Language of document : ECLI:EU:T:2012:285

BESCHIKKING VAN HET GERECHT (Kamer voor hogere voorzieningen)

12 juni 2012

Zaak T-65/12 P

Guido Strack

tegen

Europese Commissie

„Hogere voorziening — Openbare dienst — Ambtenaren — Verwijzingsbeschikking — Beslissing die niet vatbaar is voor hogere voorziening — Hogere voorziening kennelijk niet-ontvankelijk”

Betreft:      Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Tweede kamer) van 7 december 2011, Strack/Commissie (F‑44/05 RENV), en strekkende tot vernietiging van die beschikking.

Beslissing:      De hogere voorziening wordt afgewezen. Strack zal naast zijn eigen kosten de kosten dragen die de Europese Commissie in het kader van deze procedure heeft gemaakt.

Samenvatting

Hogere voorziening — Voorwerp — Vernietiging van een beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken waarbij het zich onbevoegd heeft verklaard ten gunste van het Hof van Justitie of het Gerecht — Niet-ontvankelijkheid

(Statuut van het Hof van Justitie, bijlage I, art. 9, eerste en tweede alinea)

Aan de voorwaarden van artikel 9, eerste en tweede alinea, van bijlage I bij het Statuut van het Hof van Justitie, betreffende beslissingen die vatbaar zijn voor hogere voorziening, wordt niet voldaan, wanneer het Gerecht voor ambtenarenzaken niet vaststelt dat de rechter van de Europese Unie onbevoegd is, maar het beroep overeenkomstig de procedure voorzien in artikel 8, lid 2, van bijlage I bij het Statuut van het Hof naar het Gerecht verwijst. Die verwijzing doet geen afbreuk aan de rechterlijke bescherming van partijen voor de rechter van de Unie, die in elk geval uitspraak zal doen over alle vragen die door het beroep worden opgeworpen.

Het staat aan de rechterlijke instantie waarnaar het beroep is verwezen, om haar eigen bevoegdheid te beoordelen en, eventueel, het beroep overeenkomstig de daartoe speciaal voorziene procedure op haar beurt terug te verwijzen naar de rechterlijke instantie van eerste aanleg, die zich dan niet onbevoegd kan verklaren. Door dit bijzondere mechanisme kunnen de vragen van de verdeling van de bevoegdheden tussen de rechterlijke instanties van het Hof van Justitie van de Europese Unie worden geregeld. Vanuit dit oogpunt gezien en ofschoon de vraag van de rechterlijke bevoegdheid eventueel ook kan worden besproken tussen partijen voor het Gerecht, dat na de verwijzing uitspraak doet, zou het in strijd zijn met de regeling voorzien in bijlage I bij het Statuut van het Hof alsmede met de goede rechtsbedeling om de procedure in hogere voorziening in een dergelijke zaak voort te zetten. Dit zou immers leiden tot een splitsing van de instanties, aangezien in dezelfde zaak zowel de verwezen zaak als de hogere voorziening tegen de verwijzingsbeslissing voor het Gerecht aanhangig zou zijn.

(cf. punten 9‑13)

Referentie:

Gerecht: 4 september 2008, Gualtieri/Commissie, T‑413/06 P, JurAmbt. blz. I‑B‑1‑35 en II‑B‑1‑253, punten 24, 25 en 27; 8 juli 2010, Marcuccio/Commissie, T‑166/09 P, punten 28‑30