Language of document :

Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 15 december 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Consiglio di Stato - Italië) – AQ, BO, CP (C‑40/20), AZ, BY, CX, DW, EV, FU, GJ (C‑173/20) / Presidenza del Consiglio dei Ministri, Ministero dell’Istruzione, dell’Università e della Ricerca – MIUR, Università degli studi di Perugia

(Gevoegde zaken C-40/20 en C-173/20)1

(Prejudiciële verwijzing – Sociale politiek – Arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd – Richtlijn 1999/70/EG – Raamovereenkomst – Non-discriminatiebeginsel – Maatregelen ter voorkoming van misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd – Publiekrechtelijke arbeidsverhouding voor bepaalde tijd – Universitaire onderzoekers)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Consiglio di Stato

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: AQ, BO, CP (C‑40/20), AZ, BY, CX, DW, EV, FU, GJ (C‑173/20)

Verwerende partijen: Presidenza del Consiglio dei Ministri, Ministero dell’Istruzione, dell’Università e della Ricerca – MIUR, Università degli studi di Perugia

In tegenwoordigheid van: Federazione Lavoratori della Conoscenza Cgil, Confederazione Generale Italiana del Lavoro (CGIL), Cipur – Coordinamento Intersedi Professori Universitari di Ruolo, Anief – Associazione Professionale e Sindacale (C‑40/20), HS, IR, JQ, KP, LO, MN, NM, OZ, PK, QJ, RI, SH, TG, UF, WE, XC, YD (C‑173/20)

Dictum

Clausule 5 van de op 18 maart 1999 gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd moet aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan universiteiten met onderzoekers arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd van drie jaar kunnen sluiten, die met maximaal twee jaar kunnen worden verlengd, zonder dat voor de sluiting en de verlenging van deze overeenkomsten als voorwaarde wordt gesteld dat er een objectieve reden bestaat die verband houdt met tijdelijke of uitzonderlijke behoeften, teneinde te voorzien in de gewone en permanente behoeften van de universiteit in kwestie.

Clausule 5 van de op 18 maart 1999 gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70, moet aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzet tegen een nationale regeling die de totale duur van de arbeidsovereenkomsten die een en dezelfde onderzoeker kan aangaan, ook met verschillende universiteiten en instellingen en zelfs indien het niet-opeenvolgende arbeidsovereenkomsten betreft, op twaalf jaar vastlegt.

Clausule 4 van de op 18 maart 1999 gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70, moet aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzet tegen een nationale regeling die onder bepaalde voorwaarden voorziet in de mogelijkheid om onderzoekers van openbare onderzoeksinstellingen met overeenkomsten voor bepaalde tijd in vaste dienst te nemen, terwijl dit niet geldt voor universitaire onderzoekers met overeenkomsten voor bepaalde tijd.

Clausule 4 van de op 18 maart 1999 gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70, moet aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan universiteiten – doordat die regeling afwijkt, ten eerste, van de op alle werknemers in de openbare en particuliere sector toepasselijke algemene regel volgens welke de maximumduur van een arbeidsverhouding voor bepaalde tijd vanaf 2018 wordt vastgesteld op 24 maanden, met inbegrip van verlengingen en vernieuwingen, en, ten tweede, van de op werknemers in de openbare sector toepasselijke regel dat dergelijke verhoudingen afhankelijk worden gesteld van het bestaan van tijdelijke en uitzonderlijke behoeften – met onderzoekers overeenkomsten voor bepaalde tijd van drie jaar mogen aangaan, die maximaal met twee jaar kunnen worden verlengd, zonder dat er voor de sluiting of verlenging tijdelijke of uitzonderlijke behoeften moeten bestaan bij de universiteit in kwestie, en die het ook mogelijk maakt om na afloop van de periode van vijf jaar met dezelfde of andere personen nog een gelijksoortige overeenkomst voor bepaalde tijd te sluiten, om tegemoet te komen aan dezelfde onderwijs- en onderzoeksbehoeften als bij de vorige overeenkomst.

Clausule 4, punt 1, van de op 18 maart 1999 gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70, moet aldus worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale regeling volgens welke onderzoekers die een overeenkomst voor onbepaalde tijd zijn aangegaan de mogelijkheid hebben om, wanneer zij de nationale wetenschappelijke kwalificatie hebben behaald, een speciale beoordelingsprocedure te ondergaan om te worden opgenomen op de lijst van universitaire docenten, terwijl deze mogelijkheid wordt geweigerd aan onderzoekers die een overeenkomst voor bepaalde tijd zijn aangegaan, ook wanneer zij eveneens de nationale wetenschappelijke kwalificatie hebben behaald en wanneer zij dezelfde beroepsactiviteiten uitoefenen en dezelfde onderwijsdiensten aan studenten verstrekken als onderzoekers die een overeenkomst voor onbepaalde tijd zijn aangegaan.

____________

1 PB C 161 van 11.5.2020

PB C 19 van 18.1.2021