Language of document : ECLI:EU:C:2022:962

ARREST VAN HET HOF (Grote kamer)

8 december 2022 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens – Richtlijn 95/46/EG – Artikel 12, aanhef en onder b) – Artikel 14, eerste alinea, onder a) – Verordening (EU) 2016/679 – Artikel 17, lid 3, onder a) – Exploitant van een zoekmachine op internet – Zoekopdracht op de naam van een persoon – Weergave van een in de lijst van zoekresultaten opgenomen link naar artikelen die vermeend onjuiste informatie bevatten – Weergave, in de resultatenlijst van een zoekopdracht naar afbeeldingen, van foto’s die in de vorm van miniaturen (‚thumbnails’) worden getoond en deze artikelen illustreren – Aan de exploitant van de zoekmachine gericht verwijderingsverzoek – Afweging van grondrechten – Artikelen 7, 8, 11 en 16 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Verplichtingen en verantwoordelijkheden van de exploitant van de zoekmachine bij de behandeling van een verwijderingsverzoek – Bewijslast van de om verwijdering verzoekende persoon”

In zaak C‑460/20,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Bundesgerichtshof (hoogste federale rechter in burgerlijke en strafzaken, Duitsland) bij beslissing van 27 juli 2020, ingekomen bij het Hof op 24 september 2020, in de procedure

TU,

RE

tegen

Google LLC,

wijst

HET HOF (Grote kamer),

samengesteld als volgt: K. Lenaerts, president, L. Bay Larsen, vicepresident, A. Prechal, K. Jürimäe, C. Lycourgos, P. G. Xuereb, L. S. Rossi en D. Gratsias, kamerpresidenten, M. Ilešič (rapporteur), F. Biltgen, N. Piçarra, N. Jääskinen, N. Wahl, I. Ziemele en J. Passer, rechters,

advocaat-generaal: G. Pitruzzella,

griffier: D. Dittert, hoofd van een administratieve eenheid,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 24 januari 2022,

gelet op de opmerkingen van:

–        TU en RE, vertegenwoordigd door M. Siegmann en T. Stöber, Rechtsanwälte,

–        Google LLC, vertegenwoordigd door B. Heymann, J. Spiegel en J. Wimmers, Rechtsanwälte,

–        de Griekse regering, vertegenwoordigd door S. Charitaki, A. Magrippi en M. Tassopoulou als gemachtigden,

–        de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door G. Kunnert, A. Posch en J. Schmoll als gemachtigden,

–        de Roemeense regering, vertegenwoordigd door E. Gane en L. Liţu als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door A. Bouchagiar, F. Erlbacher, H. Kranenborg en D. Nardi als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 7 april 2022,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 17, lid 3, onder a), van verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB 2016, L 119, blz. 1; hierna: „AVG”), alsmede van artikel 12, aanhef en onder b), en artikel 14, eerste alinea, onder a), van richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB 1995, L 281, blz. 31), gelezen in het licht van de artikelen 7, 8, 11 en 16 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen TU en RE enerzijds en Google LLC anderzijds over een verzoek om ten eerste links naar artikelen waarin over TU en RE wordt geschreven, te verwijderen uit de resultaten die verschijnen na een zoekopdracht op hun namen, en ten tweede om in de vorm van miniaturen („thumbnails”) weergegeven foto’s van hen te verwijderen uit de resultaten van een zoekopdracht naar afbeeldingen.

 Toepasselijke bepalingen

 Richtlijn 95/46

3        Artikel 1 van richtlijn 95/46 had als opschrift „Onderwerp van de richtlijn” en bepaalde in lid 1:

„De lidstaten waarborgen in verband met de verwerking van persoonsgegevens, overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijn, de bescherming van de fundamentele rechten en vrijheden van natuurlijke personen, inzonderheid van het recht op persoonlijke levenssfeer.”

4        Artikel 2 van deze richtlijn had als opschrift „Definities” en luidde:

„In de zin van deze richtlijn wordt verstaan onder:

a)      ‚persoonsgegevens’, iedere informatie betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon, hierna ‚betrokkene’ te noemen; [...]

b)      ‚verwerking van persoonsgegevens’, hierna ‚verwerking’ te noemen, elke bewerking of elk geheel van bewerkingen met betrekking tot persoonsgegevens, al dan niet uitgevoerd met behulp van geautomatiseerde procedés, [...]

[...]

d)      ‚voor de verwerking verantwoordelijke’, de natuurlijke of rechtspersoon, de overheidsinstantie, de dienst of enig ander lichaam die, respectievelijk dat, alleen of tezamen met anderen, het doel van en de middelen voor de verwerking van persoonsgegevens vaststelt; [...]

[...]”

5        Artikel 6, dat was opgenomen in afdeling I („Beginselen betreffende de kwaliteit van de gegevens”) van hoofdstuk II van deze richtlijn, luidde als volgt:

„1.      De lidstaten bepalen dat de persoonsgegevens:

[...]

d)      nauwkeurig dienen te zijn en, zo nodig, dienen te worden bijgewerkt; alle redelijke maatregelen dienen te worden getroffen om de gegevens die, uitgaande van de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of waarvoor zij vervolgens worden verwerkt, onnauwkeurig of onvolledig zijn, uit te wissen of te corrigeren;

[...]”

6        Artikel 12, dat was opgenomen in afdeling V („Recht van toegang van de betrokkene tot de gegevens”) van hoofdstuk II van deze richtlijn, had als opschrift „Recht van toegang” en bepaalde het volgende:

„De lidstaten waarborgen elke betrokkene het recht van de voor de verwerking verantwoordelijke te verkrijgen:

[...]

b)      naargelang van het geval, de rectificatie, de uitwissing of de afscherming van de gegevens waarvan de verwerking niet overeenstemt met de bepalingen van deze richtlijn, met name op grond van het onvolledige of onjuiste karakter van de gegevens;

[...]”

7        Artikel 14, eerste alinea, van richtlijn 95/46, dat was opgenomen in afdeling VII („Recht van verzet van de betrokkene”) van hoofdstuk II ervan, bepaalde:

„De lidstaten kennen de betrokkene het recht toe:

a)      zich ten minste in de gevallen, bedoeld in artikel 7, onder e) en f), te allen tijde om zwaarwegende en gerechtvaardigde redenen die verband houden met zijn bijzondere situatie ertegen te verzetten dat hem betreffende gegevens het voorwerp van een verwerking vormen, behoudens andersluidende bepalingen in de nationale wetgeving. In geval van gerechtvaardigd verzet mag de door de voor de verwerking verantwoordelijke persoon verrichte verwerking niet langer op deze gegevens betrekking hebben;

[...]”

 AVG

8        Overeenkomstig artikel 94, lid 1, AVG is richtlijn 95/46 bij deze verordening ingetrokken met ingang van 25 mei 2018. Krachtens artikel 99, lid 2, is de AVG met ingang van die datum van toepassing.

9        De overwegingen 4, 39 en 65 van deze verordening luiden als volgt:

„(4)      De verwerking van persoonsgegevens moet ten dienste van de mens staan. Het recht op bescherming van persoonsgegevens heeft geen absolute gelding, maar moet worden beschouwd in relatie tot de functie ervan in de samenleving en moet conform het evenredigheidsbeginsel tegen andere grondrechten worden afgewogen. Deze verordening eerbiedigt alle grondrechten alsook de vrijheden en beginselen die zijn erkend in het Handvest zoals dat in de Verdragen is verankerd, met name de eerbiediging van het privéleven en het familie- en gezinsleven, woning en communicatie, de bescherming van persoonsgegevens, de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst, de vrijheid van meningsuiting en van informatie, de vrijheid van ondernemerschap, het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht, en het recht op culturele, godsdienstige en taalkundige verscheidenheid.

[...]

(39)      [...] Alle redelijke maatregelen moeten worden genomen om ervoor te zorgen dat onjuiste persoonsgegevens worden gerectificeerd of gewist. [...]

[...]

(65)      Een betrokkene moet het recht hebben om hem betreffende persoonsgegevens te laten rectificeren en dient te beschikken over een ‚recht op vergetelheid’ wanneer de bewaring van dergelijke gegevens inbreuk maakt op deze verordening die of op Unierecht of het lidstatelijk recht dat op de verwerkingsverantwoordelijke van toepassing is. [...] Het dient echter rechtmatig te zijn persoonsgegevens langer te bewaren wanneer dat noodzakelijk is voor de uitoefening van het recht op vrijheid van meningsuiting en van informatie, [...].”

10      Artikel 4, met als opschrift „Definities”, is opgenomen in hoofdstuk I van deze verordening („Algemene bepalingen”) en luidt als volgt:

„Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)      ‚persoonsgegevens’: alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon (‚de betrokkene’); [...]

2)      ‚verwerking’: een bewerking of een geheel van bewerkingen met betrekking tot persoonsgegevens of een geheel van persoonsgegevens, al dan niet uitgevoerd via geautomatiseerde procedés [...];

[...]

7)      ‚verwerkingsverantwoordelijke’: een natuurlijke persoon of rechtspersoon, een overheidsinstantie, een dienst of een ander orgaan die/dat, alleen of samen met anderen, het doel van en de middelen voor de verwerking van persoonsgegevens vaststelt; [...]

[...]”

11      Artikel 5 van deze verordening, met als opschrift „Beginselen inzake verwerking van persoonsgegevens”, is opgenomen in hoofdstuk II van deze verordening („Beginselen”) en bepaalt het volgende:

„1.      Persoonsgegevens moeten:

[...]

d)      juist zijn en zo nodig worden geactualiseerd; alle redelijke maatregelen moeten worden genomen om de persoonsgegevens die, gelet op de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt, onjuist zijn, onverwijld te wissen of te rectificeren (‚juistheid’);

[...]

2.      De verwerkingsverantwoordelijke is verantwoordelijk voor de naleving van lid 1 en kan deze aantonen (‚verantwoordingsplicht’).”

