Language of document : ECLI:EU:C:2017:1014

ARREST VAN HET HOF (Tiende kamer)

20 december 2017 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Sociale politiek – Richtlijn 1999/70/EG – Door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd – Clausule 4 – Non-discriminatiebeginsel – Begrip ‚arbeidsvoorwaarden’ – Toekenning van de ambtelijke stand van verlof wegens bijzondere diensten – Nationale regeling die in geval van verkiezing voor een openbaar ambt enkel voor ambtenaren in vaste dienst voorziet in de toekenning van verlof wegens bijzondere diensten en ambtenaren in tijdelijke dienst hiervan uitsluit”

In zaak C‑158/16,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Juzgado de lo Contencioso-Administrativo n.o 1 de Oviedo (bestuursrechtbank nr. 1 Oviedo, Spanje) bij beslissing van 1 maart 2016, ingekomen bij het Hof op 16 maart 2016, in de procedure

Margarita Isabel Vega González

tegen

Consejería de Hacienda y Sector Público del Gobierno del Principado de Asturias,

wijst

HET HOF (Tiende kamer),

samengesteld als volgt: E. Levits, kamerpresident, M. Berger en F. Biltgen (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: E. Sharpston,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        Margarita Isabel Vega González, vertegenwoordigd door S. Suárez Solis, abogada, en R. Blanco González, procurador,

–        de Spaanse regering, vertegenwoordigd door A. Gavela Llopis en A. Rubio González als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. van Beek en N. Ruiz García als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 7 september 2017,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van clausule 4 van de op 18 maart 1999 gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (hierna: „raamovereenkomst”), die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (PB 1999, L 175, blz. 43).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Margarita Isabel Vega González en de Consejería de Hacienda y Sector Público del Gobierno del Principado de Asturias (regionaal ministerie van Financiën en de Publieke Sector van de regering van Asturië, Spanje; hierna: „ministerie”) betreffende de door deze laatste geweigerde toekenning van de ambtelijke stand van verlof wegens bijzondere diensten waar de belanghebbende na haar verkiezing tot parlementair afgevaardigde om had verzocht.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

3        Uit overweging 14 van richtlijn 1999/70 volgt dat „de partijen bij deze overeenkomst beoogden een raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te sluiten waarin de algemene beginselen en minimumvoorschriften inzake arbeidsovereenkomsten en arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd worden geformuleerd [en] dat zij hun wil te kennen hebben gegeven de kwaliteit van arbeid voor bepaalde tijd te verbeteren door de toepassing van het non-discriminatiebeginsel te garanderen, en een kader vast te stellen om misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd te voorkomen”.

4        Blijkens artikel 1 van richtlijn 1999/70 is de richtlijn gericht op „de uitvoering van de [...] door de algemene brancheoverkoepelende organisaties [Europees Verbond van Vakverenigingen (EVV), Unie van Industrie- en Werkgeversfederaties der Europese Gemeenschap (Unice) en Europees Centrum van Gemeenschapsbedrijven (CEEP)] gesloten raamovereenkomst [...], die in de bijlage is opgenomen”.

5        In de preambule van deze raamovereenkomst wordt in de derde alinea nader aangegeven dat deze overeenkomst „de algemene beginselen en minimumeisen met betrekking tot arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd [bevat], onder erkenning van het feit dat bij de nadere toepassing ervan rekening moet worden gehouden met de specifieke nationale, sectoriële en seizoensituaties. Zij is een blijk van de bereidheid van de sociale partners een algemeen kader vast te stellen om de gelijke behandeling van werknemers met arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te waarborgen door hen tegen discriminatie te beschermen, en om gebruik te maken van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd op een manier die zowel voor de werkgevers als voor de werknemers aanvaardbaar is.”

6        Volgens clausule 1 van de raamovereenkomst is het doel van deze overeenkomst de kwaliteit van arbeid voor bepaalde tijd te verbeteren door de toepassing van het non-discriminatiebeginsel te waarborgen en tevens een kader vast te stellen om misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd te voorkomen.

