Language of document : ECLI:EU:C:2018:82

Zaak C518/15

Stad Nijvel

tegen

Rudy Matzak

(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de cour du travail de Bruxelles)

„Prejudiciële verwijzing – Richtlijn 2003/88/EG – Bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers – Organisatie van de arbeidstijd – Artikel 2 – Begrippen ‚arbeidstijd’ en ‚rusttijd’ – Artikel 17 – Afwijkingen – Brandweerlieden – Wachtdienst – Thuiswachtdiensten”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 21 februari 2018

1.        Sociale politiek – Bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers – Richtlijn 2003/88 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd – Begrip werknemer – Brandweervrijwilliger die is toegelaten tot de openbare brandweerdienst – Daaronder begrepen – Voorwaarden – Verificatie door de nationale rechterlijke instantie

(Richtlijn 2003/88 van het Europees Parlement en de Raad)

2.        Sociale politiek – Bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers – Richtlijn 2003/88 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd – Afwijkingen – Brandweerlieden die door openbare brandweerdiensten zijn aangeworven – Onmogelijkheid voor de lidstaten om af te wijken van de definities van de begrippen „arbeidstijd” en „rusttijd”

[Richtlijn 2003/88 van het Europees Parlement en de Raad, art. 2 en 17, lid 3, c), iii)]

3.        Sociale politiek – Bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers – Richtlijn 2003/88 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd – Gunstigere nationale bepalingen – Draagwijdte – Ruimere definitie van het begrip „arbeidstijd” – Daarvan uitgesloten

(Richtlijn 2003/88 van het Europees Parlement en de Raad, art. 1, 2 en 15)

4.        Sociale politiek – Bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers – Richtlijn 2003/88 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd – Werkingssfeer – Beloning – Daarvan uitgesloten – Verplichting van de lidstaten om de vergoeding voor perioden van thuiswachtdienst vast te stellen naargelang die perioden voorafgaandelijk zijn aangemerkt als „arbeidstijd” dan wel als „rusttijd” – Geen

(Art. 153, lid 5, VWEU; richtlijn 2003/88 van het Europees Parlement en de Raad, art. 2)

5.        Sociale politiek – Bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers – Richtlijn 2003/88 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd – Arbeidstijd – Begrip – Wachtdienst die de werknemer thuis doorbrengt met de verplichting is om binnen acht minuten gehoor te geven aan oproepen van zijn werkgever, zodat zijn mogelijkheid om andere activiteiten te verrichten zeer sterk wordt beperkt – Daaronder begrepen

(Richtlijn 2003/88 van het Europees Parlement en de Raad, art. 2)

1.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punten 28‑31)

2.      Artikel 17, lid 3, onder c), iii), van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd moet aldus worden uitgelegd dat de lidstaten met betrekking tot bepaalde categorieën van door openbare brandweerdiensten aangeworven brandweerlieden niet mogen afwijken van alle verplichtingen die voortvloeien uit de bepalingen van die richtlijn, daaronder begrepen artikel 2 ervan, waarin met name de begrippen „arbeidstijd” en „rusttijd” worden gedefinieerd.

(zie punt 39, dictum 1)

3.      Artikel 15 van richtlijn 2003/88 moet aldus worden uitgelegd dat het de lidstaten niet toestaat om een definitie van het begrip „arbeidstijd” te handhaven of vast te stellen die ruimer is dan de in artikel 2 van die richtlijn gegeven definitie.

Volgens de tekst van artikel 15 van richtlijn 2003/88 kunnen de lidstaten wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen toepassen of invoeren die gunstiger zijn voor de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers. Uit dat artikel volgt dat de nationale bepalingen waarnaar in dat artikel wordt verwezen, bepalingen zijn die vergelijkbaar zijn met de bepalingen van richtlijn 2003/88 ter bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers.

Deze laatste bepalingen kunnen uitsluitend de bepalingen zijn die, gezien de functie en het voorwerp ervan, tot doel hebben, een minimumniveau van bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers vast te stellen. Dat is het geval voor de bepalingen van de hoofdstukken 2 en 3 van die richtlijn. De bepalingen van hoofdstuk 1 van die richtlijn, dat de artikelen 1 en 2 omvat, zijn daarentegen verschillend van aard. Deze laatste bepalingen voorzien immers niet in minimumrusttijden en hebben geen betrekking op andere aspecten van de organisatie van de arbeidstijd, maar bevatten de definities die noodzakelijk zijn voor de afbakening van het voorwerp en de werkingssfeer van richtlijn 2003/88.