12      Afdeling 3 („Rectificatie en wissing van gegevens”) van hoofdstuk III AVG, omvat onder meer de artikelen 16 en 17.

13      Artikel 16 van deze verordening heeft als opschrift „Recht op rectificatie” en bepaalt:

„De betrokkene heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke onverwijld rectificatie van hem betreffende onjuiste persoonsgegevens te verkrijgen. Met inachtneming van de doeleinden van de verwerking heeft de betrokkene het recht vervollediging van onvolledige persoonsgegevens te verkrijgen, onder meer door een aanvullende verklaring te verstrekken.”

14      Artikel 17 van deze verordening, met als opschrift „Recht op gegevenswissing (‚recht op vergetelheid’)”, luidt als volgt:

„1.      De betrokkene heeft het recht van de verwerkingsverantwoordelijke zonder onredelijke vertraging wissing van hem betreffende persoonsgegevens te verkrijgen en de verwerkingsverantwoordelijke is verplicht persoonsgegevens zonder onredelijke vertraging te wissen wanneer een van de volgende gevallen van toepassing is:

a)      de persoonsgegevens zijn niet langer nodig voor de doeleinden waarvoor zij zijn verzameld of anderszins verwerkt;

b)      de betrokkene trekt de toestemming waarop de verwerking overeenkomstig artikel 6, lid 1, punt a), of artikel 9, lid 2, punt a), berust, in, en er is geen andere rechtsgrond voor de verwerking;

c)      de betrokkene maakt overeenkomstig artikel 21, lid 1, bezwaar tegen de verwerking, en er zijn geen prevalerende dwingende gerechtvaardigde gronden voor de verwerking, of de betrokkene maakt bezwaar tegen de verwerking overeenkomstig artikel 21, lid 2;

d)      de persoonsgegevens zijn onrechtmatig verwerkt;

e)      de persoonsgegevens moeten worden gewist om te voldoen aan een in het Unierecht of het lidstatelijke recht neergelegde wettelijke verplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust;

f)      de persoonsgegevens zijn verzameld in verband met een aanbod van diensten van de informatiemaatschappij als bedoeld in artikel 8, lid 1.

2.      Wanneer de verwerkingsverantwoordelijke de persoonsgegevens openbaar heeft gemaakt en overeenkomstig lid 1 verplicht is de persoonsgegevens te wissen, neemt hij, rekening houdend met de beschikbare technologie en de uitvoeringskosten, redelijke maatregelen, waaronder technische maatregelen, om verwerkingsverantwoordelijken die de persoonsgegevens verwerken, ervan op de hoogte te stellen dat de betrokkene de verwerkingsverantwoordelijken heeft verzocht om iedere koppeling naar, of kopie of reproductie van die persoonsgegevens te wissen.

3.      De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing voor zover verwerking nodig is:

a)      voor het uitoefenen van het recht op vrijheid van meningsuiting en informatie;

[...]”

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

15      TU is lid van de raad van bestuur en enig aandeelhouder van een investeringsmaatschappij en voorzitter van een dochteronderneming van deze maatschappij, die samen met andere vennootschappen een ondernemingsgroep vormen. Hij is tevens de enige vennoot van een derde vennootschap, die de enige vennoot is van een vierde vennootschap, die op zijn beurt 60 % van de aandelen in een vijfde vennootschap bezit.

16      RE was de partner van TU en tot mei 2015 procuratiehouder van deze vierde vennootschap.

17      Op 27 april, 4 juni en 16 juni 2015 zijn op de website www.g[...].net (hierna: „website g-net”) drie artikelen gepubliceerd waarin het investeringsmodel van de vijfde vennootschap en de in punt 15 van dit arrest bedoelde ondernemingsgroep kritisch werd voorgesteld. Het artikel van 4 juni 2015 was verder geïllustreerd met drie foto’s, met daarop TU bij het besturen van een luxueuze auto, in een helikoptercabine en voor een vliegtuig, en met een foto van RE in een cabriolet.

18      De exploitant van de website g-net is volgens het colofon („Impressum”) G-LLC, gevestigd te New York (Verenigde Staten). De bedrijfsdoelstelling van G-LLC is naar eigen zeggen „door actieve verstrekking van informatie en permanente transparantie een duurzame bijdrage te leveren aan de bestrijding van fraude in economie en maatschappij”. Verschillende publicaties bevatten kritische berichten over het bedrijfsmodel van G-LLC, waarin G-LLC met name werd verweten ondernemingen te „chanteren” door eerst negatieve berichten over deze ondernemingen te publiceren en vervolgens aan te bieden om die in ruil voor een geldbedrag te verwijderen of publicatie ervan te voorkomen.

19      Google vermeldde de artikelen van 4 juni 2015 en 16 juni 2015 in de resultatenlijst die verscheen wanneer de voor- en achternaam van verzoekers in het hoofdgeding – zowel afzonderlijk als in combinatie met bepaalde bedrijfsnamen – in haar zoekmachine werden ingevoerd en vermeldde het artikel van 27 april 2015 in de lijst die verscheen wanneer de naam van bepaalde vennootschappen werd ingevoerd. Daarnaast toonde Google een link naar deze artikelen. Bovendien gaf Google bij het zoeken naar afbeeldingen met deze zoekmachine de foto’s uit het artikel van 4 juni 2015 in de vorm van miniaturen weer in de resultatenlijst. De weergave van deze foto’s is sinds op zijn laatst september 2017 gestaakt. De artikelen waren vanaf op zijn laatst 28 juni 2018 niet meer toegankelijk op de website g-net.

20      Verzoekers in het hoofdgeding hebben Google, als verantwoordelijke voor de met haar zoekmachine uitgevoerde verwerking van persoonsgegevens, verzocht om, ten eerste, de links naar de in het hoofdgeding aan de orde zijnde artikelen uit de lijst met zoekresultaten te verwijderen op grond dat deze onjuiste beweringen en lasterlijke meningen bevatten, en, ten tweede, de miniaturen te verwijderen uit de lijst met zoekresultaten. Zij stelden dat zij zelf ook het slachtoffer waren van „chantage” door G-LLC.

21      Google heeft geweigerd om aan dit verzoek te voldoen, waarbij zij verwees naar de professionele context van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde artikelen en foto’s en zich erop beriep niet te hebben geweten dat die artikelen onjuiste informatie zouden bevatten.

22      In 2015 hebben verzoekers in het hoofdgeding bij het Landgericht Köln (rechter in eerste aanleg Keulen, Duitsland) beroep ingesteld. Zij vorderden dat Google zou worden gelast om de links naar de in het hoofdgeding aan de orde zijnde artikelen uit haar lijsten met zoekresultaten te verwijderen en om een einde te maken aan de weergave in de vorm van miniaturen van de foto’s waarop zij waren afgebeeld. Bij uitspraak van 22 november 2017 heeft die rechter het beroep verworpen.

23      Verzoekers in het hoofdgeding hebben tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij het Oberlandesgericht Köln (hoogste rechterlijke instantie van de deelstaat Noordrijn-Westfalen, Keulen, Duitsland), dat hun vordering bij arrest van 8 november 2018 heeft afgewezen. Deze rechter heeft benadrukt dat de specifieke werkwijze van een zoekmachine en het bijzondere belang ervan voor de werking van internet van groot gewicht zijn bij de af te wegen botsende rechten en belangen. Aangezien de exploitant van de zoekmachine over het algemeen geen enkele juridische band heeft met de aanbieders van de gelinkte inhoud en het voor hem onmogelijk is om de feiten te onderzoeken en deze, rekening houdend met het standpunt van deze aanbieder, te beoordelen, gelden voor hem pas specifieke gedragsverplichtingen wanneer hij door een concrete aanwijzing van de betrokkene op de hoogte wordt gebracht van een flagrante en op het eerste gezicht duidelijk waarneembare schending van het recht. Deze beginselen gelden ook wanneer de zoekmachine uitsluitend wordt gebruikt om naar afbeeldingen te zoeken, aangezien de relevante belangen vergelijkbaar zijn.

24      De appelrechter heeft daaraan toegevoegd dat, voor zover het van doorslaggevend belang is of het gestelde feit juist is, de bewijslast dienaangaande rust op degene die om verwijdering van links verzoekt. Aangezien verzoekers in het hoofdgeding in het onderhavige geval niet hebben aangetoond dat de over hen vermelde feiten onjuist zijn, kan Google de in het hoofdgeding aan de orde zijnde artikelen niet definitief beoordelen en is Google dus niet verplicht om de links hiernaar te verwijderen. De in de vorm van miniaturen weergegeven foto’s kunnen, voor zover zij bij een van deze artikelen zijn gevoegd, als weergave van actuele gebeurtenissen worden beschouwd.

25      Verzoekers in het hoofdgeding hebben beroep in Revision ingesteld bij het Bundesgerichtshof (hoogste federale rechter in burgerlijke en strafzaken, Duitsland), de verwijzende rechter.

26      Deze rechter merkt op dat de uitkomst van dit beroep afhangt van de uitlegging van het Unierecht, met name van artikel 17, lid 3, onder a), AVG alsmede artikel 12, aanhef en onder b), en artikel 14, eerste alinea, onder a), van richtlijn 95/46.

27      Om te beginnen benadrukt de verwijzende rechter dat zijns inziens het verzoek om Google te gelasten de links naar de in het hoofdgeding aan de orde zijnde artikelen uit de lijst van zoekresultaten te verwijderen, ratione temporis onder de AVG valt, terwijl het verzoek om Google te gelasten de miniaturen uit de resultatenlijst van de zoekopdracht naar afbeeldingen te verwijderen ratione temporis onder richtlijn 95/46 valt, aangezien de zoekmachine van Google deze miniaturen niet meer weergaf op het moment dat de AVG in werking trad. Met betrekking tot dit laatste verzoek, verzoekt de verwijzende rechter het Hof evenwel om bij haar antwoord op dit punt tevens rekening te houden met die verordening.