7        Clausule 3 van de raamovereenkomst met het opschrift „Definities” luidt:

„In deze overeenkomst wordt verstaan onder:

1.      ‚werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd’: iemand met een rechtstreeks tussen een werkgever en een werknemer aangegane arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding voor bepaalde tijd waarvan het einde wordt bepaald door objectieve voorwaarden, zoals het bereiken van een bepaald tijdstip, het voltooien van een bepaalde taak of het intreden van een bepaalde gebeurtenis;

2.      ‚vergelijkbare werknemer in vaste dienst’: een werknemer met een arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd, in dezelfde vestiging, die hetzelfde of soortgelijk werk verricht of dezelfde of een soortgelijke functie uitoefent, waarbij rekening wordt gehouden met kwalificaties/bekwaamheden. [...]”

8        Clausule 4 van de raamovereenkomst heeft als opschrift „Non-discriminatiebeginsel” en bepaalt in lid 1:

„Met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden worden werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd louter op grond van het feit dat zij voor bepaalde tijd werken, niet minder gunstig behandeld dan vergelijkbare werknemers in vaste dienst, tenzij het verschil in behandeling om objectieve redenen gerechtvaardigd is.”

 Spaans recht

9        In artikel 6 van de Ley del Principado de Asturias 3/1985 de Ordenación de la Función Pública de la Administración del Principado de Asturias (wet 3/1985 van Asturië inzake de geleding van het ambtenarenapparaat van de overheid van Asturië) van 26 december 1985 (BOE nr. 59 van 10 maart 1986, blz. 9083) (hierna: „wet 3/1985”), worden „ambtenaren in tijdelijke dienst” gedefinieerd als personen die ofwel uit hoofde van een wettelijke aanstelling tijdelijk vacatures bij de overheid van Asturië vervullen, voor zover deze vacatures niet door ambtenaren in vaste dienst worden vervuld, ofwel ter vervanging de taken overnemen van ambtenaren in vaste dienst die gedetacheerd zijn of verlof wegens bijzondere diensten hebben”.

10      De ambtelijke standen worden opgesomd in artikel 59, lid 1, van wet 3/1985. In punt e) daarvan wordt het „verlof wegens bijzondere diensten” vermeld. In artikel 59, lid 2, wordt uitdrukkelijk bepaald dat verlof wegens bijzondere diensten niet kan worden verleend aan ambtenaren in tijdelijke dienst.

11      Op grond van artikel 64, lid 1, onder g), van wet 3/1985 krijgen ambtenaren in dienst van de Asturische overheid verlof wegens bijzondere diensten indien zij worden verkozen tot lid van de Junta General del Principado de Asturias (het regionale parlement van Asturië).

12      Volgens artikel 64, lid 2, van wet nr. 3/1985 hebben ambtenaren met verlof wegens bijzondere diensten recht op behoud van hun arbeidsplaats en standplaats. De tijd die zij in verlof hebben doorgebracht wordt in aanmerking genomen voor de berekening van de driejaarlijkse toelagen en de bevordering in een hogere rang.

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

13      Vega González is sinds 26 mei 1989 in dienst van de overheid van Asturië. Haar arbeidsstatus was niet steeds dezelfde. Op 15 april 2011 benoemde deze overheidsdienst haar tot ambtenaar in tijdelijke dienst in de hoogste bestuursrang om een gedetacheerde ambtenaar te vervangen.

14      Tijdens de verkiezingen voor het parlement van Asturië van 24 mei 2015 stelde Vega González zich verkiesbaar voor een politieke partij en werd zij gekozen als parlementariër.

15      Om haar parlementaire werkzaamheden voltijds uit te kunnen voeren heeft Vega González op 13 juni 2015 een verzoek ingediend bij de overheid van Asturië om op grond van artikel 59 van wet 3/1985 aanspraak te mogen maken op verlof wegens bijzondere diensten of anders op verlof om redenen van persoonlijke aard.

16      Bij besluit van 23 juni 2015 heeft de Dirección General de Función Pública (directoraat-generaal van het openbaar ambt) dit verzoek verworpen, omdat verlof wegens bijzondere diensten of verlof om redenen van persoonlijke aard alleen aan ambtenaren in vaste dienst wordt toegekend en niet aan ambtenaren in tijdelijke dienst.