Uit de tekst van artikel 15 van richtlijn 2003/88, gelezen tegen de achtergrond van de bij die richtlijn ingevoerde regeling, volgt derhalve dat de mogelijkheid waarin dit laatste artikel voorziet, niet geldt voor de definitie van het begrip „arbeidstijd” in artikel 2 van die richtlijn.

(zie punten 42‑44, 47, dictum 2)

4.      Artikel 2 van richtlijn 2003/88 moet aldus worden uitgelegd dat het de lidstaten niet verplicht om de vergoeding voor perioden van thuiswachtdienst als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, vast te stellen naargelang die perioden voorafgaandelijk zijn aangemerkt als „arbeidstijd” dan wel als „rusttijd”.

In dit verband zij eraan herinnerd, zoals de verwijzende rechterlijke instantie opmerkt, dat vaststaat dat richtlijn 2003/88 niet de beloning van de werknemers regelt, aangezien dat aspect krachtens artikel 153, lid 5, VWEU niet onder de bevoegdheid van de Unie valt.

Derhalve hebben de lidstaten weliswaar het recht de beloning van de binnen de werkingssfeer van richtlijn 2003/88 vallende werknemers vast te stellen op basis van de definitie van de begrippen „arbeidstijd” en „rusttijd” in artikel 2 van die richtlijn, maar zijn zij daar niet toe verplicht.

(zie punten 49, 50, 52, dictum 3)

5.      Artikel 2 van richtlijn 2003/88 moet aldus worden uitgelegd dat de thuiswachtdienst die een werknemer verricht met de verplichting om binnen acht minuten gehoor te geven aan oproepen van zijn werkgever, zodat zijn mogelijkheid om andere activiteiten te verrichten zeer sterk wordt beperkt, als „arbeidstijd” moet worden aangemerkt.

Wanneer de wachtdienst met fysieke aanwezigheid op de werkplek wordt uitgesloten van het begrip „arbeidstijd”, zou dit immers erop neerkomen dat afbreuk wordt gedaan aan de doelstelling van richtlijn 2003/88, namelijk het verzekeren van de veiligheid en de gezondheid van werknemers, door hen minimumrusttijden en voldoende pauzes te gunnen (zie in die zin arrest van 3 oktober 2000, Simap, C‑303/98, EU:C:2000:528, punt 49).

Bovendien volgt uit de rechtspraak van het Hof dat voor de kwalificatie als „arbeidstijd” in de zin van richtlijn 2003/88 beslissend is dat de werknemer fysiek aanwezig moet zijn op de door de werkgever aangewezen plek en zich daar ter beschikking van hem moet houden om indien nodig onmiddellijk de nodige prestaties te kunnen leveren. Deze verplichtingen, waardoor de betrokken werknemers hun plaats van verblijf tijdens de wachtdienst niet vrij kunnen kiezen, maken immers deel uit van de uitoefening van hun functies (zie in die zin arrest van 9 september 2003, Jaeger, C‑151/02, EU:C:2003:437, punt 63, en beschikking van 4 maart 2011, Grigore, C‑258/10, niet gepubliceerd, EU:C:2011:122, punt 53 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

Ten slotte moet worden opgemerkt dat de situatie anders is wanneer de werknemer een bereikbaarheidsdienst verricht waarbij hij permanent beschikbaar moet zijn, doch zonder dat hij op de werkplek aanwezig moet zijn. Hoewel de werknemer ter beschikking van zijn werkgever staat, in die zin dat hij bereikbaar moet zijn, kan hij in die situatie immers zijn tijd vrijer besteden en zich met zijn eigen zaken bezighouden. In die omstandigheden moet alleen de tijd die is verbonden met het werkelijk verrichten van diensten, worden beschouwd als „arbeidstijd” in de zin van richtlijn 2003/88 (zie in die zin arrest van 9 september 2003, Jaeger, C‑151/02, EU:C:2003:437, punt 65 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

(zie punten 58‑60, 66, dictum 4)