28      De verwijzende rechter merkt vervolgens op dat de omstandigheid dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde artikelen niet meer beschikbaar zijn op de website g-net en Google de miniaturen niet meer weergeeft, niet tot gevolg heeft dat verzoekers er geen belang meer bij hebben om hun verwijderingsverzoek te handhaven, aangezien op de website g-net enkel staat dat deze artikelen om verschillende redenen „momenteel” niet beschikbaar zijn. In die omstandigheden kan niet worden uitgesloten dat die artikelen in de toekomst weer online worden gezet en door de zoekmachine van Google opnieuw worden gelinkt, waarbij overigens moet worden opgemerkt dat Google dit verwijderingsverzoek nog altijd ongerechtvaardigd acht en blijft bij haar weigering om daaraan te voldoen.

29      Ten gronde merkt de verwijzende rechter in de eerste plaats op dat verzoekers in het hoofdgeding het verzoek om de links naar de in het hoofdgeding aan de orde zijnde artikelen uit de lijst van zoekresultaten te verwijderen, met name rechtvaardigen met een beroep op de onjuistheid van bepaalde beweringen in die artikelen. De vraag rijst dus of het aan verzoekers stond om de gestelde onjuistheid van deze beweringen te bewijzen of althans daaromtrent ten minste een zekere mate van waarschijnlijkheid aan te tonen, of dat Google daarentegen van de aanname uit had moeten gaan dat de beweringen van verzoekers in het hoofdgeding juist waren dan wel zelf de feiten had moeten ophelderen.

30      Volgens de verwijzende rechter is niet voldaan aan het vereiste om de botsende grondrechten die enerzijds voortvloeien uit de artikelen 7 en 8 van het Handvest en anderzijds uit de artikelen 11 en 16 van het Handvest, op voet van gelijkheid af te wegen, wanneer in een situatie als die van de zaak in het hoofdgeding uitsluitend de ene of de andere partij de bewijslast draagt.

31      Bijgevolg stelt deze rechter een oplossing voor waarbij de betrokkene ten minste voorlopig opheldering moet geven over de vraag of de inhoud waarnaar een link is opgenomen juist is, door zijn vordering ten aanzien van de aanbieder van inhoud bij de rechter geldend te maken, mits het in de omstandigheden van het geval voor hem redelijkerwijs mogelijk is om een op zijn minst voorlopige rechtsbescherming te verkrijgen. Aangezien de betrokkene geen band heeft met de aanbieder van inhoud, kan hij bij het opnemen van contact met die aanbieder echter dezelfde moeilijkheden ondervinden als de exploitant van de zoekmachine. Deze betrokkene weet echter wel of de gelinkte inhoud al dan niet juist is. Of van hem redelijkerwijs kan worden verlangd dat hij bij de rechter zijn recht tegenover de aanbieder van inhoud geldend maakt, kan bijvoorbeeld afhangen van de vraag of het binnen de Europese Unie zonder bijzondere moeilijkheden mogelijk is om een vordering tegen deze aanbieder in te stellen.

32      Vanuit dit oogpunt neigt de verwijzende rechter tot het oordeel dat redelijkerwijs van de betrokkene kan worden verlangd dat hij een vordering in kort geding instelt tegen een bij naam bekende aanbieder van inhoud, maar niet tegen een anonieme aanbieder of een aanbieder aan wie geen kennisgeving kan worden gedaan. Daarentegen zou de daadwerkelijke uitvoerbaarheid van een eventueel tegen de aanbieder van inhoud verkregen bevel om gegevens te wissen, voor de rechten jegens de exploitant van de zoekmachine niet van betekenis zijn.

33      Wat in de tweede plaats het verzoek betreft om Google te gelasten de weergave in de vorm van miniaturen van de bij het artikel van 4 juni 2015 geplaatste foto’s van verzoekers in het hoofdgeding te staken, merkt de verwijzende rechter om te beginnen op dat deze miniaturen weliswaar zijn voorzien van een link naar de website van de derde waarop de desbetreffende foto is gepubliceerd en dat het daarmee dus mogelijk is kennis te nemen van de context van deze publicatie, maar aangezien in de lijst met de resultaten van een zoekopdracht naar beelden alleen de miniaturen worden getoond zonder de contextuele aspecten van die publicatie op de website van de derde, is deze lijst op zich neutraal en is het daarmee niet mogelijk om inzicht te krijgen in de context van de oorspronkelijke publicatie.

34      Bijgevolg rijst de vraag of voor de in het kader van artikel 12, aanhef en onder b), en artikel 14, eerste alinea, onder a), van richtlijn 95/46 of artikel 17, lid 3, onder a), AVG te maken afweging, alleen rekening moet worden gehouden met de miniatuur als zodanig in de neutrale context van de resultatenlijst of ook met de oorspronkelijke context waarin het desbetreffende beeld is gepubliceerd.

35      In dit verband stelt de verwijzende rechter vast dat in het hoofdgeding, dat betrekking heeft op personen die niet bekend zijn bij het grote publiek, de betrokken foto’s als zodanig geen bijdrage leveren aan het openbare debat en niet voorzien in een doorslaggevende behoefte aan informatie in de zin van de in het vorige punt genoemde bepalingen. In verband met het op de website g-net gepubliceerde artikel van 4 juni 2015 waren deze foto’s evenwel van groot belang ter onderbouwing van de berichtgeving in dat artikel, waarin werd vermeld dat verzoekers in het hoofdgeding als oprichters en bestuurders van de vierde onderneming en de groep van vennootschappen als bedoeld in punt 15 van dit arrest, een hoge levensstandaard hebben en over luxegoederen beschikken, terwijl de werknemers, de distributeurs en de klanten van deze vennootschappen betwijfelen of de gedane investeringen veilig zijn. Indien rekening zou moeten worden gehouden met de context waarin die foto’s oorspronkelijk zijn gepubliceerd, zou de publicatie ervan als miniaturen in de resultatenlijst dus gerechtvaardigd moeten worden geacht, mits de daarbij weergegeven tekst zelf rechtmatig is.

36      Volgens de verwijzende rechter is het feit dat miniaturen technisch gezien links naar de website van de derde zijn, een factor die ervoor pleit om rekening te houden met de context van de oorspronkelijke publicatie. Evenzo is het algemeen bekend dat de geïnformeerde gemiddelde gebruiker die met een zoekmachine naar afbeeldingen zoekt, weet dat de door de zoekmachine in een resultatenlijst verzamelde miniaturen afkomstig zijn uit publicaties van derden en dat de foto’s waarvan miniaturen worden weergegeven, in deze publicaties in een bepaalde context worden getoond.

37      Evenwel moet er rekening mee worden gehouden dat bij de weergave van een miniatuur de oorspronkelijke context waarin de afbeeldingen werden gepubliceerd – anders dan het geval is bij het overzicht met links naar andere resultaten – niet wordt aangeduid noch anderszins zichtbaar is. Een gebruiker die van meet af aan enkel belangstelling heeft voor de weergave van het beeld, heeft in de regel geen enkele reden om de herkomst en de oorspronkelijke context van de publicatie na te gaan.

38      Bijgevolg lijkt het volgens de verwijzende rechter ter beoordeling of de gegevensverwerking door de verantwoordelijke van de zoekmachine rechtmatig is, logisch om bij de in artikel 14, eerste alinea, onder a), van richtlijn 95/46 of artikel 17, lid 3, AVG bedoelde afweging alleen de uit het miniatuur zelf blijkende rechten en belangen in aanmerking te nemen.

39      Tegen deze achtergrond heeft het Bundesgerichtshof de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Is het verenigbaar met het recht van de betrokkene op eerbiediging van zijn privéleven (artikel 7 van het [Handvest]) en op bescherming van de hem betreffende persoonsgegevens (artikel 8 van het [Handvest]) dat bij de afweging van de uit de artikelen 7, 8, 11 en 16 van het Handvest voortvloeiende botsende rechten en belangen die overeenkomstig artikel 17, lid 3, onder a), [AVG] dient te worden verricht in het kader van de toetsing van het door de betrokkene tegen de verantwoordelijke van een internetzoekdienst gerichte verzoek om verwijdering, in belangrijke mate tevens rekening wordt gehouden met de vraag of de betrokkene redelijkerwijs – bijvoorbeeld middels een verzoek om een voorlopige voorziening – rechtsbescherming zou kunnen krijgen tegen de aanbieder van de inhoud en aldus ten minste voorlopig opheldering zou kunnen verkrijgen omtrent de juistheid van de door de verantwoordelijke van de zoekmachine gelinkte inhoud, wanneer de link waarvan de verwijdering wordt gevraagd, leidt naar inhoud die feitelijke beweringen en op feitelijke beweringen berustende waardeoordelen bevat die volgens de betrokkene onjuist zijn en waarvan de rechtmatigheid afhangt van de vraag of de daarin opgenomen feitelijke beweringen juist zijn?

2)      Moet in het geval van een verzoek om verwijdering, gericht tegen de verantwoordelijke van een internetzoekdienst die bij een zoekopdracht op naam zoekt naar foto’s van natuurlijke personen die door derden in samenhang met de naam van de persoon op internet zijn gezet, en de gevonden foto’s in de resultatenlijst als miniaturen (‚thumbnails’) weergeeft, in het kader van de overeenkomstig artikel 12, [aanhef en] onder b), en artikel 14, eerste alinea, onder a), van richtlijn [95/46] en artikel 17, lid 3, onder a), AVG, te verrichten afweging van de botsende rechten en belangen die voortvloeien uit de artikelen 7, 8, 11 en 16 van het Handvest, in belangrijke mate rekening worden gehouden met de context van de oorspronkelijke publicatie van de derde, ook al verstrekt de zoekmachine bij het weergeven van de miniatuur weliswaar de link naar de website van de derde, maar wordt de website zelf niet genoemd en wordt de hieruit af te leiden context door de internetzoekdienst zelf ook niet weergegeven?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Eerste vraag

 Ontvankelijkheid

40      Google betwijfelt of de eerste vraag ontvankelijk is, omdat het daarin opgeworpen vraagstuk hypothetisch is. In het bijzonder wordt de door de verwijzende rechter voorgestelde oplossing abstract en schematisch weergegeven en staat die los van de feiten die in de zaak in het hoofdgeding aan de orde zijn. Bovendien beschikt het Hof niet over de gegevens die nodig zijn om een nuttig antwoord te geven op deze vraag.