17      Het bezwaar van Vega González werd bij besluit van 22 oktober 2015 van het ministerie afgewezen.

18      Vega González heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij de verwijzende rechterlijke instantie, de Juzgado de lo Contencioso-Administrativo n.° 1 de Oviedo (bestuursrechtbank nr. 1 Oviedo, Spanje).

19      Het ministerie heeft voor de verwijzende rechterlijke instantie gesteld dat richtlijn 1999/70 niet toepasbaar is, aangezien deze richtlijn betrekking heeft op arbeidsvoorwaarden en niet op ambtelijke standen.

20      Het ministerie verduidelijkt dat verlof wegens bijzondere diensten zoals bedoeld in artikel 59 van wet 3/1985 wel zou zijn toegekend indien Vega González ambtenaar in vaste dienst was geweest, aangezien de betrokken overheidsinstantie dan niet over enige beoordelingsmarge zou beschikken. Vega González kan haar politieke functie dus alleen volledig uitoefenen wanneer zij haar arbeidsplaats definitief opgeeft.

21      De verwijzende rechterlijke instantie brengt in herinnering dat een verschil in behandeling ter zake van de arbeidsvoorwaarden tussen werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en werknemers met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd niet verenigbaar is met de vereisten van richtlijn 1999/70, tenzij dit verschil om objectieve redenen is gerechtvaardigd.

22      De verwijzende rechterlijke instantie benadrukt in dit verband dat, zelfs indien objectieve redenen van de spoedeisendheid en de noodzakelijkheid van een tijdelijke benoeming het verschil in behandeling theoretisch mogelijkerwijs kunnen rechtvaardigen, dit argument niet geldt wanneer de post al meer dan vier jaar door een tijdelijke werknemer wordt vervuld. Bovendien benadrukt de verwijzende rechterlijke instantie dat de onderhavige zaak betrekking heeft op een recht van bijzonder belang, namelijk het door de Spaanse grondwet gewaarborgde recht op toegang tot een parlementair mandaat.

23      Het niet-permanente karakter van de functie van een ambtenaar in tijdelijke dienst vormt volgens de verwijzende rechterlijke instantie als zodanig geen objectieve grond die een rechtvaardiging biedt voor een verschil in behandeling waardoor een dergelijke ambtenaar het recht verliest om na afloop van zijn parlementaire mandaat naar zijn functie terug te keren. Hoewel het zo kan zijn dat de mogelijkheid om terug te keren gedurende dit mandaat feitelijk is verdwenen omdat de functie van de ambtenaar in tijdelijke dienst ondertussen is overgenomen door een ambtenaar in vaste dienst of eenvoudigweg is verdwenen, is het immers ook niet uitgesloten dat de omstandigheden die rechtvaardigden deze ambtenaar tijdelijk aan te stellen na afloop van zijn parlementaire mandaat nog altijd aanwezig zullen zijn.

24      De twijfels van de verwijzende rechterlijke instantie betreffen dientengevolge het begrip „arbeidsvoorwaarden” in de zin van clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst. Het Hof heeft de draagwijdte van dit begrip vooralsnog slechts onderzocht in verband met vragen die betrekking hadden op het te ontvangen salaris, werktijden, dienstroosters, planningen of vakanties en zelfs, meer in het algemeen, toestemming om van het werk afwezig te zijn. Dientengevolge moet ten eerste worden vastgesteld of het begrip „arbeidsvoorwaarden” eveneens de verplichting omvat om een werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, in de onderhavige zaak een ambtenaar in tijdelijke dienst, een ambtelijke stand toe te kennen waardoor hij net zoals een werknemer met een vaste arbeidsovereenkomst, namelijk een ambtenaar met een vaste aanstelling, zijn arbeidsverhouding kan opschorten, om zich meer in het bijzonder te wijden aan de politieke functie waartoe hij is verkozen. Ten tweede vraagt de verwijzende rechterlijke instantie of het verschil in behandeling tussen ambtenaren in tijdelijke dienst en ambtenaren met een vaste aanstelling dat volgt uit artikel 59 van wet 3/1985 in overeenstemming is met het non-discriminatiebeginsel zoals dit is vastgelegd in clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst.

