Language of document : ECLI:EU:T:2008:148

Zaken T‑383/06 en T‑71/07

Icuna.Com SCRL

tegen

Europees Parlement

„Beroep tot nietigverklaring – Beroep tot schadevergoeding – Overheidsopdrachten voor dienstverlening – Communautaire aanbestedingsprocedure – Afwijzing van offerte – Besluit tot annulering van aanbestedingsprocedure – Kennelijk ongegrond beroep – Afdoening zonder beslissing”

Samenvatting van de beschikking

1.      Beroep tot nietigverklaring – Procesbelang – Natuurlijke of rechtspersonen – Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken

(Art. 230, vierde alinea, EG)

2.      Begroting van de Europese Gemeenschappen – Financieel Reglement – Bepalingen van toepassing op aanbestedingsprocedures

(Verordening nr. 1605/2002 van de Raad, art. 101, eerste alinea)

3.      Handelingen van de instellingen – Motivering – Verplichting – Omvang – Verwijzing naar rechtsgrondslag van handeling

(Art. 253 EG)

4.      Niet-contractuele aansprakelijkheid – Voorwaarden – Voldoende gekwalificeerde schending van gemeenschapsrecht

(Art. 288, tweede alinea, EG)

1.      Een besluit van het Europees Parlement tot annulering van een aanbestedingsprocedure voor het plaatsen van een overheidsopdracht heeft rechtstreeks gevolgen voor de rechtspositie van een onderneming die een offerte heeft ingediend. Aangezien het gaat om annulering van die gehele procedure, brengt dat besluit de annulering mee van het besluit tot afwijzing van haar offerte, maar tevens die van het besluit waarbij het besluit tot gunning van de opdracht aan die onderneming werd geannuleerd, alsmede die van het besluit waarbij haar de opdracht werd gegund. Die onderneming wordt door het besluit tot annulering van de aanbestedingsprocedure derhalve rechtstreeks geraakt. Om dezelfde reden is dat besluit voor die onderneming bezwarend en heeft zij dus belang bij nietigverklaring ervan. Zij wordt door dat besluit tevens individueel geraakt, omdat zij in het kader van de geannuleerde aanbestedingsprocedure de enige inschrijfster was waaraan de opdracht is gegund. Dit element kan haar individualiseren ten opzichte van alle andere afgewezen inschrijvers.

(cf. punten 47‑48)

2.      Artikel 101, eerste alinea, van verordening nr. 1605/2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen beoogt voor het geval dat de aanbestedende dienst van de opdracht afziet of de aanbestedingsprocedure annuleert, een regeling te geven voor het conflict tussen de particuliere belangen van de inschrijvers en de begunstigde, enerzijds, en het algemeen belang dat de aanbestedende dienst wordt geacht na te streven, anderzijds. In het kader van de toepassing van deze bepaling moeten namelijk twee fasen worden onderscheiden.

Ten eerste is de aanbestedende dienst vóór de ondertekening van het contract met de geselecteerde inschrijver niet gebonden en kan hij derhalve in het kader van zijn taak van algemeen belang vrijelijk van de opdracht afzien of de aanbestedingsprocedure annuleren. Artikel 101 van dat reglement sluit voor dit geval elk recht op schadeloosstelling van de gegadigden of inschrijvers uit op grond dat van de opdracht is afgezien of de procedure is geannuleerd.

Ten tweede is de aanbestedende dienst na de ondertekening van het contract jegens de gekozen inschrijver contractueel gebonden. Hij kan derhalve in beginsel niet meer eenzijdig van de opdracht afzien of de aanbestedingsprocedure annuleren. Dit is slechts anders in buitengewone omstandigheden zoals die waarin de contractpartijen in onderlinge overeenstemming hebben besloten om van het contract af te zien.