41      In dit verband dient in herinnering te worden gebracht dat het volgens vaste rechtspraak, in het kader van de in artikel 267 VWEU geregelde samenwerking tussen het Hof en de nationale rechterlijke instanties, uitsluitend een zaak is van de nationale rechter aan wie het geschil is voorgelegd en die de verantwoordelijkheid draagt voor de te geven rechterlijke beslissing om, gelet op de bijzonderheden van het geval, zowel de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor het wijzen van zijn vonnis als de relevantie van de vragen die hij aan het Hof voorlegt, te beoordelen. Wanneer de gestelde vragen betrekking hebben op de uitlegging van het Unierecht, is het Hof derhalve in beginsel verplicht daarop te antwoorden (arrest van 15 juli 2021, The Department for Communities in Northern Ireland, C‑709/20, EU:C:2021:602, punt 54 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

42      Het Hof kan slechts weigeren uitspraak te doen op een prejudiciële vraag van een nationale rechterlijke instantie wanneer duidelijk blijkt dat de gevraagde uitlegging van het Unierecht geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, het vraagstuk van hypothetische aard is, of het Hof niet beschikt over de gegevens, feitelijk en rechtens, die noodzakelijk zijn om een nuttig antwoord te geven op de gestelde vragen (arrest van 15 juli 2021, The Department for Communities in Northern Ireland, C‑709/20, EU:C:2021:602, punt 55 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

43      Zoals de advocaat-generaal in punt 22 van zijn conclusie heeft opgemerkt, heeft de verwijzende rechter in het onderhavige geval een voldoende nauwkeurig en volledig beeld geschetst van de feitelijke en juridische context van het hoofdgeding en voldoende gerechtvaardigd waarom het in deze context noodzakelijk is een antwoord op de gestelde vraag te krijgen.

44      In dit verband moet eraan worden herinnerd dat de verwerking van persoonsgegevens die bij de werking van een zoekmachine plaatsvindt, verschilt van de door webredacteuren verrichte verwerking van persoonsgegevens – die erin bestaat deze gegevens op een website te plaatsen – en boven op deze laatstgenoemde verwerking komt (arrest van 13 mei 2014, Google Spain en Google, C‑131/12, EU:C:2014:317, punt 35). Wanneer de betrokkene optreedt tegen de exploitant van de zoekmachine, komen de betrokken rechten, belangen en beperkingen dus niet noodzakelijkerwijs overeen met die bij een vordering tegen een aanbieder van inhoud, zodat voor de toetsing van een verzoek tot verwijdering van links op grond van artikel 17 AVG, een specifieke afweging noodzakelijk is.

45      Uit de door de verwijzende rechter uiteengezette motivering blijkt dat het antwoord van het Hof op de vraag naar, ten eerste, de omvang van de verplichtingen en verantwoordelijkheden van de exploitant van een zoekmachine bij de behandeling van een verzoek om links te verwijderen omdat de informatie in de gelinkte inhoud onjuist zou zijn en, ten tweede, de bewijslast van de betrokkene met betrekking tot die onjuistheid, rechtstreekse gevolgen kan hebben voor de beoordeling van het beroep in het hoofdgeding door de verwijzende rechter, en wel los van de vraag of verzoekers in het hoofdgeding wegens de op internet gepubliceerde en vermeend onjuiste inhoud effectieve rechterlijke bescherming tegen de aanbieder van de inhoud kunnen krijgen.

46      Zoals de advocaat-generaal in punt 22 van zijn conclusie heeft opgemerkt, betekent het feit dat de vragen van de verwijzende rechter over de methode die volgens hem in een situatie als die in het hoofdgeding moet worden toegepast, algemeen en abstract zijn geformuleerd, niet dat de in dat verband aan het Hof voorgelegde vraag hypothetisch is.

47      Hieruit volgt dat de eerste vraag ontvankelijk is.

 Ten gronde

48      Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 17, lid 3, onder a), AVG aldus moet worden uitgelegd dat bij de afweging die tussen de in de artikelen 7 en 8 van het Handvest bedoelde rechten enerzijds en die bedoeld in de artikelen 11 en 16 van het Handvest anderzijds moet worden gemaakt ter toetsing van een tot de exploitant van een zoekmachine gericht verwijderingsverzoek dat bedoeld is om de link naar inhoud met beweringen die volgens de indiener van dat verzoek onjuist zijn, te schrappen uit de lijst met zoekresultaten, als voorwaarde voor deze verwijdering geldt dat ten minste voorlopig over de juistheid van de gelinkte inhoud duidelijkheid is verkregen in het kader van een beroep van deze indiener tegen de aanbieder van deze inhoud, wanneer het redelijkerwijs mogelijk is een dergelijke rechtsbescherming te verkrijgen.

49      Om te beginnen moet in herinnering worden gebracht dat, ten eerste, de werking van een zoekmachine, die erin bestaat door derden op het internet gepubliceerde of opgeslagen informatie te vinden, automatisch te indexeren, tijdelijk op te slaan en, uiteindelijk, in een bepaalde volgorde ter beschikking te stellen aan internetgebruikers, moet worden gekwalificeerd als „verwerking van persoonsgegevens” in de zin van artikel 2, onder b), van richtlijn 95/46 en artikel 4, punten 1 en 2, AVG, wanneer deze informatie persoonsgegevens bevat en, ten tweede, de exploitant van deze zoekmachine moet worden beschouwd als de „verantwoordelijke” voor deze verwerking, in de zin van artikel 2, onder d), van deze richtlijn en artikel 4, punt 7, van deze verordening [zie in die zin arresten van 13 mei 2014, Google Spain en Google, C‑131/12, EU:C:2014:317, punt 41, en 24 september 2019, GC e.a. (Verwijdering van links naar gevoelige gegevens), C‑136/17, EU:C:2019:773, punt 35].

50      Zoals in punt 44 van dit arrest in herinnering is gebracht, verschilt de verwerking van persoonsgegevens die bij de werking van een zoekmachine plaatsvindt immers van de door webredacteuren verrichte verwerking van persoonsgegevens – die erin bestaat deze gegevens op een website te plaatsen – en komt deze bovenop laatstgenoemde verwerking. Bovendien is deze werking van een zoekmachine van doorslaggevend belang bij de wereldwijde verspreiding van deze gegevens, doordat deze gegevens zo toegankelijk worden voor elke internetgebruiker die op de naam van de betrokkene zoekt, daaronder begrepen de internetgebruikers die anders de website waarop diezelfde gegevens zijn gepubliceerd, niet hadden gevonden. Verder kan de ordening en samenvoeging van de op het internet gepubliceerde informatie die de zoekmachine tot stand brengt om de gebruikers ervan gemakkelijker toegang tot deze informatie te verschaffen, ertoe leiden dat deze gebruikers, wanneer zij op de naam van een natuurlijke persoon zoeken, via de resultatenlijst een gestructureerd overzicht krijgen van de informatie die op internet over deze persoon is te vinden en daardoor een min of meer gedetailleerd profiel van de betrokkene kunnen opstellen [zie in die zin arresten van 13 mei 2014, Google Spain en Google, C‑131/12, EU:C:2014:317, punten 36 en 37, en 24 september 2019, GC e.a. (Verwijdering van links naar gevoelige gegevens), C‑136/17, EU:C:2019:773, punt 36].

51      Aangezien de werking van een zoekmachine, boven op de werkzaamheden van webredacteuren, de grondrechten op eerbiediging van het privéleven en op bescherming van persoonsgegevens dus aanzienlijk kan aantasten, moet de exploitant van deze zoekmachine – als persoon die het doel van en de middelen voor deze werking vaststelt – in het kader van zijn verantwoordelijkheden, zijn bevoegdheden en zijn mogelijkheden verzekeren dat deze werking voldoet aan de vereisten van richtlijn 95/46 en de AVG, opdat de daarin vervatte waarborgen hun volle werking kunnen krijgen en een doelmatige en volledige bescherming van de betrokkenen, en met name van hun recht op eerbiediging van hun privéleven, daadwerkelijk tot stand kan worden gebracht [zie in die zin arresten van 13 mei 2014, Google Spain en Google, C‑131/12, EU:C:2014:317, punt 38, en 24 september 2019, GC e.a. (Verwijdering van links naar gevoelige gegevens), C‑136/17, EU:C:2019:773, punt 37].

52      Wat de omvang van de verantwoordelijkheid en de concrete verplichtingen van de exploitant van een zoekmachine betreft, heeft het Hof reeds verduidelijkt dat deze exploitant niet verantwoordelijk is voor het feit dat persoonsgegevens op een door een derde gepubliceerde website staan, maar voor het feit dat deze site wordt geïndexeerd en meer bepaald dat een link naar die site wordt getoond in de lijst met zoekresultaten die internetgebruikers te zien krijgen na een zoekopdracht op de naam van een natuurlijke persoon, daar de weergave van de link in een dergelijke lijst de grondrechten van de betrokkene op eerbiediging van zijn privéleven en op bescherming van hem betreffende persoonsgegevens aanzienlijk kan aantasten [zie in die zin arresten van 13 mei 2014, Google Spain en Google, C‑131/12, EU:C:2014:317, punt 80, en 24 september 2019, GC e.a. (Verwijdering van links naar gevoelige gegevens), C‑136/17, EU:C:2019:773, punt 46].