25      Tegen deze achtergrond heeft de Juzgado de lo Contencioso-Administrativo n. 1 de Oviedo (bestuursrechtbank nr. 1 te Oviedo) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Moet het begrip ‚arbeidsvoorwaarden’ in clausule 4 van de raamovereenkomst aldus worden uitgelegd dat het eveneens betrekking heeft op de juridische situatie waarin werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die zijn gekozen in een vertegenwoordigende politieke functie, zoals werknemers in vaste dienst, hun werkgever om opschorting van de arbeidsverhouding kunnen verzoeken en deze kunnen verkrijgen, met de mogelijkheid om na afloop van het betrokken politieke mandaat terug te keren naar hun oude functie?

2)      Moet het discriminatieverbod dat is vervat in clausule 4 van de raamovereenkomst aldus worden uitgelegd dat dit verbod zich verzet tegen een nationale regeling zoals artikel 59, lid 2, van wet nr. 3/1985, waarin het recht op toekenning van de ambtelijke stand van verlof wegens bijzondere diensten volkomen wordt ontzegd aan ambtenaren in tijdelijke dienst die worden gekozen als lid van het regionaal parlement, terwijl dit recht wel wordt toegekend aan ambtenaren met een vaste aanstelling?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Eerste vraag

26      Met haar eerste vraag wenst de verwijzende rechterlijke instantie in wezen te vernemen of clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst aldus moet worden uitgelegd dat het begrip „arbeidsvoorwaarden” als bedoeld in deze bepaling het recht omvat dat een in een parlementaire functie gekozen werknemer de mogelijkheid biedt te profiteren van verlof wegens bijzondere diensten, welk recht is vastgelegd in een nationale regeling op grond waarvan de arbeidsverhouding wordt opgeschort, zodat is gewaarborgd dat de werknemer voor de duur van zijn parlementaire mandaat zijn arbeidsplaats en bevorderingsrecht behoudt.

27      Om te beginnen moet eraan worden herinnerd dat volgens clausule 1, onder a), van de raamovereenkomst een van de doelstellingen van deze overeenkomst is de kwaliteit van arbeid voor bepaalde tijd te verbeteren door de toepassing van het non-discriminatiebeginsel te waarborgen. Volgens de derde alinea van de preambule van de raamovereenkomst geeft deze overeenkomst voorts „blijk van de bereidheid van de sociale partners een algemeen kader vast te stellen om de gelijke behandeling van werknemers met arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te waarborgen door hen tegen discriminatie te beschermen”. In overweging 14 van richtlijn 1999/70 staat ter zake te lezen dat het doel van de raamovereenkomst met name is de kwaliteit van arbeid voor bepaalde tijd te verbeteren door minimumvoorschriften vast te stellen waarmee de toepassing van het non-discriminatiebeginsel wordt verzekerd (arrest van 14 september 2016, de Diego Porras, C‑596/14, EU:C:2016:683, punt 25 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

28      De raamovereenkomst, en met name clausule 4 ervan, beoogt de toepassing van dit beginsel op werknemers in tijdelijke dienst om te voorkomen dat dit type arbeidsverhouding door een werkgever wordt gebruikt om deze werknemers rechten te onthouden die wel toekomen aan werknemers in vaste dienst (arrest van 14 september 2016, de Diego Porras, C‑596/14, EU:C:2016:683, punt 26 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

29      Gelet op de door de raamovereenkomst nagestreefde doelstellingen moet clausule 4 van deze raamovereenkomst worden opgevat als de uitdrukking van een beginsel van sociaal recht van de Unie dat niet restrictief mag worden uitgelegd (arrest van 14 september 2016, de Diego Porras, C‑596/14, EU:C:2016:683, punt 27 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

30      Wat het begrip „arbeidsvoorwaarden” in de zin van clausule 4 van de raamovereenkomst betreft, heeft het Hof reeds geoordeeld dat juist het dienstverband, namelijk de arbeidsverhouding tussen een werknemer en zijn werkgever, het beslissende criterium vormt om te bepalen of een maatregel onder dat begrip valt (arresten van 12 december 2013, Carratù, C‑361/12, EU:C:2013:830, punt 35; 13 maart 2014, Nierodzik, C‑38/13, EU:C:2014:152, punt 25, en 14 september 2016, de Diego Porras, C‑596/14, EU:C:2016:683, punt 26, en beschikking van 9 februari 2017, Rodrigo Sanz, C‑443/16, EU:C:2017:109, punt 32).

