Language of document : ECLI:EU:T:2014:629

Zaak T‑533/10

DTS Distribuidora de Televisión Digital, SA

tegen

Europese Commissie

„Staatssteun – Publieke omroep – Voorgenomen steun van Spanje aan RTVE – Wijziging van het financieringssysteem – Vervanging van reclame-inkomsten door nieuwe belastingen op televisie- en telecomexploitanten – Besluit waarbij de steun verenigbaar met de gemeenschappelijke markt wordt verklaard – Belastingmaatregel ter financiering van de steun – Bestaan van een noodzakelijk bestemmingsverband tussen de heffing en de steun – Directe invloed van de opbrengst van de heffing op de omvang van de steun – Evenredigheid”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 11 juli 2014

1.      Beroep tot nietigverklaring – Ontvankelijkheid – Ongegrondverklaring van een beroep zonder dat uitspraak wordt gedaan over de ontvankelijkheid – Beoordelingsvrijheid van de Unierechter

(Art. 263 VWEU)

2.      Steunmaatregelen van de staten – Verdragsbepalingen – Werkingssfeer – Heffingen ter financiering van een steunmaatregel – Ontbreken van een dwingend bestemmingsverband tussen de heffing en de financiering van de betrokken steun – Daarvan uitgesloten

(Art. 107 VWEU en 108 VWEU)

3.      Beroep tot nietigverklaring – Wettigheidscontrole – Criteria – Loutere inaanmerkingneming van de feiten en de rechtstoestand die bestonden op de datum van de vaststelling van de litigieuze handeling

(Art. 263 VWEU)

4.      Steunmaatregelen van de staten – Onderzoek van klachten – Opening van de formele onderzoeksprocedure – Noodzakelijkerwijs voorlopig karakter van de voorafgaande beoordeling

(Art. 108, lid 2, VWEU)

5.      Steunmaatregelen van de staten – Verdragsbepalingen – Werkingssfeer – Heffingen – Daarvan uitgesloten, behalve heffingen die een steunmaatregel financieren – Heffing die een steunmaatregel gedeeltelijk financiert met het oog op de vervulling van een publieke opdracht door de begunstigde en die is opgelegd aan de concurrenten van deze begunstigde, maar niet aan hemzelf – Bewijs van het dwingend bestemmingsverband tussen de heffing en de financiering van de betrokken steun – Geen

(Art. 107 VWEU en 108 VWEU)

6.      Mededinging – Ondernemingen belast met het beheer van diensten van algemeen economisch belang – Compensatie van de kosten van de taak van openbaredienstverrichting – Beoordeling van de verenigbaarheid van steun met de interne markt – Criteria

(Art. 106, lid 2, VWEU en 107 VWEU)

7.      Mededinging – Ondernemingen belast met het beheer van diensten van algemeen economisch belang – Compensatie van de kosten van de taak van openbaredienstverrichting – Beoordelingsvrijheid van de lidstaten – Grenzen – Controle door de Commissie – Rechterlijke toetsing – Grenzen

(Art. 106, lid 2, VWEU; protocol nr. 29, gevoegd bij het VEU en het VWEU)

8.      Mededinging – Ondernemingen belast met het beheer van diensten van algemeen economisch belang – Omschrijving van de diensten van algemeen economisch belang – Beoordelingsvrijheid van de lidstaten

(Art. 106, lid 2, VWEU; protocol nr. 29, gevoegd bij het VEU en het VWEU)

9.      Mededinging – Ondernemingen belast met het beheer van diensten van algemeen economisch belang – Onderwerping aan de Verdragsregels – Verbod van mededingingsverstorende gedragingen – Omvang – Stelselmatig opdrijven van de prijzen – Daaronder begrepen

(Art. 106, lid 2, VWEU)

10.    Mededinging – Ondernemingen belast met het beheer van diensten van algemeen economisch belang – Onderwerping aan de Verdragsregels – Criteria ter beoordeling van de verenigbaarheid van de staatsfinanciering met de interne markt – Substantiële en kennelijk onevenredige wijziging van het handelsverkeer en de mededinging

(Art. 106, lid 2, VWEU)

11.    Handelingen van de instellingen – Motivering – Verplichting – Omvang – Beschikking van de Commissie inzake staatssteun

(Art. 296 VWEU)

12.    Gerechtelijke procedure – Interventie – Nieuwe argumenten – Ontvankelijkheid – Voorwaarden – Geen wijziging van het kader van het geding

(Statuut van het Hof van Justitie, art. 40, vierde alinea, en 53; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 116, lid 3)

1.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 33, 34, 170)

2.      Een heffing kan slechts als een integrerend onderdeel van een steunmaatregel worden beschouwd indien er een dwingende bepaling van nationaal recht is die voorschrijft dat de heffing voor de financiering van de steun moet worden bestemd. Bij ontbreken van een dergelijke bepaling kan een heffing niet worden geacht bestemd te zijn voor een steunmaatregel en vormt zij dus niet een van de modaliteiten ervan. Het loutere bestaan van een dergelijke bepaling is op zich geen voldoende voorwaarde om te kunnen vaststellen dat een heffing een integrerend onderdeel van een steunmaatregel vormt. Wanneer een dergelijke bepaling van nationaal recht bestaat, moet nog worden onderzocht of de opbrengst van de heffing een rechtstreekse invloed heeft op de omvang van de steun. Het is dus niet voldoende dat de opbrengst van een heffing noodzakelijkerwijs voor de financiering van een steunmaatregel wordt bestemd om te kunnen stellen dat deze heffing een integrerend onderdeel van deze steunmaatregel vormt. Het is evenmin voldoende om aan te tonen dat de heffing die op grond van de fiscale maatregel wordt verricht, bestemd wordt voor de ontvanger van de steun.