53      Gelet op de verantwoordelijkheden, de bevoegdheden en de mogelijkheden van de exploitant van een zoekmachine als verantwoordelijke voor de verwerking die plaatsvindt in het kader van de werking van deze zoekmachine, kunnen de verboden en beperkingen van richtlijn 95/46 en de AVG in deze omstandigheden alleen voor deze exploitant gelden op grond van het feit dat hij deze indexering verricht, en dus bij een onder toezicht van de bevoegde nationale autoriteiten uit te voeren beoordeling naar aanleiding van een door de betrokkene ingediend verzoek [zie in die zin arrest van 24 september 2019, GC e.a. (Verwijdering van links naar gevoelige gegevens), C‑136/17, EU:C:2019:773, punt 47].

54      Voor een dergelijk verzoek bevat artikel 17 AVG een bepaling die specifiek het „recht op gegevenswissing” regelt, ook wel „recht op vergetelheid” genoemd. In lid 1 van dit artikel wordt weliswaar bepaald dat de betrokkene in beginsel, om de daarin opgesomde redenen, het recht heeft om van de verwerkingsverantwoordelijke wissing van hem betreffende persoonsgegevens te verkrijgen, maar volgens lid 3 ervan kan op dit recht geen beroep worden gedaan wanneer de betreffende verwerking nodig is om een van de daarin genoemde redenen. Daaronder valt, zoals vermeld in laatstgenoemd lid onder a), het uitoefenen van het recht op vrijheid van meningsuiting en informatie.

55      De exploitant van een zoekmachine moet na ontvangst van een verzoek om verwijdering van een link dus nagaan of de opname van de link naar de betrokken website op de lijst die wordt weergegeven na een zoekopdracht op naam van de betrokkene, noodzakelijk is voor de uitoefening van het door artikel 11 van het Handvest beschermde recht op vrijheid van informatie van internetgebruikers die deze website mogelijk door middel van een dergelijke zoekopdracht zouden willen raadplegen [zie naar analogie arrest van 24 september 2019, GC e.a. (Verwijdering van links naar gevoelige gegevens), C‑136/17, EU:C:2019:773, punt 66].

56      De omstandigheid dat artikel 17, lid 3, onder a), AVG uitdrukkelijk bepaalt dat het recht op gegevenswissing van de betrokkene is uitgesloten wanneer de verwerking noodzakelijk is voor de uitoefening van het in artikel 11 van het Handvest gewaarborgde recht op, onder meer, vrijheid van informatie, geeft uitdrukking aan het feit dat het recht op bescherming van persoonsgegevens geen absoluut recht is, maar, zoals is benadrukt in overweging 4 van deze verordening, moet worden bezien in verhouding tot de functie ervan in de maatschappij en overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel moet worden afgewogen tegen andere grondrechten [zie in die zin arrest van 24 september 2019, GC e.a. (Verwijdering van links naar gevoelige gegevens), C‑136/17, EU:C:2019:773, punt 57 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

57      In deze context zij eraan herinnerd dat in artikel 52, lid 1, van het Handvest wordt erkend dat aan de uitoefening van rechten zoals die welke in de artikelen 7 en 8 van het Handvest zijn neergelegd, beperkingen kunnen worden gesteld, voor zover deze beperkingen bij wet worden gesteld, de wezenlijke inhoud van die rechten en vrijheden eerbiedigen, en, met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel, noodzakelijk zijn en daadwerkelijk beantwoorden aan door de Unie erkende doelstellingen van algemeen belang of aan de eisen van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen [arrest van 24 september 2019, GC e.a. (Verwijdering van links naar gevoelige gegevens), C‑136/17, EU:C:2019:773, punt 58 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

58      In de AVG, en meer bepaald in artikel 17, lid 3, onder a), is dus expliciet het vereiste neergelegd dat er een afweging moet worden gemaakt tussen de in de artikelen 7 en 8 van het Handvest neergelegde grondrechten op eerbiediging van het privéleven en op bescherming van persoonsgegevens enerzijds, en het door artikel 11 van het Handvest gewaarborgde grondrecht op vrijheid van informatie anderzijds [arrest van 24 september 2019, GC e.a. (Verwijdering van links naar gevoelige gegevens), C‑136/17, EU:C:2019:773, punt 59].

59      Hieraan moet worden toegevoegd dat artikel 7 van het Handvest, betreffende het recht op eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven, rechten bevat die corresponderen met de rechten die worden gewaarborgd door artikel 8, lid 1, van het op 4 november 1950 te Rome ondertekende Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: „EVRM”), en dat de bescherming van persoonsgegevens van fundamenteel belang is bij de uitoefening van het in artikel 8 EVRM verankerde recht op eerbiediging van het privéleven en het familie- en gezinsleven [arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), 27 juni 2017, Satakunnan Markkinapörssi oy en satamedia oy tegen Finland, CE:ECHR:2017:0627JUD000093113, § 137]. Overeenkomstig artikel 52, lid 3, van het Handvest moet aan genoemd artikel 7 dus dezelfde inhoud en reikwijdte worden toegekend als die welke worden toegekend aan artikel 8, lid 1, EVRM, zoals uitgelegd in de rechtspraak van het EHRM. Hetzelfde geldt voor artikel 11 van het Handvest en artikel 10 EVRM (zie in die zin arrest van 14 februari 2019, Buivids, C‑345/17, EU:C:2019:122, punt 65 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

60      Uit de rechtspraak van het EHRM volgt dat bij de publicatie van gegevens ter afweging van het recht op eerbiediging van het privéleven en het recht op vrijheid van meningsuiting en van informatie rekening moet worden gehouden met een aantal relevante criteria, zoals de bijdrage aan een debat van algemeen belang, de bekendheid van de betrokkene, het onderwerp van het bericht, het eerdere gedrag van de betrokkene, de inhoud, de vorm en de gevolgen van de publicatie, de wijze waarop en de omstandigheden waarin de informatie is verkregen en de waarachtigheid ervan (zie in die zin EHRM, 27 juni 2017, Satakunnan Markkinapörssi Oy en Satamedia Oy tegen Finland, CE:ECHR:2017:0627JUD000093113, § 165).

61      In het licht van deze overwegingen moet worden onderzocht onder welke voorwaarden de exploitant van een zoekmachine een verzoek tot verwijdering van links moet inwilligen en dus de link naar een website waarop persoonsgegevens staan vermeld, moet wissen uit de resultatenlijst die wordt weergegeven na een zoekopdracht op naam van de betrokken persoon op grond dat de gelinkte inhoud beweringen bevat die volgens deze persoon onjuist zijn [zie in die zin arrest van 24 september 2019, GC e.a. (Verwijdering van links naar gevoelige gegevens), C‑136/17, EU:C:2019:773, punt 60].

62      In dit verband moet om te beginnen worden opgemerkt dat de door de artikelen 7 en 8 van het Handvest beschermde rechten van de betrokkene weliswaar in de regel voorrang hebben op het gerechtvaardigd belang van internetgebruikers die de betrokken informatie mogelijk zouden willen raadplegen, maar dit evenwicht kan afhangen van de relevante omstandigheden van het geval, waaronder de aard van deze informatie en de gevoeligheid ervan voor het privéleven van de betrokkene en het belang dat het publiek erbij heeft om over deze informatie te beschikken. Dit belang kan met name variëren naargelang van de rol van deze persoon in het openbare leven [arrest van 13 mei 2014, Google Spain en Google, C‑131/12, EU:C:2014:317, punt 81, en 24 september 2019, GC e.a. (Verwijdering van links naar gevoelige gegevens), C‑136/17, EU:C:2019:773, punt 66].

63      In het bijzonder wanneer de betrokkene een rol speelt in het openbare leven, moet hij een grotere tolerantie aan de dag leggen, aangezien hij onvermijdelijk en bewust wordt blootgesteld aan de kritische blik van het publiek (zie in die zin EHRM, 6 oktober 2022, Khural en Zeynalov tegen Azerbeidzjan, CE:ECHR:2022:1006JUD005506911, § 41 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

64      De vraag of de inhoud waarnaar een link is opgenomen al dan niet juist is, is eveneens een relevant aspect bij de beoordeling van de toepassingsvoorwaarden van artikel 17, lid 3, onder a), AVG, ter toetsing of het recht op informatie van internetgebruikers en de vrijheid van meningsuiting van de aanbieder van inhoud voorrang kunnen hebben op de rechten van degene die om verwijdering van links verzoekt.

65      In dit verband kan, zoals de advocaat-generaal in punt 30 van zijn conclusie in essentie heeft opgemerkt, in bepaalde omstandigheden het recht op vrijheid van meningsuiting en van informatie weliswaar zwaarder wegen dan het recht op bescherming van het privéleven en het recht op bescherming van persoonsgegevens, met name wanneer de betrokkene een rol speelt in het openbaar leven, maar de omgekeerde verhouding doet zich in elk geval voor wanneer ten minste een niet onbeduidend deel van de informatie waarop het verzoek tot verwijdering van links betrekking heeft, onjuist blijkt te zijn. In een dergelijk geval kan immers geen rekening worden gehouden met het recht op informatie en het recht om geïnformeerd te worden, aangezien het recht om dergelijke informatie te verspreiden en er toegang toe te krijgen, daar niet onder valt.

66      Hieraan moet worden toegevoegd dat de vraag of de beweringen in de gelinkte inhoud al dan niet juist zijn, weliswaar relevant is voor de toepassing van artikel 17, lid 3, onder a), AVG, maar dat onderscheid moet worden gemaakt tussen feitelijke beweringen en waardeoordelen. Immers kan van feitelijke beweringen wel worden aangetoond of ze juist zijn, terwijl dat bij waardeoordelen niet mogelijk is (zie in die zin EHRM, 23 april 2015, Morice tegen Frankrijk, CE:ECHR:2015:0423JUD002936910, § 126).

67      Vervolgens moet ten eerste worden bepaald of, en zo ja in welke mate, de persoon die het verzoek tot verwijdering van links heeft ingediend, bewijzen moet leveren ter staving van zijn bewering over de onjuistheid van de informatie in de gelinkte inhoud, en ten tweede of de exploitant van de zoekmachine zelf moet proberen duidelijkheid te verkrijgen over de feiten teneinde vast te stellen of de daarin opgenomen en beweerdelijk onjuiste informatie al dan niet juist is.