31      Onder het begrip „arbeidsvoorwaarden” in de zin van clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst vallen aldus driejaarlijkse anciënniteitstoelagen (zie in die zin arresten van 13 september 2007, Del Cerro Alonso, C‑307/05, EU:C:2007:509, punt 47; 22 december 2010, Gavieiro Gavieiro en Iglesias Torres, C‑444/09 en C‑456/09, EU:C:2010:819, punten 50‑58, en 9 juli 2015, Regojo Dans, C‑177/14, EU:C:2015:450, punt 43), zesjaarlijkse toelagen voor permanente educatie (zie in die zin beschikking van 9 februari 2012, Lorenzo Martínez, C‑556/11, niet gepubliceerd, EU:C:2012:67, punt 38), regels inzake de diensttijd die moet worden vervuld om te kunnen worden ingedeeld in een hogere salarisgroep, of inzake de berekening van de diensttijd die wordt vereist om een jaarlijks beoordelingsrapport te krijgen (zie in die zin arrest van 8 september 2011, Rosado Santana, C‑177/10, EU:C:2011:557, punt 46 en aldaar aangehaalde rechtspraak), recht op deelname aan het plan voor de beoordeling van de onderwijstaak en de daaraan verbonden financiële toelage (beschikking van 21 september 2016, Álvarez Santirso, C‑631/15, EU:C:2016:725, punt 36), alsook de halvering van de arbeidstijd en de daarmee gepaard gaande salarisverlaging (beschikking van 9 februari 2017, Rodrigo Sanz, C‑443/16, EU:C:2017:109, punt 33).

32      Het Hof heeft eveneens geoordeeld dat de regels die gelden voor de vaststelling van de toepasselijke opzegtermijn in geval van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd deel uitmaken van de „arbeidsvoorwaarden” in de zin van clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst (zie in die zin arrest van 13 maart 2014, Nierodzik, C‑38/13, EU:C:2014:152, punten 27 en 29).

33      Hetzelfde geldt voor de vergoeding die een werkgever aan een werknemer moet betalen ofwel wegens de onrechtmatige beperking van de duur van diens arbeidsovereenkomst (zie in die zin arrest van 12 december 2013, Carratù, C‑361/12, EU:C:2013:830, punt 37) ofwel na de opzegging van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (zie in die zin arrest van 14 september 2016, de Diego Porras, C‑596/14, EU:C:2016:683, punt 31).

34      Zoals de advocaat-generaal in punt 22 van haar conclusie heeft benadrukt, wijst het begrip „arbeidsvoorwaarden” dus op de rechten en plichten die een bepaalde arbeidsverhouding bepalen, met inbegrip van de voorwaarden waaronder iemand zijn werk verricht en waaronder deze arbeidsverhouding kan worden beëindigd.

35      Een besluit – zoals hetwelk aan de orde is in het hoofdgeding – om verlof wegens bijzondere diensten toe te kennen, waardoor bepaalde elementen van de arbeidsverhouding worden opgeschort terwijl andere blijven bestaan, moet dientengevolge worden geacht te voldoen aan de voorwaarden van punt 30 van het onderhavige arrest en derhalve te vallen onder het begrip „arbeidsvoorwaarden” in de zin van artikel 4 van de raamovereenkomst.

