Language of document :

Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 24 juni 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de lo Social n° 14 de Madrid - Spanje) – EV / Obras y Servicios Públicos S.A., Acciona Agua, S.A.

(Zaak C-550/19)1

„Prejudiciële verwijzing – Sociale politiek – Richtlijn 1999/70/EG – Door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd – Clausule 5 – Maatregelen ter voorkoming van misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of -verhoudingen voor bepaalde tijd – Opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in de bouwsector genaamd ‚fijo de obra’ – Begrip ‚objectieve redenen’ die de verlenging van dergelijke overeenkomsten rechtvaardigen – Richtlijn 2001/23/EG – Artikel 1, lid 1 – Overgang van ondernemingen – Artikel 3, lid 1 – Behoud van de rechten van de werknemers – Subrogatie in de arbeidsovereenkomsten krachtens de bepalingen van een collectieve overeenkomst – Collectieve arbeidsovereenkomst die de rechten en verplichtingen van de overgedragen werknemers beperkt tot de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit de laatste overeenkomst met de vertrekkende onderneming)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Juzgado de lo Social n° 14 de Madrid

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: EV

Verwerende partijen: Obras y Servicios Públicos S.A., Acciona Agua, S.A.

Dictum

Clausule 5, lid 1, van de op 18 maart 1999 gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, dient aldus te worden uitgelegd dat het aan de nationale rechter staat om overeenkomstig alle toepasselijke regels van nationaal recht te beoordelen of de beperking tot drie opeenvolgende jaren, behoudens bijzondere voorwaarden, van de tewerkstelling van werknemers voor bepaalde tijd krachtens „fijo de obra”-overeenkomsten bij dezelfde onderneming op verschillende arbeidsplaatsen in dezelfde provincie, en de toekenning aan deze werknemers van een beëindigingsvergoeding – in de veronderstelling dat deze nationale rechter vaststelt dat deze maatregelen daadwerkelijk zijn genomen ten aanzien van deze werknemers – geschikte maatregelen vormen om misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd te voorkomen en, in voorkomend geval, te bestraffen, of „gelijkwaardige wettelijke maatregelen” zijn in de zin van clausule 5, lid 1. Hoe dan ook mag een dergelijke nationale wettelijke regeling door de autoriteiten van de betrokken lidstaat niet op zodanige wijze worden toegepast dat de verlengingen van de opeenvolgende arbeidsovereenkomsten van bepaalde tijd genaamd „fijo de obra” gerechtvaardigd kunnen worden door „objectieve redenen” in de zin van clausule 5, lid 1, onder a), van deze raamovereenkomst louter op grond dat elk van die overeenkomsten in het algemeen wordt gesloten voor één enkel bouwproject, ongeacht de duur ervan, aangezien een dergelijke nationale wettelijke regeling in de praktijk niet verhindert dat de betrokken werkgever door een dergelijke verlenging tegemoetkomt aan permanente en duurzame personeelsbehoeften.

Artikel 3, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen, dient aldus te worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale regeling volgens welke bij een overgang van personeel in het kader van overheidsopdrachten de rechten en verplichtingen van de overgedragen werknemer die de overnemende onderneming in acht moet nemen, beperkt zijn tot uitsluitend die welke voortvloeien uit de laatste overeenkomst die deze werknemer met de vertrekkende onderneming heeft gesloten, mits de toepassing van deze regeling niet met zich meebrengt dat deze werknemer door het enkele feit van deze overgang in een minder gunstige positie wordt gebracht, hetgeen aan de verwijzende rechter staat om na te gaan.

____________

1 PB C 77 van 9.3.2020.