68      In de eerste plaats moet aangaande de verplichtingen van de persoon die om verwijdering van links verzoekt omdat de gelinkte inhoud onjuist is, worden opgemerkt dat deze persoon moet aantonen dat de informatie in die inhoud, of ten minste een niet onbeduidend deel van die informatie, kennelijk onjuist is. Om te vermijden dat deze persoon een buitensporige last krijgt opgelegd die het nuttig effect van het recht op verwijdering van links kan ondermijnen, hoeft hij alleen bewijzen aan te leveren als, gelet op de omstandigheden van het geval, redelijkerwijs van hem kan worden verlangd dat hij ze opzoekt om die kennelijke onjuistheid aan te tonen. In dit verband is deze persoon in beginsel niet verplicht om ter ondersteuning van zijn aan de exploitant van de zoekmachine gerichte verzoek om links te verwijderen, reeds in de precontentieuze fase een tegen de redacteur van de betrokken website verkregen rechterlijke beslissing, zij het zelfs maar een beslissing in kort geding, over te leggen. Een dergelijke verplichting zou immers betekenen dat die persoon een onredelijke last opgelegd krijgt.

69      Wat in de tweede plaats de verplichtingen en verantwoordelijkheden van de exploitant van de zoekmachine betreft, is het juist dat deze exploitant, om na te gaan of het is toegestaan om inhoud te blijven opnemen in de lijst met resultaten van zoekopdrachten die na een verzoek tot verwijdering van links via zijn zoekmachine worden verricht, zich moet baseren op alle betrokken rechten en belangen en op alle omstandigheden van het concrete geval.

70      In het kader van de beoordeling van de toepassingsvoorwaarden van artikel 17, lid 3, onder a), AVG kan van diezelfde exploitant echter niet worden verlangd dat hij, om vast te stellen of het verzoek om links te verwijderen gegrond is, actief op zoek gaat naar feiten die niet worden gestaafd door de inhoud van dat verzoek.

71      Bij de behandeling van een dergelijk verzoek kan de exploitant van de betrokken zoekmachine er dus niet toe worden verplicht om de feiten te onderzoeken en daartoe een contradictoire dialoog met de aanbieder van inhoud aan te gaan teneinde ontbrekende gegevens te verkrijgen over de juistheid van de gelinkte inhoud. Voor zover de exploitant van de zoekmachine door een dergelijke verplichting genoodzaakt zou zijn zelf bij te dragen aan de vaststelling of de gelinkte inhoud al dan niet juist is, zou deze exploitant daardoor immers een last worden opgelegd die verder gaat dan wat redelijkerwijs van hem kan worden verwacht in het licht van zijn verantwoordelijkheden, bevoegdheden en mogelijkheden in de zin van de in punt 53 van dit arrest in herinnering gebrachte rechtspraak. Deze verplichting zou aldus een ernstig risico met zich meebrengen dat links naar inhoud die in een gerechtvaardigde en dwingende informatiebehoefte van het publiek voorziet, worden verwijderd en het dus moeilijk wordt om deze op internet te vinden. In dit verband zou er een reëel risico bestaan dat de uitoefening van de vrijheid van meningsuiting en van informatie ontmoedigd wordt indien de exploitant van de zoekmachine een dergelijke verwijdering van links nagenoeg systematisch zou verrichten, teneinde te vermijden dat hij belast wordt met het onderzoek naar de feiten die relevant zijn om vast te stellen of de gelinkte inhoud al dan niet juist is.

72      Wanneer de persoon die heeft verzocht om verwijdering van links relevante en afdoende bewijzen overlegt die zijn verzoek kunnen staven en aantonen dat de informatie in de gelinkte inhoud, of ten minste een niet onbeduidend deel van die informatie, kennelijk onjuist is, moet de exploitant van de zoekmachine dit verzoek tot verwijdering van links dus inwilligen. Hetzelfde geldt wanneer de betrokkene een tegen de redacteur van de website gerichte rechterlijke beslissing overlegt die is gebaseerd op de vaststelling dat een niet onbeduidend deel van de informatie in de gelinkte inhoud op zijn minst op het eerste gezicht onjuist is.

73      In het geval dat daarentegen de onjuistheid van dergelijke informatie in de gelinkte inhoud niet duidelijk blijkt uit het door de betrokken persoon overgelegde bewijsmateriaal, hoeft de exploitant van de zoekmachine een dergelijk verzoek tot verwijdering van links niet in te willigen als een dergelijke rechterlijke beslissing ontbreekt. Wanneer de betrokken informatie bij kan dragen aan een debat van algemeen belang moet, gelet op alle omstandigheden van het concrete geval, bijzondere betekenis worden toegekend aan het recht op vrijheid van meningsuiting en informatie.

74      Hieraan moet worden toegevoegd dat het, zoals in punt 65 van dit arrest is uiteengezet, in een situatie waarin slechts bepaalde informatie die ten opzichte van de gehele inhoud van artikelen van gering belang is, onjuist blijkt te zijn, tevens onevenredig zou zijn om links naar deze artikelen te verwijderen en het zo moeilijk te maken om de gehele tekst ervan op internet te raadplegen.

75      Tot slot moet worden verduidelijkt dat de betrokkene, wanneer de exploitant van een zoekmachine het verzoek tot verwijdering van links niet inwilligt, de mogelijkheid moet hebben om zich tot de toezichthoudende autoriteit of de rechter te wenden, zodat zij de nodige controles kunnen uitvoeren en de verantwoordelijke exploitant kunnen gelasten de nodige maatregelen te nemen (zie in die zin arrest van 13 mei 2014, Google Spain en Google, C‑131/12, EU:C:2014:317, punt 77). De afweging van tegenstrijdige belangen is immers met name een zaak van de gerechtelijke autoriteiten, die het best in staat zijn een complexe en grondige afweging te maken, waarbij rekening wordt gehouden met alle criteria en aspecten die in de relevante rechtspraak van het Hof en het EHRM zijn vastgesteld.

76      Evenwel moet de exploitant van een zoekmachine, als er een administratieve of gerechtelijke procedure wordt ingeleid over de vermeende onjuistheid van informatie in gelinkte inhoud en hij van die procedure op de hoogte is gebracht, bij de zoekresultaten een waarschuwing opnemen over het bestaan van een dergelijke procedure opdat in het bijzonder de aan internetgebruikers verstrekte informatie steeds relevant en actueel is.

77      Gelet op een en ander dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat artikel 17, lid 3, onder a), AVG aldus moet worden uitgelegd dat bij de afweging die tussen de in de artikelen 7 en 8 van het Handvest bedoelde rechten enerzijds en die bedoeld in artikel 11 van het Handvest anderzijds moet worden gemaakt ter toetsing van een tot de exploitant van een zoekmachine gericht verwijderingsverzoek dat ertoe strekt om de link naar inhoud met beweringen die volgens de indiener van dat verzoek onjuist zijn, te schrappen uit de lijst met zoekresultaten, niet als voorwaarde voor deze verwijdering geldt dat ten minste voorlopig over de juistheid van de gelinkte inhoud duidelijkheid is verkregen in het kader van een beroep van deze indiener tegen de aanbieder van deze inhoud.

 Tweede vraag

 Ratione temporis toepasselijk recht

78      Met zijn tweede vraag verzoekt de verwijzende rechter om uitlegging van artikel 12, aanhef en onder b), en artikel 14, eerste alinea, onder a), van richtlijn 95/46 en van artikel 17, lid 3, onder a), AVG. Hij verduidelijkt in dit verband dat de vordering om Google te gelasten de links naar de in de zaak in het hoofdgeding aan de orde zijnde artikelen permanent te verwijderen ratione temporis weliswaar onder de AVG valt, maar dat de ertoe strekkende vordering dat Google de weergave in de vorm van miniaturen van de bij het artikel van 4 juni 2015 geplaatste foto’s van verzoekers in het hoofdgeding te staken, ratione temporis onder richtlijn 95/46 valt, aangezien de zoekmachine van Google deze foto’s, anders dan die links, niet meer weergaf op het moment dat de AVG in werking trad.

79      In dit verband hoeft geen onderscheid te worden gemaakt tussen de bepalingen van richtlijn 95/46 en die van de AVG waarnaar in de tweede prejudiciële vraag wordt verwezen, aangezien deze bepalingen voor de uitlegging waar het Hof in deze zaak om wordt verzocht, moeten worden geacht allemaal een vergelijkbare draagwijdte te hebben (zie naar analogie arrest van 1 augustus 2022, Vyriausioji tarnybinės etikos komisija, C‑184/20, EU:C:2022:601, punt 58 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

80      Om nuttige antwoorden op de tweede vraag te kunnen geven, moet deze dus worden onderzocht vanuit het oogpunt van zowel richtlijn 95/46 als de AVG.

 Ontvankelijkheid

81      Google betwijfelt eveneens of de tweede vraag ontvankelijk is, omdat het daarin opgeworpen vraagstuk hypothetisch is. Om te beginnen betreft het hoofdgeding immers niet een verzoek om verwijdering van de resultaten van een zoekopdracht naar beelden op naam van verzoekers in het hoofdgeding, maar een verzoek om een algemeen verbod op het tonen van de miniaturen van foto’s die een van de drie in het hoofdgeding aan de orde zijnde artikelen illustreren. Voorts zijn de miniaturen sinds september 2017 niet meer beschikbaar op de website g-net en sinds 28 juni 2018 geldt dat ook voor de artikelen. Ten slotte heeft Google in 2018 een nieuwe versie van haar zoekmachine voor beelden ingevoerd. In die versie worden op de resultatenpagina bij elk miniatuur de verkorte titel van de daadwerkelijk gelinkte website en het internetadres of een deel daarvan in de vorm van een extra link weergegeven.

