Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht (Oostenrijk) op 27 februari 2023 – XXXX

(Zaak C-116/23, Sozialministeriumservice)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesverwaltungsgericht

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: XXXX

Verwerende partij: Sozialministeriumservice

Prejudiciële vragen

Is de Oostenrijkse zorgverlofuitkering (Pflegekarenzgeld) een prestatie bij ziekte in de zin van artikel 3 van verordening (EG) nr. 883/20041 of eventueel een andere prestatie in de zin van artikel 3 van verordening (EG) nr. 883/2004?

Indien het een prestatie bij ziekte betreft, is de zorgverlofuitkering dan een uitkering in de zin van artikel 21 van verordening (EG) nr. 883/2004?

Is de zorgverlofuitkering een prestatie ten behoeve van de verzorger of van de zorgbehoevende?

Valt derhalve de situatie waarin een aanvrager van een zorgverlofuitkering die Italiaans onderdaan is, sinds 28 juni 2013 permanent in Oostenrijk in de deelstaat Opper-Oostenrijk woont, sinds 1 juli 2013 in Oostenrijk in dezelfde deelstaat bij dezelfde werkgever werkt (er is dus geen aanwijzing dat verzoeker een grensarbeider is) en met de werkgever voor de relevante periode van 1 mei 2022 tot en met 13 juni 2022 zorgverlof overeenkomt om voor zijn vader te zorgen, die Italiaans onderdaan is en permanent in Italië (Sassuolo) woont, en bij de verwerende autoriteit een zorgverlofuitkering aanvraagt, binnen de werkingssfeer van verordening (EG) nr. 883/2004?

Verzet artikel 7 van verordening (EG) nr. 883/2004 of het discriminatieverbod in de verschillende Europeesrechtelijke vormen (bijvoorbeeld artikel 18 VWEU, artikel 4 van verordening (EG) nr. 883/2004 en dergelijke) zich tegen een nationale bepaling die de betaling van de zorgverlofuitkering afhankelijk stelt van de voorwaarde dat de zorgbehoevende een Oostenrijkse verzorgingsuitkering (Pflegegeld) vanaf niveau 3 ontvangt?

Staat het Unierechtelijke doeltreffendheidsbeginsel of het Unierechtelijke discriminatieverbod in de verschillende Europeesrechtelijke vormen (bijvoorbeeld artikel 18 VWEU, artikel 4 van verordening (EG) nr. 883/2004 en dergelijke) in een feitelijke situatie als de onderhavige in de weg aan de toepassing van een nationale bepaling of vaste nationale rechtspraak die geen ruimte biedt voor de herinterpretatie van een „aanvraag voor zorgverlofuitkering” in een „aanvraag voor familiehospiceverlof”, aangezien duidelijk een formulier betreffende een „aanvraag voor zorgverlofuitkering” en juist niet betreffende een „aanvraag voor familiehospiceverlof” is gebruikt en ook duidelijk een overeenkomst met de werkgever is gesloten waarin sprake is van „zorg voor naaste gezinsleden” in plaats van „zorg voor stervenden” – hoewel de onderliggende feiten in beginsel ook zouden voldoen aan de voorwaarden voor zorgverlofuitkering op grond van „familiehospiceverlof” vanwege het tussentijdse overlijden van de zorgbehoevende vader, indien een andere overeenkomst met de werkgever was gesloten en een andere aanvraag bij de autoriteit was ingediend?

Staat artikel 4 van verordening (EG) nr. 883/2004 of een andere Unierechtelijke bepaling (bijvoorbeeld artikel 7 van het Handvest van de grondrechten) in de weg aan een nationale bepaling (§ 21c, lid 1, BPGG) die de betaling van de zorgverlofuitkering afhankelijk stelt van de voorwaarde dat de zorgbehoevende een Oostenrijkse verzorgingsuitkering vanaf niveau 3 ontvangt, terwijl een andere nationale bepaling (§ 21c, lid 3, BPGG) bij toepassing op dezelfde feiten de betaling juist niet afhankelijk stelt van een dergelijke voorwaarde?

____________

1 Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB L 166 van 30.4.2004, blz. 1).