36      Het staat immers vast dat het besluit om een werknemer een dergelijk verlof toe te kennen noodzakelijkerwijs genomen wordt op grond van de arbeidsverhouding van deze werknemer met de werkgever. Tevens moet erop worden gewezen dat door het verlof wegens bijzondere diensten van wet 3/1985 in de onderhavige zaak niet alleen de arbeidsverhouding wordt opgeschort, maar de standplaats van de werknemer ook behouden blijft tot zijn terugkeer na afloop van het parlementaire mandaat, waarbij de berekening van driejaarlijkse toelagen en de bevordering in rang zijn gewaarborgd. Zoals uit de in punt 31 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak volgt, is reeds uitdrukkelijk erkend dat deze punten onder het begrip „arbeidsvoorwaarden” vallen, zoals de advocaat-generaal in punt 25 van haar conclusie heeft aangegeven.

37      Het argument dat de werkneemster voor bepaalde tijd in de omstandigheden van het hoofdgeding genoodzaakt was om een dergelijk verlof wegens bijzondere diensten aan te vragen nadat zij vrijwillig en eenzijdig had besloten deel te nemen aan de verkiezingen, is in dit opzicht niet van doorslaggevend belang, aangezien voor een werknemer in vaste dienst in dezelfde omstandigheden dezelfde noodzaak zou gelden. Bovendien is een persoon die zich kandidaat stelt voor een parlementaire functie er niet zeker van gekozen te zullen worden, zodat de kandidaatstelling als zodanig deze persoon er op zich niet toe dwingt een aanvraag voor verlof wegens bijzondere diensten in te dienen.

38      Hoe dan ook moet hieraan worden toegevoegd dat een uitlegging van clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst die het verlof wegens bijzondere diensten van de werkingssfeer van het begrip „arbeidsvoorwaarden” uitsluit, ertoe zou leiden dat de omvang van de aan werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd toegekende bescherming tegen discriminatie in strijd met de doelstelling van deze bepaling wordt ingeperkt (zie in die zin arrest van 13 maart 2014, Nierodzik, C‑38/13, EU:C:2014:152, punten 27 en 29; 14 september 2016, de Diego Porras, C‑596/14, EU:C:2016:683, punt 30, en beschikking van 21 september 2016, Álvarez Santirso, C‑631/15, EU:C:2016:725, punt 39).

39      Dientengevolge moet op de eerste vraag worden geantwoord dat clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst aldus moet worden uitgelegd dat het begrip „arbeidsvoorwaarden” als bedoeld in deze bepaling voor een in een parlementaire functie gekozen werknemer het recht omvat dat hem de mogelijkheid wordt geboden te profiteren van verlof wegens bijzondere diensten dat is vastgelegd in een nationale regeling op grond waarvan de arbeidsverhouding wordt opgeschort, zodat is gewaarborgd dat deze werknemer voor de duur van zijn parlementaire mandaat zijn arbeidsplaats en recht op bevordering behoudt.

 Tweede vraag

40      Met haar tweede vraag wenst de verwijzende rechterlijke instantie in wezen te vernemen of clausule 4 van de raamovereenkomst aldus moet worden uitgelegd dat deze clausule zich verzet tegen een nationale regeling zoals die in het hoofdgeding, waarin volledig wordt uitgesloten dat een werknemer voor bepaalde tijd met het oog op de uitoefening van een politiek mandaat verlof wordt toegekend op grond waarvan de arbeidsverhouding wordt opgeschort tot de terugkeer van deze werknemer na afloop van dit mandaat, terwijl het recht op een dergelijk verlof wel wordt toegekend aan werknemers in vaste dienst.

41      Er zij aan herinnerd dat clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst een verbod bevat om werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd louter op grond van het feit dat zij op basis van een overeenkomst voor bepaalde tijd werken, minder gunstige arbeidsvoorwaarden te bieden dan werknemers in vaste dienst die in een vergelijkbare positie verkeren, tenzij het verschil in behandeling om objectieve redenen gerechtvaardigd is.

42      Volgens vaste rechtspraak van het Hof vereist het non-discriminatiebeginsel dat, behoudens objectieve rechtvaardiging, vergelijkbare situaties niet verschillend en verschillende situaties niet gelijk worden behandeld (arresten van 8 september 2011, Rosado Santana, C‑177/10, EU:C:2011:557, punt 65 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 14 september 2016, de Diego Porras, C‑596/14, EU:C:2016:683, punt 35).