82      Overeenkomstig de beginselen die voortvloeien uit de in de punten 41 en 42 van dit arrest in herinnering gebrachte rechtspraak van het Hof, moet om te beginnen worden vastgesteld dat in het onderhavige geval uit het dossier waarover het Hof beschikt, niet duidelijk blijkt dat de uitlegging van de bepalingen van richtlijn 95/46 en de AVG waar de verwijzende rechter om heeft verzocht in het kader van de beoordeling van de gegrondheid van het verzoek om de foto’s niet meer weer te geven, geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding.

83      Aangaande in het bijzonder het feit dat de foto’s en de artikelen die in het hoofdgeding aan de orde zijn, op de website g-net niet meer te vinden zijn, is het van belang naar voren te brengen dat die inhoud, zoals de verwijzende rechter heeft opgemerkt, slechts tijdelijk lijkt te zijn verwijderd, zoals blijkt uit de vermelding op de website g-net dat het „vooralsnog” onmogelijk is om die artikelen te raadplegen. In die omstandigheden kan niet worden uitgesloten dat die artikelen in de toekomst weer online worden gezet en door de zoekmachine van Google weer worden gelinkt, temeer daar Google het in het hoofdgeding aan de orde zijnde verwijderingsverzoek nog altijd ongerechtvaardigd acht en blijft bij haar weigering om daaraan te voldoen.

84      Overigens kan aan het feit dat een antwoord van het Hof over de uitlegging van de relevante bepalingen van richtlijn 95/46 en de AVG van belang is in het kader van het verzoek om een einde te maken aan de weergave in de vorm van miniaturen van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde foto’s, niet worden afgedaan door de door Google aangevoerde omstandigheid dat verzoekers in het hoofdgeding hun verzoek niet hebben beperkt tot zoekopdrachten waarbij op hun naam wordt gezocht, noch door het feit dat Google een nieuwe versie van haar zoekmachine voor beelden heeft ingevoerd, die op de resultatenpagina bij elke miniatuur de verkorte titel van de daadwerkelijk gelinkte website en het internetadres of een deel daarvan in de vorm van een extra link weergeeft.

85      Ten eerste blijft het immers een feit dat het verzoek van verzoekers in het hoofdgeding om een einde te maken aan de weergave in de vorm van miniaturen van de foto’s waarop zij waren afgebeeld, gesteld al dat dit verzoek niet is beperkt tot de zoekopdrachten waarbij op hun naam wordt gezocht, niettemin betrekking heeft op een weergave die het resultaat van dergelijke zoekopdrachten vormt. In die omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat de uitlegging waar met deze tweede vraag om wordt verzocht, duidelijk geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding.

86      Met betrekking tot, ten tweede, de in de resultaten van een zoekopdracht naar beelden opgenomen extra link met daarbij een vermelding van de website waarop ze oorspronkelijk waren gepubliceerd, is het volgens vaste rechtspraak van het Hof de taak van de nationale rechterlijke instanties om de feiten vast te stellen op basis waarvan het hoofdgeding moet worden beslecht en te beslissen in hoeverre latere aanpassingen van de betrokken zoekmachine in dit verband relevant zijn.

87      Hieruit volgt dat de tweede vraag ontvankelijk is.

 Ten gronde

88      Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 12, aanhef en onder b), en artikel 14, eerste alinea, onder a), van richtlijn 95/46 en artikel 17, lid 3, onder a), AVG aldus moeten worden uitgelegd dat bij de afweging die tussen de in de artikelen 7 en 8 van het Handvest bedoelde rechten enerzijds en die bedoeld in de artikelen 11 en 16 van het Handvest anderzijds moet worden gemaakt ter toetsing van een tot de exploitant van een zoekmachine gericht verwijderingsverzoek dat ertoe strekt om in de vorm van miniaturen weergegeven foto’s met daarop de afbeelding van een natuurlijke persoon te schrappen uit de resultaten van een zoekopdracht naar afbeeldingen op naam van die persoon, op doorslaggevende wijze rekening moet worden gehouden met de oorspronkelijke context waarin deze foto’s op internet werden gepubliceerd.

89      De aldus gestelde vraag is gerezen in het kader van een verzoek om de miniatuurweergaven van de foto’s die ter illustratie waren opgenomen in het op 4 juni 2015 op de website g-net gepubliceerde artikel, te wissen uit de resultaten van een zoekopdracht naar afbeeldingen op basis van de naam van verzoekers. In dit verband wenst de verwijzende rechter in het bijzonder te vernemen of bij de beoordeling van de gegrondheid van dit verzoek enkel rekening moet worden gehouden met de informatieve waarde van de miniaturen als zodanig in de neutrale context van de resultatenlijst, dan wel of ook moet worden gelet op de oorspronkelijke context waarin deze foto’s werden gepubliceerd en die niet louter valt op te maken uit de bij de resultatenlijst weergegeven miniaturen.

90      Om te beginnen moet worden vastgesteld dat, zoals de advocaat-generaal in punt 53 van zijn conclusie heeft opgemerkt, voor zoekopdrachten naar afbeeldingen op naam van een persoon die op internet met een zoekmachine worden verricht, dezelfde beginselen gelden als voor zoekopdrachten naar websites en de daarin vervatte informatie. De in de punten 49 tot en met 61 van dit arrest in herinnering gebrachte rechtspraak van het Hof geldt bijgevolg ook voor de behandeling van een verwijderingsverzoek dat ertoe strekt om de miniatuurweergave van foto’s te schrappen uit de resultaten van een zoekopdracht naar afbeeldingen.

91      In dit verband is het om te beginnen van belang om vast te stellen dat de weergave in de vorm van miniaturen van foto’s van natuurlijke personen in de resultaten van een zoekopdracht naar afbeeldingen, een verwerking van persoonsgegevens vormt waar de exploitant van de zoekmachine als „voor de verwerking verantwoordelijke” of „verwerkingsverantwoordelijke” in de zin van respectievelijk artikel 2, onder d), van richtlijn 95/46 en artikel 4, punt 7, AVG, met het oog op de naleving van de in die handelingen vervatte voorschriften, in het kader van zijn verantwoordelijkheden, bevoegdheden en mogelijkheden voor moet instaan.

92      Vervolgens moet worden verduidelijkt dat de gestelde vraag betrekking heeft op de specifieke methode voor het zoeken naar afbeeldingen die wordt aangeboden door bepaalde zoekmachines, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, waarmee de internetgebruiker kan zoeken naar allerhande informatie in de vorm van grafische inhoud (foto’s, afbeeldingen van schilderijen, tekeningen, grafieken, tabellen, enz.). Bij een dergelijke zoekopdracht genereert de zoekmachine een resultatenlijst bestaande uit miniaturen die zijn voorzien van een link naar websites met daarop zowel de gebruikte zoektermen als de grafische inhoud van deze lijst.

93      In dit verband is reeds geoordeeld dat, voor zover de opname van een website en de daarin vervatte informatie betreffende een persoon in de resultatenlijst van een zoekopdracht op de naam van deze persoon, het voor elke internetgebruiker die op naam van die persoon zoekt aanzienlijk gemakkelijker maakt om deze informatie te raadplegen en dat een beslissende rol kan spelen bij de verspreiding van deze informatie, die opname een grotere inmenging in het grondrecht op eerbiediging van het privéleven van de betrokkene tot stand kan brengen dan het geval is bij de publicatie van deze website door de webredacteur (arrest van 13 mei 2014, Google Spain en Google, C‑131/12, EU:C:2014:317, punt 87).

94      Dit geldt des te meer als een zoekopdracht op naam leidt tot de weergave van foto’s in de vorm van miniaturen van de betrokkene. Die weergave kan een bijzonder belangrijke inmenging vormen in de rechten op bescherming van het privéleven en de persoonsgegevens van deze persoon, zoals verankerd in de artikelen 7 en 8 van het Handvest.

95      De beeltenis van een individu is immers een van de belangrijkste karakteristieke eigenschappen van zijn persoonlijkheid, aangezien die beeltenis diens originaliteit uitdrukt en het mogelijk maakt hem van anderen te onderscheiden. Het recht van de persoon op bescherming van zijn beeltenis vormt dus een van de essentiële voorwaarden voor zijn persoonlijke ontplooiing en vooronderstelt vooral dat deze persoon controle heeft over zijn beeltenis, hetgeen met name inhoudt dat hij publicatie ervan moet kunnen voorkomen. Hieruit volgt dat, hoewel de vrijheid van meningsuiting en informatie ongetwijfeld de publicatie van foto’s omvat, de bescherming van het recht op privéleven in deze context van bijzonder belang is, aangezien foto’s bijzonder persoonlijke of zelfs intieme informatie over een persoon of zijn familie kunnen verstrekken (zie in die zin EHRM, 7 februari 2012, Von Hannover tegen Duitsland, CE:ECHR:2012:0207JUD004066008, §§ 95, 96 en 103 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

96      Wanneer bij de exploitant van een zoekmachine een verwijderingsverzoek is ingediend dat ertoe strekt om in de vorm van miniaturen weergegeven foto’s met daarop de afbeelding van een persoon te schrappen uit de resultaten van een zoekopdracht naar afbeeldingen op naam van die persoon, moet hij dus nagaan of de weergave van de betrokken foto’s noodzakelijk is voor de uitoefening van het door artikel 11 van het Handvest beschermde recht op vrijheid van informatie van internetgebruikers die deze foto’s mogelijk door middel van een dergelijke zoekopdracht zouden willen bekijken [zie naar analogie arrest van 24 september 2019, GC e.a. (Verwijdering van links naar gevoelige gegevens), C‑136/17, EU:C:2019:773, punt 66].

97      In dit verband is de vraag of er een bijdrage wordt geleverd aan een debat van algemeen belang een doorslaggevend aspect dat bij de afweging van botsende grondrechten in aanmerking moet worden genomen om te kunnen beoordelen of de rechten van de betrokkene op eerbiediging van zijn privéleven en op bescherming van zijn persoonsgegevens dan wel de rechten op vrijheid van meningsuiting en van informatie de overhand moeten hebben.

