen zoals aan de orde in het hoofdgeding, die door in derde landen gevestigde vennootschappen zijn geleverd en gefactureerd aan een in het douanegebied van de Unie gevestigde vennootschap om daar te worden gebruikt, moeten worden beschouwd als goederen die in dat douanegebied zijn binnengebracht in de zin van artikel 37 van het douanewetboek en uit dien hoofde onder de uitzondering van artikel 313, lid 2, onder a), van de uitvoeringsverordening vallen, zodat de communautaire status alleen wordt toegekend aan de goederen waarvoor het bewijs is geleverd dat de procedure voor het in het vrije verkeer brengen van goederen in het douanegebied van de Unie is gevolgd.

 Kosten

64      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Zesde kamer) verklaart voor recht:

Artikel 313 van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 75/98 van de Commissie van 12 januari 1998, moet aldus worden uitgelegd dat goederen zoals aan de orde in het hoofdgeding, die door in derde landen gevestigde vennootschappen zijn geleverd en gefactureerd aan een in het douanegebied van de Europese Unie gevestigde vennootschap om daar te worden gebruikt, moeten worden beschouwd als goederen die in dat douanegebied zijn binnengebracht in de zin van artikel 37 van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 82/97 van het Europees Parlement en de Raad van 19 december 1996, en uit dien hoofde onder de uitzondering van artikel 313, lid 2, onder a), van verordening nr. 2454/93, zoals gewijzigd bij verordening nr. 75/98, vallen, zodat de communautaire status alleen wordt toegekend aan de goederen waarvoor het bewijs is geleverd dat de procedure voor het in het vrije verkeer brengen van goederen in het douanegebied van de Unie is gevolgd.

ondertekeningen


*      Procestaal: Portugees.