Met de uitlegging van artikel 101, eerste alinea, van dat reglement, dat de aanbestedende dienst niet langer bevoegd is tot annulering van de aanbestedingsprocedure wanneer het contract met de begunstigde eenmaal is ondertekend, zelfs niet indien de begunstigde van zijn contractpositie afstand heeft gedaan, zouden de partijen bij deze procedure in een geval waarin de aanbestedende dienst na de ondertekening van het contract heeft vastgesteld dat er eventueel sprake was van onregelmatigheden in de gunningsprocedure, in een impasse kunnen worden geplaatst. Enerzijds zou in een dergelijke situatie een tenuitvoerlegging van het contract hen blootstellen aan het risico dat zij werden gelast de tenuitvoerlegging op te schorten, of aan het risico dat het gunningsbesluit nietig werd verklaard naar aanleiding van een door een niet-gekozen inschrijver ingesteld beroep bij het Gerecht. Anderzijds zou de aanbestedende dienst, zelfs indien de begunstigde bereid was om van het contract af te zien, de procedure niet kunnen annuleren of niet van de opdracht kunnen afzien. Artikel 101 van het reglement kan echter niet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen de gezamenlijke wil van de partijen bij het contract om dit te ontbinden zonder dat zij daaraan een begin van uitvoering hebben gegeven. De aanbestedende dienst moet in een dergelijke situatie dus het recht hebben om de aanbestedingsprocedure te annuleren.

(cf. punten 58‑61)

3.      De omvang van de motiveringsplicht is afhankelijk van de aard van de betrokken handeling en van de context waarin deze is vastgesteld. De motivering moet de redenering van de instelling duidelijk en ondubbelzinnig tot uiting brengen, zodat de belanghebbenden kennis kunnen nemen van de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel om hun rechten te kunnen verdedigen en kunnen nagaan of de beschikking al dan niet gegrond is, en de gemeenschapsrechter zijn toezicht kan uitoefenen.

Wat meer in het bijzonder het noemen van de rechtsgrondslag van een wettelijke maatregel betreft, behoeft het ontbreken van een verwijzing naar een bepaalde bepaling nog geen wezenlijk gebrek te zijn, mits de rechtsgrondslag van een handeling aan de hand van andere elementen kan worden bepaald. Een uitdrukkelijke verwijzing is alleen volstrekt noodzakelijk, wanneer de betrokkenen en de gemeenschapsrechter bij gebreke daarvan in onzekerheid worden gelaten omtrent de nauwkeurige rechtsgrondslag.

(cf. punten 67‑68)

4.      De Gemeenschap kan slechts niet-contractueel aansprakelijk worden gesteld in de zin van artikel 288, tweede alinea, EG wanneer een aantal voorwaarden is vervuld, te weten de onrechtmatigheid van de aan de instellingen verweten gedraging, het bestaan van schade, en een oorzakelijk verband tussen de gestelde gedraging en de aangevoerde schade. Aangezien deze drie voorwaarden voor aansprakelijkstelling cumulatief zijn, volstaat het voor afwijzing van een schadevordering dat aan een van die voorwaarden niet is voldaan. Wat de eerste van deze voorwaarden betreft, dient het aan een gemeenschapsinstelling verweten onrechtmatig gedrag te bestaan in een voldoende gekwalificeerde schending van een rechtsregel die ertoe strekt aan particulieren rechten toe te kennen.

Wanneer een door de belanghebbende geformuleerd verzoek tot nietigverklaring kennelijk rechtens ongegrond is, omdat er geen sprake is van onrechtmatig handelen door de instelling, en een vordering tot schadevergoeding op dezelfde argumenten is gebaseerd als die welke ter ondersteuning van het verzoek tot nietigverklaring zijn aangevoerd, moet ook deze vordering tot schadevergoeding worden afgewezen op grond dat zij eveneens kennelijk rechtens ongegrond is, bij ontbreken van een voldoende gekwalificeerde schending van een rechtsregel die ertoe strekt aan particulieren rechten toe te kennen.

(cf. punten 77‑79, 81)