98      Voor zover de zoekmachine foto’s van de betrokkene toont buiten de context waarin zij op de gelinkte website zijn gepubliceerd, welke publicatie meestal tot doel heeft om de op deze site weergegeven tekst te illustreren, moet worden vastgesteld of deze context niettemin in aanmerking moet worden genomen bij de te verrichten afweging van botsende rechten en belangen.

99      Zoals de advocaat-generaal in punt 54 van zijn conclusie heeft opgemerkt, is het antwoord op de vraag of die beoordeling ook de inhoud moet omvatten van de website met daarop de foto waarvan de miniatuurweergave volgens het verzoek verwijderd moet worden, afhankelijk van het voorwerp en de aard van de betrokken verwerking.

100    Wat in de eerste plaats het voorwerp van de betrokken verwerking betreft, moet worden opgemerkt dat de publicatie van foto’s als niet-verbaal communicatiemiddel van grotere invloed kan zijn op internetgebruikers dan gepubliceerde teksten. Foto’s zijn als zodanig immers een belangrijk middel om de aandacht van internetgebruikers te trekken en hen ervoor te interesseren de met deze foto’s geïllustreerde artikelen te raadplegen. Met name vanwege de omstandigheid dat foto’s vaak voor meerdere uitleg vatbaar zijn, kan de miniatuurweergave ervan in de resultatenlijst van de zoekopdracht overeenkomstig hetgeen in punt 95 van dit arrest is benadrukt, leiden tot een bijzonder ernstige inmenging in het recht van de betrokkene op bescherming van zijn beeltenis. Dit moet in aanmerking worden genomen bij de afweging van botsende rechten en belangen.

101    Bijgevolg moeten er verschillende afwegingen van de botsende rechten en belangen worden gemaakt, naargelang het gaat om door de redacteur van de website gepubliceerde artikelen met foto’s die in hun oorspronkelijke context zijn opgenomen en de in die artikelen verstrekte informatie en de daarin geuite meningen illustreren, dan wel om foto’s die de exploitant van een zoekmachine, los van de context waarin zij op de oorspronkelijke website zijn gepubliceerd, in de vorm van miniaturen weergeeft in de lijst met zoekresultaten.

102    In dit verband moet eraan worden herinnerd dat de grond waarop de publicatie van persoonsgegevens op een website gerechtvaardigd is, niet noodzakelijkerwijze ook de grond hoeft te zijn die een rechtvaardiging vormt voor de werkwijze van zoekmachines, maar dat zelfs waar dit het geval is, de te maken afweging tussen de betrokken belangen tot een verschillend resultaat kan leiden naargelang het gaat om de door een exploitant van een zoekmachine, dan wel de door een redacteur van deze website verrichte verwerking, daar, ten eerste, de rechtmatige belangen die deze verwerkingen rechtvaardigen verschillend kunnen zijn, en ten tweede, de gevolgen van deze verwerkingen voor de betrokkene, en met name voor zijn privéleven, niet noodzakelijkerwijze dezelfde zijn (arrest van 13 mei 2014, Google Spain en Google, C‑131/12, EU:C:2014:317, punt 86).

103    Aangaande in de tweede plaats de aard van de door de exploitant van de zoekmachine verrichte verwerking, moet worden vastgesteld, zoals de advocaat-generaal in punt 55 van zijn conclusie heeft opgemerkt, dat de exploitant van een zoekmachine, door op internet gepubliceerde foto’s van natuurlijke personen te verzamelen en deze afzonderlijk in de vorm van miniaturen in de resultaten van een zoekopdracht naar afbeeldingen weer te geven, een dienst aanbiedt waarbij een autonome verwerking van persoonsgegevens plaatsvindt die zowel verschilt van de verwerking door de redacteur van de website waarvan de foto’s afkomstig zijn als van de verwerking bij de opname van een link naar deze site, waarvoor deze exploitant eveneens verantwoordelijk is.

104    Bijgevolg moeten de werkzaamheden van de exploitant van de zoekmachine, die erin bestaan de resultaten van een zoekopdracht naar afbeeldingen in de vorm van miniaturen weer te geven, autonoom worden beoordeeld. De nog grotere mate waarin daardoor inbreuk wordt gemaakt op de grondrechten kan namelijk bijzonder ernstig zijn omdat bij een zoekopdracht op naam alle op internet te vinden informatie over de betrokken persoon wordt samengevoegd. Bij deze autonome beoordeling moet er rekening mee worden gehouden dat de weergave op internet van foto’s in de vorm van miniaturen op zich het door de internetgebruiker nagestreefde resultaat vormt, los van zijn latere beslissing om de oorspronkelijke internetpagina al dan niet te raadplegen.

105    Hieraan moet worden toegevoegd dat een dergelijke specifieke afweging, waarbij de autonome aard van de door de exploitant van de zoekmachine verrichte verwerking in aanmerking wordt genomen, niet afdoet aan de eventuele relevantie van tekst die vlak bij de weergave van een foto in de resultatenlijst van een zoekopdracht kan zijn geplaatst, aangezien die meer duidelijkheid kan geven over de informatieve waarde van deze foto voor het publiek en dus van invloed kan zijn op de afweging van de betrokken rechten en belangen.

106    In het onderhavige geval blijkt uit de vaststellingen in de verwijzingsbeslissing dat de foto’s van verzoekers in het hoofdgeding er in de context van het artikel van 4 juni 2015 waarvan zij deel uitmaken weliswaar toe bijdragen de daarin uiteengezette informatie en meningen weer te geven, maar dat deze foto’s buiten die context slechts een geringe informatieve waarde hebben wanneer zij enkel in de vorm van miniaturen worden getoond in de resultatenlijst van een zoekopdracht met de zoekmachine. Hieruit volgt dat indien het verzoek tot verwijdering van links naar dit artikel moet worden afgewezen op grond dat de vrijheid van meningsuiting en informatie voorrang moet hebben op de rechten van verzoekers in het hoofdgeding op eerbiediging van hun privéleven en op bescherming van hun persoonsgegevens, die omstandigheid de uitkomst van het verzoek om de miniaturen van deze foto’s te verwijderen uit de resultatenlijst onverlet laat.

107    Indien het verzoek tot verwijdering van links naar het artikel van 4 juni 2015 daarentegen moet worden ingewilligd, moeten de miniaturen van de bij dat artikel opgenomen foto’s worden verwijderd. Indien deze miniaturen nog steeds zouden worden weergegeven, zou immers afbreuk worden gedaan aan het nuttig effect van de verwijdering van links naar het artikel, aangezien internetgebruikers door de aan de miniaturen toegevoegde link naar de website waarop het artikel is gepubliceerd en waarvan die miniaturen afkomstig zijn, dit gehele artikel nog steeds zouden kunnen raadplegen.

108    Gelet op een en ander dient op de tweede vraag te worden geantwoord dat artikel 12, aanhef en onder b), en artikel 14, eerste alinea, onder a), van richtlijn 95/46 en artikel 17, lid 3, onder a), AVG aldus moeten worden uitgelegd dat bij de afweging die tussen de in de artikelen 7 en 8 van het Handvest bedoelde rechten enerzijds en die bedoeld in artikel 11 van het Handvest anderzijds moet worden gemaakt ter toetsing van een aan de exploitant van een zoekmachine gericht verwijderingsverzoek dat ertoe strekt om in de vorm van miniaturen weergegeven foto’s met daarop de afbeelding van een natuurlijke persoon te schrappen uit de resultaten van een zoekopdracht naar afbeeldingen op naam van die persoon, rekening moet worden gehouden met de informatieve waarde van deze foto’s, los van de context van de publicatie ervan op de website waarvan zij afkomstig zijn, maar dat daarbij wel alle tekst in aanmerking moet worden genomen die vlak bij de weergave van deze foto’s in de zoekresultaten is geplaatst en meer duidelijkheid kan geven over de informatieve waarde daarvan.

 Kosten

109    Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Grote kamer) verklaart voor recht:

1)      Artikel 17, lid 3, onder a), van verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming)

moet aldus worden uitgelegd dat

bij de afweging die tussen de in de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie bedoelde rechten enerzijds en die bedoeld in artikel 11 van het Handvest van de grondrechten anderzijds moet worden gemaakt ter toetsing van een tot de exploitant van een zoekmachine gericht verwijderingsverzoek dat ertoe strekt om de link naar inhoud met beweringen die volgens de indiener van dat verzoek onjuist zijn, te schrappen uit de lijst met zoekresultaten, niet als voorwaarde voor deze verwijdering geldt dat ten minste voorlopig over de juistheid van de gelinkte inhoud duidelijkheid is verkregen in het kader van een beroep van deze indiener tegen de aanbieder van deze inhoud.

2)      Artikel 12, aanhef en onder b), en artikel 14, eerste alinea, onder a), van richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en artikel 17, lid 3, onder a), van verordening 2016/679

moeten aldus worden uitgelegd dat

bij de afweging die tussen de in de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten bedoelde rechten enerzijds en die bedoeld in artikel 11 van het Handvest van de grondrechten anderzijds moet worden gemaakt ter toetsing van een tot de exploitant van een zoekmachine gericht verwijderingsverzoek dat ertoe strekt om in de vorm van miniaturen weergegeven foto’s met daarop de afbeelding van een natuurlijke persoon te schrappen uit de resultaten van een zoekopdracht naar afbeeldingen op naam van die persoon, rekening moet worden gehouden met de informatieve waarde van deze foto’s, los van de context van de publicatie ervan op de website waarvan zij afkomstig zijn, maar dat daarbij wel alle tekst in aanmerking moet worden genomen die vlak bij de weergave van deze foto’s in de zoekresultaten is geplaatst en meer duidelijkheid kan geven over de informatieve waarde daarvan.

ondertekeningen


*      Procestaal: Duits.