43      In het onderhavige geval moet worden vastgesteld dat werknemers met een overeenkomst voor bepaalde tijd en werknemers in vaste dienst verschillend worden behandeld, aangezien een werknemer in vaste dienst die in een politieke functie is gekozen in aanmerking komt voor verlof wegens bijzondere diensten op grond waarvan de arbeidsverhouding wordt opgeschort tot zijn terugkeer na afloop van dit mandaat, terwijl een werknemer met een overeenkomst voor bepaalde tijd ontslag moet nemen om zijn mandaat te kunnen uitoefenen.

44      Het betrokken verschil in behandeling bij de toekenning van het recht op verlof wegens bijzondere diensten zou – niettegenstaande het verbod van clausule 4 van de raamovereenkomst – enkel gerechtvaardigd kunnen zijn in het geval dat de door een werknemer als Vega González in het kader van haar arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd verrichte werkzaamheden niet identiek zijn met of gelijkwaardig zijn aan die van werknemers in vaste dienst, aangezien dat verschil in behandeling dan verschillende situaties zou betreffen (zie naar analogie arrest van 18 oktober 2012, Valenza e.a., C‑302/11–C‑305/11, EU:C:2012:646, punt 48 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 14 september 2016, de Diego Porras, C‑596/14, EU:C:2016:683, punt 41).

45      Om te beoordelen of de betrokken personen hetzelfde of soortgelijk werk verrichten in de zin van de raamovereenkomst, dient immers overeenkomstig clausule 3, lid 2, en clausule 4, lid 1, hiervan te worden onderzocht of deze personen, gelet op een reeks van factoren, zoals de aard van het werk, de opleidingsvereisten en de arbeidsomstandigheden, kunnen worden geacht zich in een vergelijkbare situatie te bevinden (arresten van 18 oktober 2012, Valenza e.a., C‑302/11–C‑305/11, EU:C:2012:646, punt 42 en aldaar aangehaalde rechtspraak; 13 maart 2014, Nierodzik, C‑38/13, EU:C:2014:152, punt 31, en de Diego Porras, C‑596/14, EU:C:2016:683, punt 40).

46      Het staat dientengevolge aan de verwijzende rechterlijke instantie om vast te stellen of Vega González zich in een situatie bevindt die vergelijkbaar is met die van werknemers die in dezelfde periode bij dezelfde instantie vast in dienst zijn genomen (zie naar analogie arresten van 18 oktober 2012, Valenza e.a., C‑302/11–C‑305/11, EU:C:2012:646, punt 43 en aldaar aangehaalde rechtspraak; 13 maart 2014, Nierodzik, C‑38/13, EU:C:2014:152, punt 32, en 14 september 2016, de Diego Porras, C‑596/14, EU:C:2016:683, punt 42). Indien deze rechterlijke instantie op basis van dit onderzoek een ongelijke behandeling zou vaststellen, dient zij vervolgens na te gaan of dit verschil in behandeling gerechtvaardigd is op grond van „objectieve redenen” in de zin van clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst, dat wil zeggen door precieze en concrete gegevens, die kenmerkend zijn voor de desbetreffende arbeidsvoorwaarde, in de bijzondere context waarin deze voorwaarde is gesteld en op grond van objectieve en transparante criteria waardoor kan worden nagegaan of deze ongelijkheid beantwoordt aan een werkelijke behoefte, geschikt is om de nagestreefde doelstelling te bereiken, en daartoe noodzakelijk is (zie in die zin arrest van 14 september 2016, de Diego Porras, C‑596/14, EU:C:2016:683, punt 45 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

47      Het Hof heeft in dit opzicht verduidelijkt dat het begrip „objectieve redenen” in de zin van clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst aldus dient te worden begrepen dat op grond hiervan geen verschil in behandeling tussen werknemers met een overeenkomst voor bepaalde tijd en werknemers in vaste dienst kan worden gerechtvaardigd door te wijzen op het feit dat dit verschil is vastgelegd in een algemene, abstracte nationale regeling (arrest van 14 september 2016, de Diego Porras, C‑596/14, EU:C:2016:683, punt 46 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