(cf. punten 52‑54)

3.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 75, 144)

4.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 82)

5.      Degenen die een verplichte bijdrage verschuldigd zijn, kunnen zich in beginsel niet erop beroepen dat de door anderen genoten vrijstelling staatssteun vormt, om zich aan de betaling van deze bijdrage te onttrekken. Bovendien is het niet voldoende dat een onderneming die een belasting moet betalen die bijdraagt tot de financiering van de steun, in een concurrentieverhouding staat tot de ontvanger van de steun, om te kunnen stellen dat de belasting een integrerend onderdeel van de steun vormt en dat zij zich tegen de betaling ervan kan verzetten. Het loutere feit dat een belasting die tot doel heeft bij te dragen tot de financiering van een steunmaatregel, aan een onderneming wordt opgelegd en niet aan de ontvanger van de steun die daarmee concurreert, volstaat niet om vast te stellen dat de belasting een integrerend onderdeel van deze steun vormt.

(cf. punten 92, 95, 102)

6.      Staatssteun in de zin van artikel 107 VWEU moet aan de volgende voorwaarden voldoen om krachtens artikel 106, lid 2, VWEU verenigbaar met de gemeenschappelijke markt te kunnen worden verklaard: om te beginnen moet de betrokken ondernemer met een taak van algemeen economisch belang worden belast bij een overheidsbesluit dat de betrokken verplichtingen van algemeen economisch belang duidelijk omschrijft; voorts mag deze ondernemer geen buitensporige compensatie ontvangen en mag de financiering door de staat de mededinging op de externe markt niet op onevenredige wijze aantasten.

(cf. punten 117, 176)

7.      Uit het bij het VEU en het VWEU gevoegde protocol nr. 29 betreffende het publieke-omroepstelsel in de lidstaten blijkt dat de bepalingen van het VWEU geen afbreuk doen aan de bevoegdheid van de lidstaten om te voorzien in de financiering van de openbare omroep, voor zover deze financiering wordt verleend aan omroeporganisaties voor het vervullen van de publieke opdracht zoals toegekend, bepaald en georganiseerd door iedere lidstaat, en voor zover deze financiering de voorwaarden inzake het handelsverkeer en de mededingingsvoorwaarden in de Unie niet zodanig verandert dat het gemeenschappelijk belang zou worden geschaad, waarbij rekening moet worden gehouden met de verwezenlijking van de opdracht van deze openbare dienst.

Hieruit volgt dat de lidstaten over een ruime discretionaire bevoegdheid beschikken bij de omschrijving van de publieke-omroeptaak en bij de regeling van de organisatie ervan. De controle die de Commissie uitoefent op de wijze waarop de publieke-omroeptaak wordt omschreven en de organisatie ervan wordt geregeld, is dus beperkt. De beoordeling van de Commissie heeft betrekking op ingewikkelde economische feiten. De controle die het Gerecht uitoefent op het besluit van de Commissie is dus nog beperkter dan die welke de Commissie uitoefent op de maatregel van de betrokken lidstaat. Die controle beperkt zich tot het onderzoek of de betrokken maatregel kennelijk ongeschikt is voor het bereiken van het nagestreefde doel.

(cf. punten 124‑128, 195)

8.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 130, 157, 193)

9.      Een openbare omroep die de mededinging ten opzichte van de particuliere exploitanten op de markt verstoort, door bijvoorbeeld stelselmatig de prijzen op te drijven op de markt voor de aankoop van content, schendt daarmee artikel 106, lid 2, VWEU. Een dergelijk gedrag kan niet worden geacht noodzakelijk te zijn voor het vervullen van de publieke opdracht van deze omroep. Een dergelijk gedrag is echter uitgesloten wanneer de betrokken nationale wettelijke regeling deze omroep uitdrukkelijk verbiedt, haar inkomsten aan te wenden om haar concurrenten te overbieden teneinde rechten op commercieel waardevolle content te verwerven. Aan de doeltreffendheid van dit verbod wordt niet afgedaan door het feit dat deze omroep de concurrentie aangaat met de particuliere exploitanten of door het feit dat hij commercieel waardevolle content verwerft, voor zover dit gebeurt in het kader van de vervulling van haar publieke-omroeptaak.

(cf. punten 131, 132, 136)

10.    Een steunregeling ten gunste van een exploitant die belast is met een publieke-omroepdienst, kan slechts worden geacht niet te voldoen aan de voorwaarde van artikel 106, lid 2, tweede volzin, VWEU indien zij het handelsverkeer en de mededinging substantieel wijzigt in een mate die kennelijk onevenredig is aan de door de lidstaten nagestreefde doelstellingen.

(cf. punten 155, 160‑164)

11.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 199, 203)

12.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 211‑213)