48      Uit vaste rechtspraak van het Hof volgt eveneens dat het ter vervulling van bovenstaande vereisten niet volstaat om zich te beroepen op de tijdelijkheid als zodanig van het dienstverband, die geen „objectieve reden” in de zin van clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst kan vormen (arrest van 14 september 2016, de Diego Porras, C‑596/14, EU:C:2016:683, punt 47 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

49      Hoewel de verwijzende rechterlijke instantie niet uitsluit dat de spoedeisendheid en de noodzakelijkheid van een tijdelijke benoeming alsmede de voorzienbaarheid van het einde van de arbeidsverhouding in beginsel precieze en concrete factoren kunnen vormen op grond waarvan een verschil in behandeling bij de toekenning van verlof wegens bijzondere diensten gerechtvaardigd kan zijn, heeft deze zelfde rechterlijke instantie in de onderhavige zaak evenwel nader aangegeven dat dergelijke argumenten niet gelden in een situatie zoals die welke aanleiding heeft gegeven tot het hoofdgeding, waarin de post al meer dan vier jaar door dezelfde tijdelijke werknemer wordt vervuld.

50      In ieder geval blijkt het ook zonder de absolute weigering om werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in aanmerking te laten komen voor verlof wegens bijzondere diensten mogelijk om de doelstelling te realiseren die door wet 3/1985 wordt nagestreefd, namelijk behoud van werk en bevorderingsrecht van werknemers met een vaste aanstelling, en meer in het bijzonder ambtenaren met een vaste aanstelling die een politiek mandaat hebben, aangezien de verwijzende rechterlijke instantie zelf heeft vastgesteld dat zonder meer kan worden overwogen om werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die een politiek mandaat hebben te laten profiteren van een dergelijk verlof wegens bijzondere diensten op grond waarvan de arbeidsverhouding wordt opschort totdat het genoemde mandaat is afgelopen, waarmee is gewaarborgd dat zij kunnen terugkeren naar hun post, mits deze post in de tussentijd niet is weggevallen of door een andere ambtenaar met een vaste aanstelling is bezet.

51      Gelet op een en ander moet op de tweede vraag worden geantwoord dat clausule 4 van de raamovereenkomst aldus moet worden uitgelegd dat deze clausule zich verzet tegen een nationale regeling zoals die in het hoofdgeding, waarin volledig wordt uitgesloten dat een werknemer voor bepaalde tijd met het oog op de uitoefening van een politiek mandaat verlof wordt toegekend op grond waarvan de arbeidsverhouding wordt opgeschort tot de terugkeer van deze werknemer na afloop van dit mandaat, terwijl het recht op een dergelijk verlof wel wordt toegekend aan werknemers in vaste dienst.

 Kosten

52      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Tiende kamer) verklaart voor recht:

1)      Clausule 4, lid 1, van de op 18 maart 1999 gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, moet aldus worden uitgelegd dat het begrip „arbeidsvoorwaarden” als bedoeld in deze bepaling voor een in een parlementaire functie gekozen werknemer het recht omvat dat hem de mogelijkheid wordt geboden te profiteren van verlof wegens bijzondere diensten, welk recht is vastgelegd in een nationale regeling op grond waarvan de dienstbetrekking wordt opgeschort, zodat is gewaarborgd dat deze werknemer voor de duur van zijn parlementaire mandaat zijn arbeidsplaats en recht op bevordering behoudt.

2)      Clausule 4 van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70, moet aldus worden uitgelegd dat deze clausule zich verzet tegen een nationale regeling zoals die in het hoofdgeding, waarin volledig wordt uitgesloten dat een werknemer voor bepaalde tijd met het oog op de uitoefening van een politiek mandaat verlof wordt toegekend op grond waarvan de arbeidsverhouding wordt opgeschort tot de terugkeer van deze werknemer na afloop van dit mandaat, terwijl het recht op een dergelijk verlof wel wordt toegekend aan werknemers in vaste dienst.

ondertekeningen


*      Procestaal: Spaans.